cu a tM u. Sc VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebel Apotheker te Middelburg En mrkwaardige bijzonderheid der schoone siad Uitgerust van onzen „mijlen"-tocht door het Duitsche Museum, begaven we ons op dien heer lijken Zaterdagavond naar de Löwenbrau, een der grootste bierrestauraties te München, waar het groote publick, mitsgaders heel wat vreemdelingen een uurtje ontspanning zoeken in den koelen tuin en zich tevens willen laven aan een kroes van den nationelen drank: „het wijdvermaarde Mün- chener bier." Men mag liet drinken van een kroes bier over het algemeen veroordeelen, maar men moet er toch rekening mee houden, dat er bijzon dere omstandigheden zijn, die op dit volksgebruik van jaren her, van grooten invloed zijn geweest. De lucht in München is nl. buitengewoon droog en ik herinner me op reis nergens zoo'n dorst te hobbcn gehad als juist daar. Ook de vrouwen van aJlerlei rang en stand drinken het Het schijnt er een een bepaalde behoefte te zijn. Het bier is ook geheel anders dan bij ons. Het is lang niet zoo aanhoudend bitter, brengt geen moeheid in ■de beenen en stijgt ook niet zoo naar het hoofd. Wat de koffie is voor den Arabier en de wijn voor den Italiaan, dat is het bier voor den Mün- chener. Het was ook hier een kunststukje om een plaatsje te veroveren. Overal tusschcn de bezoekers liepen meisjes, in nationaal costuum gekleed, die in beide handen een aantal potten bier droegen, waar een dienstmeisje bij ons wel zes keer heen en weer voor zou goloopen hebben. Wij bestelden voor de curiositeit dus ook een kroes, al hoewel de nooit bierdrinkende dames van mijn gezelschap absoluut niet wisten, wat ze met dien „vijver" bier moestïn aanvangen. Het was toch wel eigenaardig, dat ze het lekker von den, bijna opdronken en er niets van bemerkten. Na korten tijd bracht de kellnerin ons een drie tal kroezen. Op mijn kroes stond het nummer 314212, geen klein huishoudentje dus. Op den zijkant van eiken kroes bevond zich een plaatje, waarop met potlood werd aangeduid, hoe veel potten bier een cliënt gedronken had. Men had blijkbaar op dien zeer heeten dag erg veel dorst, want we zagen er met zeer veel streep jes. Gebruik leidt, zooals overal, ook hier tot mis bruik en zien drinken leidt vaak tot uelf drinken. Het is werkelijk menschonteerend om een haast ongelooflijk aantal potten bier op een avond naar binnen te werken. Het bevreemdde mij wel in Beieren, dat ik zoo weinig dikke mcnschen aantrof, wat men na zoo veel prestaties toch zou mogen verwachten. Wat we ecliter wel veel zagen, dat waren roode neuzen in ongekende klcurschakeeringen tot puir- perbiauw toe. Nadat we, als alle vreemdelingen, dit hoogst eigenaardig volksgebruik eens in oogenschouw hadden genomen, vonden we het al gauw genoeg en toen de kellnerin betaald werd zei deze met een hoogst verwonderd gezicht, kijkende naar het nog blanke etiquet, „Aber, meine Herrschaften, keins mehr?" Als goed reporter moet men het naadje uit de kous weten en zoo stevenden we dus aan op den kelder, waar het bier in de kroezen werd getapt. Dat kostte me een paar natte voeten vanwege het bier, dat drie vingers hoog den vloer 'jedekte. Een tiental reusachtig groote vaten, op geweldig zware balken opgesteld, werden elk voor zich door een man bediend. De kranen werden niet gesloten en onophoudelijk liep liet bier in le kroezen en...... er ook wat overheen. Vandaar mijn natte schoe- Ten einde de lust tot drinken wat aan te wak keren werden er krakelingen gepresenteerd, die sterk met zout bestrooid waren. Een eind verder zagen we een tafel vol met rammenas en een vrouwtje, dat niets anders deed dan d.m.v. een steeds draaiend mes de rammenas in spiraalvor mig aaneenhangende schijfjes snijden en die met zout bestrooien. Ook dit werd bij het bier gepre senteerd en smaakt er heusch niet kwaad bij. Aan deze bierhal waren enorm groote zalen ver bonden, waar bij ongunstig of te koud weder, een menigte gasten een plaatsje kunnen vinden. Toen togen we huiswaarts, diep onder den In druk van de schoonheid dezer stad in de dalende schemering. VERBETERING Het gedicht „Als de Lente komt", in ons Zon dagsblad van 18 Maart was van Willem de Méro- dc. Door een misverstand viel de naam van den dichter weg. Zijn naam is ons symbool geworden van het heim wee naar God, dat altijd in dit donkere, diepe orgelhart heeft gewoond. En de jaarlijksche uit voering der Mattheuspassie is het gewijde feest voor geheel de beschaafde Christenheid. Bach ontving zijn talent van cijn musiceerende voorouders en heeft, op zijn beurt, de muzikale begaafdheid aan zijn eigen zonen weer doorgege ven. Zoo klinkt er vóór hem en na hem muziek in zijn geslacht, maar hijzelf is voor él den tijd het middenpunt en het toppunt dezer familiaire mu ziekcultuur gebleven de grootste muzikant ter wereld wellicht! Hoe ongelooflijk breed en ver dit muzikanten- geslacht Bach izich vertakt heeft, kan blijken uit het feit, dat Bach zelf zich drie en veertig muzi kanten van zijn naam herinnerde. Maar de kroon spant wel dit, dat de stadsmuzikanten in Erfuhrt nog tot in het midden der achttiende eeuw eenvoudigweg Bachs genoemd werden. Iemand was toen, in do volksmond, niet een „mu sicus", maar een „Bach"! Een geslacht, dat zooals dit, twee eeuwen lang muzikanten voortbracht, vindt zijn weerga niet dn de geheclc kunstgeschiedenis. Er bestaat een kopergravure van omstreeks 1600 hiernevens gereproduceerd welke een man voorstelt, die op zijn schouder de narrenbel draagt. Het is een dier prentjes, die muzikanten, goochelaars en kermisklanten bij wijze van re clame uitdeelden, wanneer ze het volk op jaar markten en huwelijksfeesten aangenaam hadden beziggehouden. De man van dit prentje is do overgrootvader van Johann Sebastian, Hans Bach geheetcn, een timmerman uit Thüringcn, die door musiceeren nog wat bijverdiende. Rcchts-bovcn- aan staat gedrukt: Hie siehst du gcigen. Hier ziet ge vioolspelen Hannsen Bachen, Hans Bach, Wenn du es hörst, so Als je het hoort, dan mustu lachen. moet je lachen. Er geigt gleichwohl Hij speelt nochtans nach seiner Art op zijn eigen manier, Und tregt ien hipschcn En draagt een hupsche Hanns-Bachcn-Bart Han» Bach-baard, Johann Sebastian Bach .De vijfde Evangelist" Johann Sebastian Bach... klinkt zijn naam niet reeds als een breed rollend orgelaccoord, als het machtige orgelpunt, waarin de elkaar omstrenge lende figuren zijner fuga's zich in een majestueu ze vervoering ontmoeten? Als een aartsvader, eon grijze maar hoe jonge koning van den geest woont hij onder ons, en niet moede worden wij bet veelzeggende woord van Beethoven na elk orgel-recital voor onszelf te herhalen: „Bach jst kein Bach, sondern ein Mee;" geen beek maar een zee! En door dezen machtigen stroom voelen wij ons gedragen neen, ons erin opgenomen. Johann Sebastian Bacb Een ander portret-opschrift noemt hem „een al- ombekende grappenmaker, een leuke fiedelaar, en bovendien een man, vlijtig, eenvoudig en recht schapen". Deze Hans Bach is in 1615 te Nürtingen in het Zwarte Woud gestorven. Vader, grootvader, overgrootvader, ooms, neven, broers... overal, waar Bach in zijn familie rond keek moet hij muzikanten gezien hebben. Maar niet al deze menschen waren zgn. „Bicrfiedler". Weidra kreeg het beroep van volksmuzikant iets vulgairs. De Bachs werden gaandeweg officieels 6tadsblazers en -violisten, èn (dit waren zeker de meestbegaafden en ernstigsten): organisten en cantoren (koor-leiders). Deze laatsten droegen niet de met tressen bezette, roode uniform der stadsblazers, maar de zwarte statierok en de korte, zwarte schoudermantel der geestelijken. Zoo zaten ze als organisten op de orgeibanken der kerken, of schreden als cantoren voor hun kna penkoor uit. Traden ze weer in het wereldlijke leven terug, dan concentreerden ze zich op de kamermuziek en leidden de capellcn der kleine Duitsche vorstenhoven, scheppers van vocale en instrumentale muziek. De Bachs stamden uit Thüringen, dat zoovele diepe en poëtische naturen aan de wereld geschon ken- heeft. Dit vadorland van Bach immers, van dien grootsten religieuzen musicus van zijn tijd, was ook het vaderland van den grootsten middel- eeuwschcn mysticus, Meister Eckhart. Twee broe ders naar den geest, heroën, beiden ontbranden in liefde tot God en heimwee naar de eeuwigheid. Krachtig, mannelijk boerenbloed stroomde door de aderen dezer muzikanten, en het was zeker dit bloed, dat Bach do kracht gaf, een geheels reli gieuze muziekcultuur voort te brengen en te torsen. Johann Sebastians vader, Johann Ambrosius, woonde te Eisenach, waar hij, behalve stadsmuzi- cus, hofmusicus was Vin hertog Johann Georg, die in het stadje zijn residentie had. Hier werd, 31 Maart 1685, Johann Sebastian geboren. De (niet zeer betrouwbare!) overlevering vond dit feit te nuchter, en vertelt, dat Bachs moeder, tegen den tijd dat haar zoon geboren moest worden, naar do St. Georgekerk ging, om God om bijstand te bid den. Hier, in een hoek van de kerk, werd J. S. geboren In het dreunen van het orgel, onder do machtige melodie van het koraal, groette de genius der muziek dus het kleine menschcnkind, dat de hoogepriester der kunst zou worden Het ruime huis van vader Bach was het groot ste deel van den dag vol muziek! Immers, daar musiceerden Johann Ambrosius, zijn vijf zonen, drie gezellen èn een schare leerlingen! De muzick- zclf heeit Bach opgevoed! In 1694 stierf dc moeder. Nog het zelfde jaar hertrouwde de vader, doch om het volgende jaar zelf aan zijn gezien ontnomen te worden. Slechts tién jaar hoeft Bach dus een zorgvuldig behoede, onbezorgde, echt kinderlijke jeugd gehad! Doch reeds toen stond dc kleine Bastei Pach (zooals hem de Thüringcr jongens noemden) zelfbewust in het leven. Op 10-jarigcn leeftijd verlaat hij, de jongste van zijn broers, het ouderhuis om in Ohrdruf, bij zijn broer Johann Christoph, die organist aan de stads kerk was, zijn opvoeding te gaan voltooien. Hij bezocht daar verder de Latijnsche school, en zijn broer, die leerling van Pachclbel geweest was, leidde nu zijn muziekstudie. De eerste bewaard- gebleven compositie van Bach, een fuga in vier stemmen, is hier ontstaan. Johann Christoph maakte zich ernstig zorg over de ongehoorde mu zikale vroegrijpheid van zijn jongste broer, en 100 «loot zorgvuldig dc oomposities van Buxteliude, Pachelbel, Frohberger enz. (heerlijke dingen, waar de jongen belust op wasl) weg in een getraliede kast. Maar J. S. sloop er in het holst van den nacht heen, wist de muziek tóch door de tralies te krijgen en schreef ze (hoe 'n hartstochtelijke muziekliefde!) in zes maanden tijds af. Johann Christoph vond het afschrift echter en nam het zijn broer zonder genade af. Arme Johann Se- bastiaan! In Lüneberg, zoo vernam de jongen, konden jon gens aan het kerkkoor geplaatst worden. Hierom, en ook omdat het schoolgeld niet meer betaald kon worden, trok J. S. er naar toe. Hij werd aangeno men, en nu kon hij in zijn onderhoud voorzien en verder studeeren. Vaak ging hij den langen weg over de Lünebcrger heide naar Hamburg, waar de beroemde, tachtigjarige orgelist Reincken speel de. Maar ook ging hij af en toe naar het stadje Celle, waar een familielid hem in een voornaam milieu introduceerde, en hier hoorde hij zooals in Hamburg de geestelijke de wereldlijke mu ziek van dien tijd, de echte barokmuziek: Cou- eanten, Sarabanden, Gaavotten, Menuetten en hoe al deze stijlvolle dansen nog meer heetten. Werd hij hier aanvankelijk reeds voor de keus gesteld: geestelijke of wereldlijke muziek? Wij weten het niet, weten over het geheel zoo weinig, buiten zijn muziek om ,van zijn innerlijke leven; hij was geen literair talent, schreef niets op, en was, ondanks zijn sanguinisch temperament, zeer gesloten. Ze ker is het, dat hij diep gegrepen werd door de ele gante Fransche muziek van dien tijd (Rameaul), en die van Couperin afschreef. Naast het orgel waren bratsche (een soort viool) en viool zijn lie velingsinstrumenten. En zoo komt het, dat we hem weldra in het kleine kamerorkest van hertog Johann Ernst in Weimar vinden spelend op brat sche en viool. Hij was hier in April 1703 geko men, een zelfstandig lid der maatschappij: hofmu sicus, als zoovele Bachs vóór en na hem! Doch reeds in Augustus van hetzelfde jaar vertrekt hij paar Amstadt, waar hij nu als orgelist zijn brood zal verdienen. Hier, achter het orgel, in de gewijde kerkruimte, kon hij zijn zuiverste aandrift uitle ven. Doch de 18-jarige Bach wordt reeds zich zelf de gemeente klaagt over zijn andersoortige speelwijze, en als men op een goeden middag het ongeoorloofde verneemt: een vrouwenstem in de kerk hoort zingen (het was zijn nicht Maria Bar bara uit Gehren), barst de bom. Bach heeft er geen liefhebberij meer in, temeer daar het koor, dat hij te leiden had, hem onschooibaar bleek, en neemt zijn ontslag. 1707 gaat de nu volleerde Bach als organist naar Mühlhausen, waar hij 't zelfde jaar nog trouwt met Maria Barbara, van wie ons helaas zoo goed als niets bekend is. Doch de bezwaren van het cantorschap drukten hem ook hier zijn jeugd is nog te overmoedig en roeke loos om vele lasten te willen dragen een tijd lang houdt hij het vol, en dan vertrekt hij naar Weimar, waar hij bij hertog Wilhelm Ernst hof organist aan do slotkerk wordt. Hier vond hij voor de eerste maal in zijn leven een sfeer waarin hij vrij ademen kon. Ook zijn huwelijksleven bloeide: in Weimar werden zijn vier eerste kin deren geboren. In deze negen jaren verwierf hij zich een schier bovenmcnschelijke orgeltechniek. „Dat kan alleen Bach of de duivel zijn!" zeiden de boeren, en een tijdgenoot verklaart: „zijn voeten vlogen over de pedalen." Zijn bescheidenheid was intusschcn phenomonaal. „Er is niets bewonderens waardigs aan", meende hij zelf, „je hoeft alleen maar de juiste toetsen op de juiste tijd te tref fen en dan speelt het orgel vanzelf!" Vele koralen en koraalzangen zijn hier en in dezen tijd ont staan, ook het aangrijpende „Schmücke dich, o meine Scele", waarvan Mendelssohn later getuig de: „Als ik ooit in mijn leven de moed en de hoop zou verliezen, dan zou het hooien van dit koraal ze mij weer teruggeven". De cantate bracht hij tot grootere uitdrukkingsmogelijkheid, door er vormelementen uit de opera in te brengen: duet, recitatief en aria. Hier ontstonden o.a. de onver getelijk schoone cantaten: „Ich hatte viel Bc- kümmernis" en „Der Hinunel lacht, die Erde ju- bilieret" (Pinkstercantate). (Slot volgt). Bij ons in Batakland door M. A. M. Renes-Boldingh Ongenoode gasten Mieren-, kakkerlakken- cn zwaluwennesten in de badkamer. Ja, die kunnen cr genoog zijn in ons enkelwan dige houten huis, ondanks 't feit, dat 't op z'n hoo- ge becnen ver boven den grond hangt. Daar zijn om te beginnen de heerlegers van kleine, zwarte mieren die op ieder symptoom van zorgeloosheid dor huisvrouw, schijnen te wachten, om hun ver- woestende en besmeurende krachten te toonen. Een schaal versch gebakken koekjes, die een kwartier lang op 't marmer van 't buffet stond, was onlangs aan een mierenhoop gelijk gewor den, en nog steeds kwamen machtige reserves aan- gemarcheerd, langs klaarblijkelijk scherp aangege ven paden. Een moordende natte doek vervlo gen koekjes-illusies en een groote portie ,,'t land", zoo eindigden deze Luilekkcrlandavonturcn voor mensch en mier. „Eigo suld" zou onze kleine Jan zeggen. Terwille van de mieren staat de etens kast al met zijn voeten in bakken met water en nog moeten in de kast ingewikkelde water bouwkundige werken worden uitgevoerd, om de mieren bij vleesch en vruchtensap vandaan te houden. Met vereend intellect hebben we uitgevon den om een paar diepe borden met water te vul len daarin een vingerkommetje te plaatsen en daarop vleesch- of puddingschaal. 't Is safe voor mieren, maar o wee als er een flinke aard schok komtl Langs wanden en zoldering marcheercn 's avonds de tjitjats of hagedisjes, op jacht naar vliegen en ander klein gespuis. Als versteend zit ten ze een tijdlang te staren, om opeens met onge looflijke vaart vooruit te schieten naar hun prooi; een smakelijk geknap van 't spinne- of vliegen- lijfje, en de versteening neemt weer de overhand. Soms komt er zoo'n tjitjak, bij ongeluk, bekneld te zitten tusschen een zich sluitende deur. Dat is een akelig gezicht. *t Verpletterde, geelbleeke lijf je, de van angst uitpuilende kraaloogjes in 't op gezette kopje, en de voorpootjes als smeekende kinderhandjes uitgestoken. Dat raakt men zoo gauw niet kwijt Tjitjaks laat een ieder rustig toe in zijn huis of 't moest zijn dat ze zich in kast of klamboe wagen. Hun eigenaardige klikklakkend geluidje klinkt tevreden door de stille avonden heen, en ze vangen tenminste ettelijke dozijnen muggen en vliegen weg. Lastiger dan al 't andere gedierte, zijn de be ruchte kakkerlakken. We vragen ons wel eens af, waarin nu eigenlijk 't walgelijke van die dieren steekt Om te zien zijn ze niet zoo terugstootend: grootere of kleinere torachtige dieren, zwart of bruin, met ongelooflijk vlugge pootjes en gewel dige, altijd zenuwachtig tastende sprieten. Zoo zie je ze en zoo zijn ze weg, en met hun platte li chaam kunnen ze door de engste kieren verdwij nen. Niet licht zal iemand een kakkerlak onge moeid laten, hoewel er zekere training toe be hoord, om ze te krijgen en te dooden, want zo zijn .ongelooflijk taai en een kwart kakkerlak met nog 1 poot scharrelt nog weer weg. Eens hadden we er een in de etenskast. Vlug 'dc heele kast laten uitruimen door een hoofd schuddende bediende, alle naden onderzocht, maar geen kakkerlak was er te bespeuren. Dus, ten einde raad maar weer aan 't opbergen, met arg wanende blikken, totdat eindelijk do booswicht ontdekt werd in een aangebroken pakje rozijn- nen. Een gil en een wegwerpend gebaar, dat zelfs de inlandsche jongen een lach op 't gelaat riep eenigszins meewarig misschien, zooicts van: die Hollandsche huisvrouwen hebben nu eenmaal zul ke vreemde begrippen over zindelijkheid, neem ze maar zooals ze zijn. En daarna werden ravijnen en kakkerlak te zamen tot den vuurdood in 't fornuis gedoemd en knetterden lustig in de ople vende vlammen. Nóg ongenoode gasten hebben we, maar die zijn van nobeler gehalte, nl. zwaluwen. Al die geïm porteerde vogels schijnen hun Europeesche ge woonten trouwJe willen blijven, in zooverre, dat ze in AprilMei gaan nestelen en broeden. Verle den jaar konden ze dat ongestoord doen op de Onze bedienden Zachcus en Moeliater Bataksche schooljongens ongebruikte en ook onbruikbare zolders van onze huizen, maar sedert de toegangen daartoe met kippegaas zijn afgesloten, moeten ze een ander plekje zoeken. In de boomen nestelen kwam na tuurlijk niet bij hen op; waarschijnlijk verbeelden zij zich ook, dat ze een goed recht op de huizen hadden, ze fladderden tenminste vrijmoedig bij paartjes naar binnen, speurden aan de balken naar een geschikt bouwterrein en begonnen den arbeid. En 's avonds zaten ze dichi aaneenge drukt tegen 't uitverkoren plekje te slapen. Aan doenlijk, maar onhoudbaar vanwege 't vuil, dat ze kwistig achterlieten. Twee nestjes hebben we la ten groeien, nl. in de badkamer en in de garage. Momenteel wordt er met zorg gebroed en 's avonds steken er 2 gespleten staartjes en twee droomende kopjes buiten de miniatuur-woning uit. Mijn jongens volgen alles met interesse, vooral nu ze weten, dat binnenkort uit de eitjes vogeltjes zul len komen. Wéér de eitjes eigenlijk vandaan ko men, doorgronden ze nog niet hoewel er in Kootjes brein en oogjes al een vraag doorschemert. Jantje vertelde er laatst van aan zijn vriend Japie 't speet me ,dat er geen gramofoonplaat was, om dat gesprek vast te leggen. Een paar dagen later was 't gras van de bleek afgeslagen, (inlanders snijden of maaien niet, maar slaan 't gras af met een scherp stuk blik) en 't gras lag geurend tot hooi te verdroogen. 's Middags gingen Ko en Janneman ijverig aan 't werk. Een kuilronding werd gegraven en daarin werden ettelijke armpjes vol hooi uitgespreid. Dat alles was eenvoudig genoeg, maar in 't nestje be hoorden eitjes. Vol spanning wachtten we af, wat ze uitvinden zouden en ik voelde een heimelijke onrust aangaande mijn nieuwen voorraad kippen eieren. 't Ging echter goed. Ze zochten gelijke witte- steencn op groot kaliber en legden ze Voorzichtig in 't nest. En vervolgens gingen ze er even voorzichtig op zitten, werkelijk een paar minuten lang. Maar toen hoorden we: „nou even kijken hoor. Nee, nog niets! Kom we gaan eerst maar wat schommelen, kom maar hé?" Zoo werd 't nest in de stock gelaten. In den nacht regende 't, en den volgendon mor gen heel in de vroegte sloeg de tuinjongen znij schennende handen aan 't nest, zoodat er niets meer van over was, toen de kinderen buiten kwa men. Dat gaf even een bittere teleurstelling. „Want",zei Jantje met bevende lipjes: „We had den een heeleboel kleine vogeltjes voor Mama willen maken; ja! en nou kan 't niet meer!" Mozartiana Na de eerste opvoering van de „Entführung aus dem Serail" antwoordde Mozart op 's keizers vrij onvriendelijke kritiek: „Geweld.g veel noten, beste Mozart!" zeer resoluut: „Juist zooveel ale er noodig zijn, Uwe Majesteit!" „Zoo. Nu, jij zult het wel het beste weten", gaf de keizer zich gewonnen. Toen een hofmaarschalk keizer Joseph opmerk zaam maakte op de luidruchtige en vrije manier, waarop Mozart zich tegenover enkele generaal» gedroeg, antwoordde de keizer: „Laat Mozart in vredesnaam met rust! lederen dag kan ik iemand tot generaal maken, als ik wil, maar niet tot Mozart!" Na de eerste opvoeringen van „Don Juan" in Weenen waren de oordeelvellingen erover zeer gemengd. Nadat in een bepaald gezelschap ieder zijn meening had te kennen gegeven, vroeg men Joseph Haydn om de zijne. Haydn stond op en, zei, het to betreuren, dat hij aan dc mecnings- verschillcn geen eind kon maken. „Maar één ding weet ik", eindigde hij, „dat Mozart de grootste componist is, die de wereld op dit oogenblik heeft!" 101

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 14