cu a tM u. Sc
VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebel
Apotheker te Middelburg
En mrkwaardige
bijzonderheid der
schoone siad
Uitgerust van onzen „mijlen"-tocht door het
Duitsche Museum, begaven we ons op dien heer
lijken Zaterdagavond naar de Löwenbrau, een der
grootste bierrestauraties te München, waar het
groote publick, mitsgaders heel wat vreemdelingen
een uurtje ontspanning zoeken in den koelen tuin
en zich tevens willen laven aan een kroes van
den nationelen drank: „het wijdvermaarde Mün-
chener bier." Men mag liet drinken van een kroes
bier over het algemeen veroordeelen, maar men
moet er toch rekening mee houden, dat er bijzon
dere omstandigheden zijn, die op dit volksgebruik
van jaren her, van grooten invloed zijn geweest.
De lucht in München is nl. buitengewoon droog
en ik herinner me op reis nergens zoo'n dorst
te hobbcn gehad als juist daar. Ook de vrouwen
van aJlerlei rang en stand drinken het Het schijnt
er een een bepaalde behoefte te zijn. Het bier is
ook geheel anders dan bij ons. Het is lang niet
zoo aanhoudend bitter, brengt geen moeheid in
■de beenen en stijgt ook niet zoo naar het hoofd.
Wat de koffie is voor den Arabier en de wijn
voor den Italiaan, dat is het bier voor den Mün-
chener.
Het was ook hier een kunststukje om een
plaatsje te veroveren. Overal tusschcn de bezoekers
liepen meisjes, in nationaal costuum gekleed, die
in beide handen een aantal potten bier droegen,
waar een dienstmeisje bij ons wel zes keer heen
en weer voor zou goloopen hebben.
Wij bestelden voor de curiositeit dus ook een
kroes, al hoewel de nooit bierdrinkende dames
van mijn gezelschap absoluut niet wisten, wat ze
met dien „vijver" bier moestïn aanvangen. Het
was toch wel eigenaardig, dat ze het lekker von
den, bijna opdronken en er niets van bemerkten.
Na korten tijd bracht de kellnerin ons een drie
tal kroezen. Op mijn kroes stond het nummer
314212, geen klein huishoudentje dus.
Op den zijkant van eiken kroes bevond zich een
plaatje, waarop met potlood werd aangeduid, hoe
veel potten bier een cliënt gedronken had.
Men had blijkbaar op dien zeer heeten dag erg
veel dorst, want we zagen er met zeer veel streep
jes. Gebruik leidt, zooals overal, ook hier tot mis
bruik en zien drinken leidt vaak tot uelf
drinken. Het is werkelijk menschonteerend om
een haast ongelooflijk aantal potten bier op een
avond naar binnen te werken.
Het bevreemdde mij wel in Beieren, dat ik zoo
weinig dikke mcnschen aantrof, wat men na zoo
veel prestaties toch zou mogen verwachten.
Wat we ecliter wel veel zagen, dat waren roode
neuzen in ongekende klcurschakeeringen tot puir-
perbiauw toe.
Nadat we, als alle vreemdelingen, dit hoogst
eigenaardig volksgebruik eens in oogenschouw
hadden genomen, vonden we het al gauw genoeg
en toen de kellnerin betaald werd zei deze met een
hoogst verwonderd gezicht, kijkende naar het nog
blanke etiquet, „Aber, meine Herrschaften, keins
mehr?"
Als goed reporter moet men het naadje uit de
kous weten en zoo stevenden we dus aan op den
kelder, waar het bier in de kroezen werd getapt.
Dat kostte me een paar natte voeten vanwege het
bier, dat drie vingers hoog den vloer 'jedekte. Een
tiental reusachtig groote vaten, op geweldig zware
balken opgesteld, werden elk voor zich door een
man bediend. De kranen werden niet gesloten en
onophoudelijk liep liet bier in le kroezen en......
er ook wat overheen. Vandaar mijn natte schoe-
Ten einde de lust tot drinken wat aan te wak
keren werden er krakelingen gepresenteerd, die
sterk met zout bestrooid waren. Een eind verder
zagen we een tafel vol met rammenas en een
vrouwtje, dat niets anders deed dan d.m.v. een
steeds draaiend mes de rammenas in spiraalvor
mig aaneenhangende schijfjes snijden en die met
zout bestrooien. Ook dit werd bij het bier gepre
senteerd en smaakt er heusch niet kwaad bij.
Aan deze bierhal waren enorm groote zalen ver
bonden, waar bij ongunstig of te koud weder, een
menigte gasten een plaatsje kunnen vinden.
Toen togen we huiswaarts, diep onder den In
druk van de schoonheid dezer stad in de dalende
schemering.
VERBETERING
Het gedicht „Als de Lente komt", in ons Zon
dagsblad van 18 Maart was van Willem de Méro-
dc. Door een misverstand viel de naam van den
dichter weg.
Zijn naam is ons symbool geworden van het heim
wee naar God, dat altijd in dit donkere, diepe
orgelhart heeft gewoond. En de jaarlijksche uit
voering der Mattheuspassie is het gewijde feest
voor geheel de beschaafde Christenheid.
Bach ontving zijn talent van cijn musiceerende
voorouders en heeft, op zijn beurt, de muzikale
begaafdheid aan zijn eigen zonen weer doorgege
ven. Zoo klinkt er vóór hem en na hem muziek in
zijn geslacht, maar hijzelf is voor él den tijd het
middenpunt en het toppunt dezer familiaire mu
ziekcultuur gebleven de grootste muzikant ter
wereld wellicht!
Hoe ongelooflijk breed en ver dit muzikanten-
geslacht Bach izich vertakt heeft, kan blijken uit
het feit, dat Bach zelf zich drie en veertig muzi
kanten van zijn naam herinnerde. Maar de
kroon spant wel dit, dat de stadsmuzikanten in
Erfuhrt nog tot in het midden der achttiende
eeuw eenvoudigweg Bachs genoemd werden.
Iemand was toen, in do volksmond, niet een „mu
sicus", maar een „Bach"!
Een geslacht, dat zooals dit, twee eeuwen lang
muzikanten voortbracht, vindt zijn weerga niet
dn de geheclc kunstgeschiedenis.
Er bestaat een kopergravure van omstreeks
1600 hiernevens gereproduceerd welke een
man voorstelt, die op zijn schouder de narrenbel
draagt. Het is een dier prentjes, die muzikanten,
goochelaars en kermisklanten bij wijze van re
clame uitdeelden, wanneer ze het volk op jaar
markten en huwelijksfeesten aangenaam hadden
beziggehouden. De man van dit prentje is do
overgrootvader van Johann Sebastian, Hans Bach
geheetcn, een timmerman uit Thüringcn, die door
musiceeren nog wat bijverdiende. Rcchts-bovcn-
aan staat gedrukt:
Hie siehst du gcigen. Hier ziet ge vioolspelen
Hannsen Bachen, Hans Bach,
Wenn du es hörst, so Als je het hoort, dan
mustu lachen. moet je lachen.
Er geigt gleichwohl Hij speelt nochtans
nach seiner Art op zijn eigen manier,
Und tregt ien hipschcn En draagt een hupsche
Hanns-Bachcn-Bart Han» Bach-baard,
Johann Sebastian Bach
.De vijfde Evangelist"
Johann Sebastian Bach... klinkt zijn naam niet
reeds als een breed rollend orgelaccoord, als het
machtige orgelpunt, waarin de elkaar omstrenge
lende figuren zijner fuga's zich in een majestueu
ze vervoering ontmoeten? Als een aartsvader, eon
grijze maar hoe jonge koning van den geest
woont hij onder ons, en niet moede worden wij
bet veelzeggende woord van Beethoven na elk
orgel-recital voor onszelf te herhalen: „Bach jst
kein Bach, sondern ein Mee;" geen beek maar
een zee! En door dezen machtigen stroom voelen
wij ons gedragen neen, ons erin opgenomen.
Johann Sebastian Bacb
Een ander portret-opschrift noemt hem „een al-
ombekende grappenmaker, een leuke fiedelaar, en
bovendien een man, vlijtig, eenvoudig en recht
schapen". Deze Hans Bach is in 1615 te Nürtingen
in het Zwarte Woud gestorven.
Vader, grootvader, overgrootvader, ooms, neven,
broers... overal, waar Bach in zijn familie rond
keek moet hij muzikanten gezien hebben. Maar
niet al deze menschen waren zgn. „Bicrfiedler".
Weidra kreeg het beroep van volksmuzikant iets
vulgairs. De Bachs werden gaandeweg officieels
6tadsblazers en -violisten, èn (dit waren zeker de
meestbegaafden en ernstigsten): organisten en
cantoren (koor-leiders). Deze laatsten droegen
niet de met tressen bezette, roode uniform der
stadsblazers, maar de zwarte statierok en de
korte, zwarte schoudermantel der geestelijken.
Zoo zaten ze als organisten op de orgeibanken der
kerken, of schreden als cantoren voor hun kna
penkoor uit. Traden ze weer in het wereldlijke
leven terug, dan concentreerden ze zich op de
kamermuziek en leidden de capellcn der kleine
Duitsche vorstenhoven, scheppers van vocale en
instrumentale muziek.
De Bachs stamden uit Thüringen, dat zoovele
diepe en poëtische naturen aan de wereld geschon
ken- heeft. Dit vadorland van Bach immers, van
dien grootsten religieuzen musicus van zijn tijd,
was ook het vaderland van den grootsten middel-
eeuwschcn mysticus, Meister Eckhart. Twee broe
ders naar den geest, heroën, beiden ontbranden
in liefde tot God en heimwee naar de eeuwigheid.
Krachtig, mannelijk boerenbloed stroomde door
de aderen dezer muzikanten, en het was zeker dit
bloed, dat Bach do kracht gaf, een geheels reli
gieuze muziekcultuur voort te brengen en te
torsen.
Johann Sebastians vader, Johann Ambrosius,
woonde te Eisenach, waar hij, behalve stadsmuzi-
cus, hofmusicus was Vin hertog Johann Georg, die
in het stadje zijn residentie had. Hier werd, 31
Maart 1685, Johann Sebastian geboren. De (niet
zeer betrouwbare!) overlevering vond dit feit te
nuchter, en vertelt, dat Bachs moeder, tegen den
tijd dat haar zoon geboren moest worden, naar do
St. Georgekerk ging, om God om bijstand te bid
den. Hier, in een hoek van de kerk, werd J. S.
geboren In het dreunen van het orgel, onder do
machtige melodie van het koraal, groette de
genius der muziek dus het kleine menschcnkind,
dat de hoogepriester der kunst zou worden
Het ruime huis van vader Bach was het groot
ste deel van den dag vol muziek! Immers, daar
musiceerden Johann Ambrosius, zijn vijf zonen,
drie gezellen èn een schare leerlingen! De muzick-
zclf heeit Bach opgevoed!
In 1694 stierf dc moeder. Nog het zelfde jaar
hertrouwde de vader, doch om het volgende jaar
zelf aan zijn gezien ontnomen te worden. Slechts
tién jaar hoeft Bach dus een zorgvuldig behoede,
onbezorgde, echt kinderlijke jeugd gehad! Doch
reeds toen stond dc kleine Bastei Pach (zooals
hem de Thüringcr jongens noemden) zelfbewust
in het leven.
Op 10-jarigcn leeftijd verlaat hij, de jongste van
zijn broers, het ouderhuis om in Ohrdruf, bij zijn
broer Johann Christoph, die organist aan de stads
kerk was, zijn opvoeding te gaan voltooien. Hij
bezocht daar verder de Latijnsche school, en zijn
broer, die leerling van Pachclbel geweest was,
leidde nu zijn muziekstudie. De eerste bewaard-
gebleven compositie van Bach, een fuga in vier
stemmen, is hier ontstaan. Johann Christoph
maakte zich ernstig zorg over de ongehoorde mu
zikale vroegrijpheid van zijn jongste broer, en
100
«loot zorgvuldig dc oomposities van Buxteliude,
Pachelbel, Frohberger enz. (heerlijke dingen, waar
de jongen belust op wasl) weg in een getraliede
kast. Maar J. S. sloop er in het holst van den
nacht heen, wist de muziek tóch door de tralies
te krijgen en schreef ze (hoe 'n hartstochtelijke
muziekliefde!) in zes maanden tijds af. Johann
Christoph vond het afschrift echter en nam het
zijn broer zonder genade af. Arme Johann Se-
bastiaan!
In Lüneberg, zoo vernam de jongen, konden jon
gens aan het kerkkoor geplaatst worden. Hierom,
en ook omdat het schoolgeld niet meer betaald kon
worden, trok J. S. er naar toe. Hij werd aangeno
men, en nu kon hij in zijn onderhoud voorzien en
verder studeeren. Vaak ging hij den langen weg
over de Lünebcrger heide naar Hamburg, waar de
beroemde, tachtigjarige orgelist Reincken speel
de. Maar ook ging hij af en toe naar het stadje
Celle, waar een familielid hem in een voornaam
milieu introduceerde, en hier hoorde hij zooals
in Hamburg de geestelijke de wereldlijke mu
ziek van dien tijd, de echte barokmuziek: Cou-
eanten, Sarabanden, Gaavotten, Menuetten en hoe
al deze stijlvolle dansen nog meer heetten. Werd
hij hier aanvankelijk reeds voor de keus gesteld:
geestelijke of wereldlijke muziek? Wij weten het
niet, weten over het geheel zoo weinig, buiten zijn
muziek om ,van zijn innerlijke leven; hij was geen
literair talent, schreef niets op, en was, ondanks
zijn sanguinisch temperament, zeer gesloten. Ze
ker is het, dat hij diep gegrepen werd door de ele
gante Fransche muziek van dien tijd (Rameaul),
en die van Couperin afschreef. Naast het orgel
waren bratsche (een soort viool) en viool zijn lie
velingsinstrumenten. En zoo komt het, dat we hem
weldra in het kleine kamerorkest van hertog
Johann Ernst in Weimar vinden spelend op brat
sche en viool. Hij was hier in April 1703 geko
men, een zelfstandig lid der maatschappij: hofmu
sicus, als zoovele Bachs vóór en na hem! Doch
reeds in Augustus van hetzelfde jaar vertrekt hij
paar Amstadt, waar hij nu als orgelist zijn brood
zal verdienen. Hier, achter het orgel, in de gewijde
kerkruimte, kon hij zijn zuiverste aandrift uitle
ven. Doch de 18-jarige Bach wordt reeds zich
zelf de gemeente klaagt over zijn andersoortige
speelwijze, en als men op een goeden middag het
ongeoorloofde verneemt: een vrouwenstem in de
kerk hoort zingen (het was zijn nicht Maria Bar
bara uit Gehren), barst de bom. Bach heeft er
geen liefhebberij meer in, temeer daar het koor,
dat hij te leiden had, hem onschooibaar bleek, en
neemt zijn ontslag. 1707 gaat de nu volleerde Bach
als organist naar Mühlhausen, waar hij 't zelfde
jaar nog trouwt met Maria Barbara, van wie
ons helaas zoo goed als niets bekend is. Doch de
bezwaren van het cantorschap drukten hem ook
hier zijn jeugd is nog te overmoedig en roeke
loos om vele lasten te willen dragen een tijd
lang houdt hij het vol, en dan vertrekt hij naar
Weimar, waar hij bij hertog Wilhelm Ernst hof
organist aan do slotkerk wordt. Hier vond hij
voor de eerste maal in zijn leven een sfeer waarin
hij vrij ademen kon. Ook zijn huwelijksleven
bloeide: in Weimar werden zijn vier eerste kin
deren geboren. In deze negen jaren verwierf hij
zich een schier bovenmcnschelijke orgeltechniek.
„Dat kan alleen Bach of de duivel zijn!" zeiden de
boeren, en een tijdgenoot verklaart: „zijn voeten
vlogen over de pedalen." Zijn bescheidenheid was
intusschcn phenomonaal. „Er is niets bewonderens
waardigs aan", meende hij zelf, „je hoeft alleen
maar de juiste toetsen op de juiste tijd te tref
fen en dan speelt het orgel vanzelf!" Vele koralen
en koraalzangen zijn hier en in dezen tijd ont
staan, ook het aangrijpende „Schmücke dich, o
meine Scele", waarvan Mendelssohn later getuig
de: „Als ik ooit in mijn leven de moed en de hoop
zou verliezen, dan zou het hooien van dit koraal
ze mij weer teruggeven". De cantate bracht hij
tot grootere uitdrukkingsmogelijkheid, door er
vormelementen uit de opera in te brengen: duet,
recitatief en aria. Hier ontstonden o.a. de onver
getelijk schoone cantaten: „Ich hatte viel Bc-
kümmernis" en „Der Hinunel lacht, die Erde ju-
bilieret" (Pinkstercantate).
(Slot volgt).
Bij ons in Batakland
door
M. A. M. Renes-Boldingh
Ongenoode gasten
Mieren-, kakkerlakken- cn zwaluwennesten in de
badkamer.
Ja, die kunnen cr genoog zijn in ons enkelwan
dige houten huis, ondanks 't feit, dat 't op z'n hoo-
ge becnen ver boven den grond hangt. Daar zijn
om te beginnen de heerlegers van kleine, zwarte
mieren die op ieder symptoom van zorgeloosheid
dor huisvrouw, schijnen te wachten, om hun ver-
woestende en besmeurende krachten te toonen.
Een schaal versch gebakken koekjes, die een
kwartier lang op 't marmer van 't buffet stond,
was onlangs aan een mierenhoop gelijk gewor
den, en nog steeds kwamen machtige reserves aan-
gemarcheerd, langs klaarblijkelijk scherp aangege
ven paden. Een moordende natte doek vervlo
gen koekjes-illusies en een groote portie ,,'t land",
zoo eindigden deze Luilekkcrlandavonturcn voor
mensch en mier. „Eigo suld" zou onze kleine
Jan zeggen. Terwille van de mieren staat de etens
kast al met zijn voeten in bakken met water
en nog moeten in de kast ingewikkelde water
bouwkundige werken worden uitgevoerd, om de
mieren bij vleesch en vruchtensap vandaan te
houden. Met vereend intellect hebben we uitgevon
den om een paar diepe borden met water te vul
len daarin een vingerkommetje te plaatsen
en daarop vleesch- of puddingschaal. 't Is safe
voor mieren, maar o wee als er een flinke aard
schok komtl
Langs wanden en zoldering marcheercn 's
avonds de tjitjats of hagedisjes, op jacht naar
vliegen en ander klein gespuis. Als versteend zit
ten ze een tijdlang te staren, om opeens met onge
looflijke vaart vooruit te schieten naar hun prooi;
een smakelijk geknap van 't spinne- of vliegen-
lijfje, en de versteening neemt weer de overhand.
Soms komt er zoo'n tjitjak, bij ongeluk, bekneld
te zitten tusschen een zich sluitende deur. Dat is
een akelig gezicht. *t Verpletterde, geelbleeke lijf
je, de van angst uitpuilende kraaloogjes in 't op
gezette kopje, en de voorpootjes als smeekende
kinderhandjes uitgestoken. Dat raakt men zoo
gauw niet kwijt
Tjitjaks laat een ieder rustig toe in zijn huis
of 't moest zijn dat ze zich in kast of klamboe
wagen. Hun eigenaardige klikklakkend geluidje
klinkt tevreden door de stille avonden heen, en
ze vangen tenminste ettelijke dozijnen muggen en
vliegen weg.
Lastiger dan al 't andere gedierte, zijn de be
ruchte kakkerlakken. We vragen ons wel eens af,
waarin nu eigenlijk 't walgelijke van die dieren
steekt Om te zien zijn ze niet zoo terugstootend:
grootere of kleinere torachtige dieren, zwart of
bruin, met ongelooflijk vlugge pootjes en gewel
dige, altijd zenuwachtig tastende sprieten. Zoo zie
je ze en zoo zijn ze weg, en met hun platte li
chaam kunnen ze door de engste kieren verdwij
nen. Niet licht zal iemand een kakkerlak onge
moeid laten, hoewel er zekere training toe be
hoord, om ze te krijgen en te dooden, want zo
zijn .ongelooflijk taai en een kwart kakkerlak met
nog 1 poot scharrelt nog weer weg.
Eens hadden we er een in de etenskast. Vlug
'dc heele kast laten uitruimen door een hoofd
schuddende bediende, alle naden onderzocht, maar
geen kakkerlak was er te bespeuren. Dus, ten
einde raad maar weer aan 't opbergen, met arg
wanende blikken, totdat eindelijk do booswicht
ontdekt werd in een aangebroken pakje rozijn-
nen. Een gil en een wegwerpend gebaar, dat zelfs
de inlandsche jongen een lach op 't gelaat riep
eenigszins meewarig misschien, zooicts van: die
Hollandsche huisvrouwen hebben nu eenmaal zul
ke vreemde begrippen over zindelijkheid, neem ze
maar zooals ze zijn. En daarna werden ravijnen
en kakkerlak te zamen tot den vuurdood in 't
fornuis gedoemd en knetterden lustig in de ople
vende vlammen.
Nóg ongenoode gasten hebben we, maar die zijn
van nobeler gehalte, nl. zwaluwen. Al die geïm
porteerde vogels schijnen hun Europeesche ge
woonten trouwJe willen blijven, in zooverre, dat
ze in AprilMei gaan nestelen en broeden. Verle
den jaar konden ze dat ongestoord doen op de
Onze bedienden Zachcus en Moeliater
Bataksche schooljongens
ongebruikte en ook onbruikbare zolders van onze
huizen, maar sedert de toegangen daartoe met
kippegaas zijn afgesloten, moeten ze een ander
plekje zoeken. In de boomen nestelen kwam na
tuurlijk niet bij hen op; waarschijnlijk verbeelden
zij zich ook, dat ze een goed recht op de huizen
hadden, ze fladderden tenminste vrijmoedig bij
paartjes naar binnen, speurden aan de balken
naar een geschikt bouwterrein en begonnen den
arbeid. En 's avonds zaten ze dichi aaneenge
drukt tegen 't uitverkoren plekje te slapen. Aan
doenlijk, maar onhoudbaar vanwege 't vuil, dat ze
kwistig achterlieten. Twee nestjes hebben we la
ten groeien, nl. in de badkamer en in de garage.
Momenteel wordt er met zorg gebroed en 's avonds
steken er 2 gespleten staartjes en twee droomende
kopjes buiten de miniatuur-woning uit. Mijn
jongens volgen alles met interesse, vooral nu ze
weten, dat binnenkort uit de eitjes vogeltjes zul
len komen. Wéér de eitjes eigenlijk vandaan ko
men, doorgronden ze nog niet hoewel er in Kootjes
brein en oogjes al een vraag doorschemert. Jantje
vertelde er laatst van aan zijn vriend Japie 't
speet me ,dat er geen gramofoonplaat was, om
dat gesprek vast te leggen.
Een paar dagen later was 't gras van de bleek
afgeslagen, (inlanders snijden of maaien niet,
maar slaan 't gras af met een scherp stuk blik)
en 't gras lag geurend tot hooi te verdroogen.
's Middags gingen Ko en Janneman ijverig aan 't
werk. Een kuilronding werd gegraven en daarin
werden ettelijke armpjes vol hooi uitgespreid. Dat
alles was eenvoudig genoeg, maar in 't nestje be
hoorden eitjes. Vol spanning wachtten we af, wat
ze uitvinden zouden en ik voelde een heimelijke
onrust aangaande mijn nieuwen voorraad kippen
eieren. 't Ging echter goed. Ze zochten gelijke
witte- steencn op groot kaliber en legden ze
Voorzichtig in 't nest. En vervolgens gingen ze er
even voorzichtig op zitten, werkelijk een paar
minuten lang. Maar toen hoorden we: „nou even
kijken hoor. Nee, nog niets! Kom we gaan eerst
maar wat schommelen, kom maar hé?" Zoo werd
't nest in de stock gelaten.
In den nacht regende 't, en den volgendon mor
gen heel in de vroegte sloeg de tuinjongen znij
schennende handen aan 't nest, zoodat er niets
meer van over was, toen de kinderen buiten kwa
men. Dat gaf even een bittere teleurstelling.
„Want",zei Jantje met bevende lipjes: „We had
den een heeleboel kleine vogeltjes voor Mama
willen maken; ja! en nou kan 't niet meer!"
Mozartiana
Na de eerste opvoering van de „Entführung aus
dem Serail" antwoordde Mozart op 's keizers vrij
onvriendelijke kritiek: „Geweld.g veel noten,
beste Mozart!" zeer resoluut: „Juist zooveel ale
er noodig zijn, Uwe Majesteit!" „Zoo. Nu, jij
zult het wel het beste weten", gaf de keizer zich
gewonnen.
Toen een hofmaarschalk keizer Joseph opmerk
zaam maakte op de luidruchtige en vrije manier,
waarop Mozart zich tegenover enkele generaal»
gedroeg, antwoordde de keizer: „Laat Mozart in
vredesnaam met rust! lederen dag kan ik iemand
tot generaal maken, als ik wil, maar niet tot
Mozart!"
Na de eerste opvoeringen van „Don Juan" in
Weenen waren de oordeelvellingen erover zeer
gemengd. Nadat in een bepaald gezelschap ieder
zijn meening had te kennen gegeven, vroeg men
Joseph Haydn om de zijne. Haydn stond op en,
zei, het to betreuren, dat hij aan dc mecnings-
verschillcn geen eind kon maken. „Maar één ding
weet ik", eindigde hij, „dat Mozart de grootste
componist is, die de wereld op dit oogenblik
heeft!"
101