Henderik van't Hopiand
Vervolgverhaal
door
K. Lantermans
Toen ze dat jaar dan met z'n zessen (de jong van
de meester er ooft bij) op de afgoeproken dag naast
de kerk heenliepen, in alle eer en vree, om naar
meneer de burgemeester in Hervelt te gaan, daar
ging de deur bij de tantes open, en wie kwam daar
bij hen loopen? Onze Henderik! Ze wisten
hcelemaal niet, dat hij met hen van dezelfde ouder
dom was. Maar ze vroegen niet verder. Vooruit
maar, jongens! Hij stapte model met hen mee, mooi
in de pas, zooals dat voor toekomstige soldaten
hoort. Hij had een bolhoedje op het groote heufd,
net zoo een als de dominee in de week draagt; het
witte boordje zét strak om de nek, want het was
fzeker wat nauw geworden door al de eiers. Een jas
met kleine pandjes had hij aan, net zoo een als
de meester. Maar de overjas had hij toch maar
uitgelaten. Wie droeg in die dagen een overjas?
Zelfs de meestersjong was voor die gelegenheid
'zonder.
De jong was toch aardig wat opgeknapt daar in
Eist aan dc krant. Hij kon al wel eens wat zeggen:
ja, of nee, achttien jaar. Een heel enkele keer
gromde hij wat; Dat moest lachen bij hem ver
beelden.
(Hannes de Jood liep moppen te vertellen. Zoo
3Choot de lange weg naar Hervelt gauw op.
Bij De Legt in Hervelt vroeg de jong van de
meester:
„Wie heeft er een mes bij zich?"
„Ikke! Hierzoo! Hier!"
Zoo ging het van alle kanten. De jong van de
meester nam alle messen. Dat van Hannes de Jood
was een half broodmes.
„Heeft geen ntensoh meer een mes? Nee? Dan
houw ik ze. Ik steek ze in do zak, eu morgen kun
nen jullie ze terug krijgen".
„Hier ra'n mes!" riep Hannes, „Gemecne pat
ser! Ik docht, dat er een mes noodig was."
- „Leelijke Moriann, jij kunt je mes terugkrijgen
maar dan ga ik dadelijk terug en zal me de andere
week wel alleen gaan aangeven", zei de jong van
de meester,
„Jongens" riep Hannes de Jood, „de meester
mot met ons mee, is *t niet? En hij mot ook. met
ons mee terug, is 't nietcoo? Hij doet het beter dan
die jong van de vorige dominee, waar vader me
van verteld heeft, wunt die wou met de andere
jongens van het dorp niet mee, omdat hij ook naar
de stad op school ging, net als deze meester. Laat
hem de messen maar 'houwen, jongens, 't Is mis
schien zoo wel goed".
En dadelijk begon Hannes, te zingen, terwijl de
anderen mee invielen, omdat ze nou toch al zoo
ver van huis af waren:
Dc jong van de meester gaat nooit verloren!
Falde-rnlde reere! I'alde-ralde-reerel
En de jong van de meester gaat nooit verloren!
Hiel Hal Hol
Herman de veldwachter liep op bestel van Han
nes ongeveerd honderd meter vooruit, om hen de
weg te wijzen, zooals Hannes lachend gezegd had.
Herman had hij het dorp al dadelijk bij hen
willen loopen, maar dat had Hannes niet willen
Ifcbben, ómdatro Tnfef naai'-9o bewaarschoól
girtgen. Herman nou voorop; honderd meter voor
hen aan, en als ze terug kwamen,, dan zouden de
jongena wel voorop gaan, om Herman de weg te
wijnen, naar welke herberg ze toewilden.
De veldwachter stapte met de blinkende knoo-
pen aan de jas, die je zoo goed zien kon, aLs hij
naar de jongens omkeek, of ze wel volgden, dan,
ook mooi voorop. Maar bij elke herberg, die ze
voorbij kwamen, keek de man om: ze mochten
nog eens vergeten zijn, wat hij gezegd had. En dan
kreeg hij natuurlijk van meneer op zijn kop. Maar
het ging dat jaar mirakels best: niet één keer
-overtrud een van de jongens het verbod. Ze zongen
toch het hoogste liedje uit Ze hadden elkaar al
bij de arm vast en het was één lange slinger
dwars over de weg heen.
Zoo kwamen ze zingend het gemeentehuis bin
nen. Dat was in die dagen nog gevestigd in een
paar kamers van de herberg van Van Druten.
Meneer de burgemeester was nog niet op het
kantoor. Ze moesten dus in de gelagkamer wach
ten, tot Herman ce op de beurt zou komen roepen.
Maar een hard gelag was het, om dat heele uur
niet één borreltje te kunnen bestellen, en dan
zoo vlak met de neus haast tegen al die flesschen
van de tapkast te zitten, meer dan een uur lang.
En de verleiding werd voor Hannes haast t«
groot, toen Herman zelf er een achter de toon
bank van de tapkast naar binnen wipte.
„Meester" zei Hannes, „ik zal het gebod niei
overtreden, maar sta me toe, dat ik vast een half
borreltje bestel. Ik zal 't niet uitdrinken, maar
laat me er dan maar cfk ons aan ruiken: dat ia
al genoeg".
„De meester heeft jullie goed onder de band!"
zei de kastelein, en hij lachte de jongens uit, daar
ze allemaal bijstonden".
Toen ze een groot uur in de wachtkamer hadden
gezeten en flink gerookt, maar niet gedronken, tot
groote nijd van de kastelein, kwam meneer de
burgemeester, en werd de eerste gauw door Her
man de veldwachter geroepen. In een kwartier
waren ze toen alle «even klaar. Zoo 'n werk is
dat niet; 't heeft niks om 't lijf. Het was de jon-
geas dan ook bar tegengevallen, zooals ze zeidea
De allerlaatste was Hannes de Jood. Maar hij was
nog niet in de gelagkamer terug, of hij riep:
„Kastelein, en nou drie borrels tegelijk voor
me, natuurlijk met één te bcginnca Ze namen er
allemaal een, behalve dan do meester, die een
groot glas vol koud goed van een vreemde rooie
kleur leegdronk. Rood met suiker was het toch
niet. Hannes noemde liet „smeerlapperij".
Ze zaten te rooken en te zingen. Herman lachte
er maar om. De mecstersjohg begon telkens maar
weer met een nieuw versje en de anderen brulden
mee. Herman kreeg een borreltje van Hannes,
maar dat ging op voorwaarde, dat Herman later
op het dorp een Oogje zou dichtknijpen, als dat
voor Hannes noodig was.
Net wilde Hannes de tweede bestellen, toéjr de
meester riep, en hij zong het nog wel: „Betalen
en op stap".
Allernaar elkaar aan de arm hosten ze zingend
de gelagkamer uit, terwijl de kastelein, wit van
nijd; omdat ze «zoo weinig verteerd hadden, de
deur met een slag achter hen dichtsmeet. De
meester deed maar net, of hij er niks van merkte.
Midden op den weg liepen zo al in een slinger en
zongen. Henderik bromde er als een oude
doedelzak tusschendoor. Herman liep op bestel
van Hannes nou ongeveer twintig pas achter hen
aan. Nou zouden zij hem de weg wel wijzen.
Ze gingen 'ook niet dadelijk óp huls aan, maar
maakten de groote omweg over Aalst. Na een
half uur vertrokken ze weer, Herman de aller-
laatste.
,,'t Gaat goed dit jaar, hé meestér?"- zei
hij. terwijl hij de jongen even aan de jas apart
trok.
„Best Heiman; we krijgen ze iVel goed
thuis".
„Heeft Hannes het mes bij zich, dat je weet?
Als hij een borrel op heeft, is hij zoo ondeugend.''
„Kom even hier", zei dc jong en nam Her
man nog even mee in Het Witte Haard, waar hij
hem al de messen gaf: „Breng ze de jongens
,nK>rgcn maar terug: alles is in ordel"
Daar stormde Hannes er weer in en riep:
„Mot dje leelijke blauwe knoop hier nou
stiekem achter onze rug een borrel wijn vatten?"
Maar de meester trok Hannes weer mee naar
buiten en zei, terwijl hij schuin over de schouder
naar Herman wees:
„Die blinkende knoop wou met ons meeloo-
pen, maar bet zal niet gebeuren, zeg ik. En wat.
•zei jij, Hannes? Hij inot netjes twintig pas ach
ter blijven, is 't niet?"
Terwijl ze bij de anderen kwamen, elkaar bij
de arm grepen en voorliepen, zongen ze:
In eens, tegen dat ze bij een kruisweg kwa
men, gréep de meester Haiune» bij de arm en
riep:
„Wij tweeën voorop en gekheid maken, en
de anderen achter ons aan, en cms alles na
doen!"
Dat was een idéé voor Hannes, want die kerel
was een echte potsenmaker. Hij sprong en hij
danste, trok rare gezichten, als hij achteruit naar
de jongens keek, of het een eerste kermisreiziger
was. De vijf jongens doden hun best die twee
daarvoor alles na te doen en ze hielden hun buik
vast van het lachen, als ze zagen, hoe Hende-
ri k deed. Het was net een boor op sokken.
Maar wie gefopt werd? Dat was Hannes, die
Aalst rechts liet liggen en al in Hervelt was,
voordat hij merkte, dat de meester de kortste
weg ingeslagen was.
Wat later stond Henderik op eens in de kring.
Hannes aun het bolhoedje van zijn hoofd, zette
dat ding zelf op, wat hem tot over de ooron zak
te cn zette bet jungske zijn pot op. maar die pet
bleef daar boven op dat groote hoofd liggen of
het een erwt op een kachel kop was. De ineestter
greej» Harutcs bij de hand, ze hadden dadelijk
een kring om ons jungske cn ze zongen:
En Hendrik van tante Knelia gaat nooit ver
loren,
Falderalde-recret
Hot laatste stuk van dat mooie versje was na
tuurlijk altijd gelijk. De Alempes bleef daar
maar in het midden staan, terwijl hij «at rond
draaide, lachend met een groote loshangende
mond, of het ecu geit was, die staat te bicnlcren
Dc jongens schopten onder het dansen de beencn
voor- cn achteruit en maakten dezelfde buigin
gen en grimassen, als Hannes hun voordeed, ter-
wijl ze de meester maar nazongen:
„En onze lieve jong gaat nooit verloren!"
De Alempes zong zelf nog mee en zwaaide met
de armen.
Alle menechcn daar in <6c buurt kwamen er
aan te pas. De vrouwen stonden met de kinde
ren aan de rokken buiten de deur, om beter te
kunnen zien, wat daar aan de hand was. Ze
stonden met opgeknoopte mouwen, die nog damp
ten van de waschkuip, te kijken. Ze zetten de
hand op de buik en riepen elkaar toe. Die eene
dikke vrouw had zoo'n schik, dat ze maar met
de voeten stond te trapjien. En daarbij boog ze
het heele bovenlijf maar voor- en achterover, zoo
moest ze om de Alempes lachen. Bn ze schreeuw
de hot uit, zoodat het over het heele plein heen-
klonk en dat de vrouwen, die het nog niet ge
merkt hadden, dat. er wat aan de hand was, nu
ook aan de deur kwamen:
„O minsclt! O minsc.li! Help mient Help
mien! Ik stik van de lach, ik stik van de lach!'
Wat 'n Janus vam een knienevel is dat! O minsch!
O minsch! O minsch!"
Tegen de avonid kwamen ze in het dorp terug
met z'n allen op een hocrèiiwagen. Hot was zwart
van al het volk, achter en voor de kar.
Op eens begint de meestersjong te zingen:
En Hendrik van liet Hopkin*! gaat nooit verloren!
Falde-ralde-reerel Falde-raldc-reere!
En ons lieve jungskc gaat nooit verloren!
Hiel ha! Hol
Allemaal zongen ze mee: de vrouwen, de kin
deren, de mannen, alles. Ze brulden het uit. De
echo klonk tegen de rij huizen aan en viel weer
van de kerk af terug. Ze zongen maar door, tot
ze vlak voor liet huis van de tantes waren.
Die hadden het ook al in de gaten. Natuurlijk.
Wat moeten die menschen een dag gehad heb
ben! Misschien was moedor Klaasje daar ook al
wel bij do zusters, om het jungskc af te halen.
Een dag voor die drie inenschen, hoorl Ja, zoo
gaat het, als je het er naar gemaakt hebt, zoo-
dat. je op het dorp niet geleden hunt
Het eerste, wat dc meestersjong daar bij dat
huisje zag, was het magere gezicht van tante
Knelia, dat als het snoetje van een "konijn tus-
sehen de tralies hier achter ile bloemen zichtba&r
werd. Henderik had hot mcnsch d'r bleeke
gezicht nog niet gezien, toen de kar stilstond,
of hij stak heide Itanden naar haar uit en riep;
„Tante Kneliaaoanuaal"
Wordt vervolgd)
zingend tie gölog-
Maten
102
Het Voorbeeld
door
Annie Vreeland
Ruim een jaar liep hij nu al op de keien: Twee
jaar, wanneer hij de weken van los werk niet mee
telde, 't Niets doen sloeg z'n jeugdidealen lang
zaam, maar zeker, kapot Z'n mooiste tijd ging
naar de maan, zooals hij zelf z'n levens-tragiek
noemde.
En dadrvoor doorliep hij de ambachtsschool nu.
Daarvoor haalde hij prachtige cijfers op z'n rap
porten. Daarvoor bleef hij de brave jongen, toen
andere schoolkameraden hun hart ophaalden aan
twijfelachtig plezier.
Nou kreeg hij geen kans bij de meisjes een
werklooze een, die vegeteerde op de beurs van
z'n ook al niet schatrijke ouders, viel voor een
avonduitgang niet in de termen. En hun kleine
stad mocht hij van zijn ouders niet uit Ze wilden
niet dat hij in Amsterdam of Rotterdam om werk
rondzwalken zou, bang, dat 't communisme hem
daar vergiftigen zou. En zoo hing hij om in hun
kleine omgeving, afgesloten door een gordel fa
brieken waarin telkens meer machines tot zwij
gen werden gebracht
Z'n ouders, welmeenende vrienden, ze paai
den Daan, dat de crisis toch niet onbegrensd
wezen zou, en 't eens ook- wel beter voor hem werd.
Geruchten doken op, dat ook in hun stadje
werkverschaffingen ingesteld zouden worden. Daar
zou dan ook voor Daan wel een plaats zijn.
Den eereten tijd praatte Daan mee met die hoop
volle stemmen. Hij accepteerde de sigaret, de
sigaar, die men hem aanbood, dronk bij buren en
vrienden een kop koffie of thee, en knutselde
gratis wat in ruil voor de vriendelijkheden,, die
hij op z'n buurtrondgangen ontving.
Maar langzaam werd het gewoonte, Daans slen
tergang langs de huizen te zien. Langzaam ook
zagen de menschcn, dat er iets in hem degene
reerde. Ze bespraken hoofdschuddend dit feit,
maar elk wist zich voor verandering er van mach
teloos.
Ook Daans ouders zagen wel de donkere blik,
waarmee de jongen om zich kon zien. Er kwamen
klachten, dat hij in moedwil de catechisatie ver-
zuimde, terwijl 't excuus geen tijd, dominéé
nu niet kon gelden. Maar hij kreeg aan alles een
hekel, 't Wat geaffecteerde stemgeluid van den
dominee hinderde hem, vroeger had hij hiervoor
hoogstens een vergoelijkend lachje, als dominee
eens al te deftig wou doen. Wat kon 't hém nog
schelen, uit welke strijd de Dordtsche leerregels
werden geboren, wie de groove, nog altijd gezag
hebbende synode uit 't Twaalfjarig Bestand pre
sideerde, en hoe de kerkhistorie zich daarna ont
wikkelen ging.
't Werd voor liem alleen van belang, werk te
vinden en geld te ontvangen, met z'n eigen
knuisten verdiend, en waarvoor hij niet onder
danig dankje hoefde te zeggen.
En dat ie nog naar de kerk meezeulen bleef,
was 't moest om z'n vader, die hij zag schreien,
toen hij driftig verklaarde, dat hij nooit, nóóit
belijdenis deed
't Winterde. De maan werd vol naar 't laatste
kwartier, en concurreerde met de buitenwegen ver
lichting. Over een eenzamen weg slopen drie jon
gens. Daan met nieuwe vrienden, als hij wer-
kéloos, vol bitterheid tegen 't leven, dat voor een
paar jaar zooveel nog beloofde, en nu wreed met
hen spotte.
ten slikken in onze kringen en daarom zij
moeten slikken in onze kringen en daarom zij
onze schrijvers en schrijfsters van ganscher harte
toegewenscht dat zij zich leeren wachten voor een,
verhaal zooalö ze vroeger uit Engeland werden
geïmporteerd, methodistisch geprepareerd en welke
producten reeds door Nicolaas Beets zoo kostelijk
werden getypeerd:
Op de eerste bladzijde één die zich voor God niet
En voor de menschen leeft in allen boozen handel.
Reeds op de derde een kind, geloovig overtuigd,
Een voorbeeld op de vierde, in loer zoowel als
wandel..
We bedoelen niet dat „Wieonder dit von
nis valt; hcelemaal niet, want in „Wie...?" leven
de menschcn op de eerste bladzijden erg vroom,
en komen ze tot bekeering van deze vroomheid
op de laatste bladzijden, doch aan 't eind gaat
het toch wel wat al te aandoenlijk-vlot; zoodat
cooals gezegd, de titel niet erg gelukkig gekozen is.
A. WAPENAAn.
'Aan 't eind van den wég, waar de eerste stads
huizen lagen, gingen hun wegen uiteen.
„Nou, Daan, half acht, dan ben je present, hé?"
„Zonder mankeeren saluutjes," sloeg Daan
linksaf Fluitend z'n pet scheef op de plannen
broeiende kop, liep hij verder; Half acht bij 't
loodsje, waar van Maastricht een partij sigaretten
opsloeg. Ze deden dan 't zaakje straks met him
drieën, 't Houten loodsdeurtje bleek licht, en 't
slot gemakkelijk te breken.
De kisten met de verschillende merken stonden
nog open, dat zagen ze, toen ze schijnbaar arge
loos van Maastricht deze middag bespiedden.
't Zou voor 't eerst zijn, dat Daan aan een boe
venstuk deelnam. Altijd nog remde hem iets. Z'n
ouders, die ploeterden voor hun gezin voor de
voeding en kleeding van den werklooze óók.
En en dat andere nog. Dat niet direct uit je
ging, al kwam je niet meer ter catechisatie, en
zoo zuinig je kon, in de kerk. Maar z'n omgang
met Karei en Piet was als oen ruwe trap op 't
fijne, dat nog leefde in hem.
Geld moeet ie hebben hij duldde dit leven
niet langer wou weer uit met een meisje
geld hebben, om te t ra c tee ren
Hij bleef geen sukkel, omdat ie nou toevallig
zoo grootgebracht was. De werkverschaffing bleef
ook nog een smoesje gekletst werd er genoeg
maar daden ho maar!
Hij liet zich niet langer lijmen vanavond nog
nam hij de sigaretten. Karei en Piet zorgden wel
voor de afzet, die knapten zonder hem de meer
gore zaakjes met handigheid op.
De huisdeur, die aanstond, stootte hij open. Z'n
moeder sneed in de kamer een bruin broodje aan
plakken. Freek luisterde voor de distributie-radio
naar dc cursus handenarbeid voor de jeugd.
Wiesje zat aan de tafel, haar hoofd gesteund in
de handen, en las met gedempte stem iets uit een
Nieuw Testamentje. De anderen waren nog uit.
„G'n a vend", viel Daan achteloos neer op een
stoel. Z'n moeder hield de broodzaag een oogen-
blik stil. Daan, de oudste ze zuchtte om heiü
meer, dan om al de anderen samen. Niet 't
eerst en 't meest omdat ze zijn verdienste nu mis
ten. Zoo lang haar man nog z'n werk hield kwa
men ze cr ook wel zonder die paar rijksdaalders
van Daan. Maar zoo verdwaald zag hij er uit in
z'n niksdoen. Gaf zoo de indruk van óp héllende
wegen te gaan.
Had z' em toch aan de stad moeten afstaan?
God machtiger durven vertrouwen dan de verlei
ding?
Mechanisch zaagde ze de harde korstonderkant
door. Wiesje's lezen verstomde even door de komst
van haar broer. Freek zat jnet rood-gliinmende
wangen voor 't luidsprekertafeltjé, en knutselde
stil, voorgelioht door de duidelijke stem van de
onzichtbare meneer.
„Thee?" vroeg z'n moeder aan Daan.
't Broodje liet ze weer los.
„Ja," zei Daan „en een boterham, gauw! Dan
ga 'k nog even langs bij den smid, 'k hoorde zoo
juist, dat ie een loopjongen zocht"
Hij verzon die boodschap, om een alibi te heb
ben en om zich een houding te geven vroeg hij
aan Wiesje „wat mompel jij zoo?"
„Niks," zei Wiesje, „*fe lees uit den Bijhei,"
en haar aandacht weer op het boekje, las ze nu
luider: „Jezus zeide tot hem: „zoo zijn dan de
zonen vrij. Maar opdat we hun geen aanstoot
geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit
cn, neem den eersten visch, die opkomt; cn zijn
mond geopend hebbende, zult ge een stater vin
den; neem dien, en geef hem aan hen, voor mij
,,'t Verbaal hoe Jezus betasting betaalde," wist
Daan. Zeker de vanmorgen in school bc li an del de
les. Wiesje was een secuurtje, altijd bang, dat zo
voor vragen bleef zitten. Zoo was hij vroeger ook.
En nou wat had ie er aan aan z'n helderen
kop, z'n gcwjllige, vaardige handen
Schamper brokte hij brood, schrokje het binnen,
spoelde 't weg met de thee.
Wiesje las nog eens 't tweegesprek van Jezus en
Petrus. De stem, in de luidspreker zweeg. Freek
noteerde nog stil enkele dingen.
En plots t.rof bet Daan, hoe arm Jezus eigenlijk
was. Z'n vrienden dienden Hem van hun goede
ren. Hij at bij de meest ulteenloopendo menschen
aan tafel en nu van Hem werd verteld, dat 11ij
iels betaalde met geld, moest Petrus voor 't be
lastinggeld eerst naar dc zee.
„Opdat wc hun geen aanstoot geven."
Hij voelde een brandende blos komen op z'n go
zicht. Snel stond bij op, greop naar z'n pet, maar
z'n móeder stuitte z'n vaart en vroeg: „zou ie
wel vaan, Daan de smid is zoo vreeselijk ruw
en dan maar als loopjongen Vader- zegt,
dat er van de gemeente heusch gauw werkge
legenheid komt, en er speciaal voor de jongen
gezorgd wordt."
„Nee", zei Daan barsch, „nou ga fk. Je houdt
me niet meer aan een lijntje. Als de smid me
hebiien wil neem ik 't baantje."
,Ajuusjes," stoof hij z'n moeder voorbij. "7
„Wat leer ïk 't liegen al goed", dacht hij buiten.
Ze waren al dicht bij het loodsje, dat in elkaar
geschrompeld en klein stond ouder 't zilveren
maanlicht. Van binnen viel de ruimte toch rüee,
van Maastricht borg er wel meer goed, dat hij niet
direct noodig had voor z'n zaak in het stadje.
„Nou steek ik 't slot stuk," verdeelde Karei de
rollen, Kees duwt de deur weg, en Daan sfaat
z'n slag en stopt dit baaltje hartstikke vol, terwijl
wij op wacht staan".
Daan knikte zwijgend.
't Viel toch niet mee, de eerste stap op den weg
van de misdaad. Straks, bij den smid, bonsde ;zn
hart al zoo heftig. De baas had hem natuurlijk
niet noodig, en nu 't opwindende van een avon
tuurtje voor de rauwe realiteit week, hoorde,bij
telkens die simpele zin: „Maar opdat we bun geen
aanstoot geven, ga naar de zee, werp den angel
uit en
En hij wist opeens, dat hij zich schaamde
voor Jezus, Gods Zoon, die voor hem arm werd,
en 't geld Zijn eigendom niet rammelen liet.
Plots wist hij nog veel meer dingen, waarom Jezus
moest vragen. Zelüs een glas water aan dc Sama-
ritaansche gloeiend werd hij, ondanks de koude
Karei peuterde al met het mes; direct kwam nu
zijn aandeel in dat, wat morgen 't heele stadje
aanstoot zou geven. Hij had er lak aan ze
hadden óók maling aan hem. Maar z'n booze ver
zet bleef toch niet krachtig genoeg. Las Wiösje
vanavond maar niet dat voorbeeld gevende vers.
't Was of hij nu Jezus moest zien de glim
lachende Meester, die Zich zóó overboog en de
gevoelens der menschen ontzag. En -r of die
Meester nóóit meer z'n Vriend werd, als hij .nu
op Zijn voorbeeld geen acht sloeg. Er kraakte
iets in 't roestige slot
„Karei, Piet, gauw jongens, kom mee daar
In de verte een man!"
't Loos alarm moest z'n lafheid, om de waar
heid te zeggen, maskeeren. Hij rende, langs de
naakte, steunende boomen. Karei en Piet dicht
achter hem aan.
„Vervloekt" bromde Karei, „we hadden bijna
de buit. 't Slot boog al door. Nou morgenavond
maar weer."
„Niet met mij," hijgde Daan. En laten jullie
't ook maar 't is gevaarlijk nu ik er van
Hij holde weg van hun nijdige vloeken.
„Was 't wat bij den smid?" vroeg z'n moeder.
„Nee" schudde hij z'n schaamroede kop, en. ik
ga -maar naar bed daad'lijk
Hij stommelde, weg de trap op, naar boven.
Een halfuurtje later haalde z'n moeder uit 't
boven rommelkamertje een stapel verstelwerk.
Een vreemd geluid drong door Daans diohte
slaapkamerdeur. Ze luisterde als een scherp mes
sneed haac 't wanhopige kermen, 't hartstoch
telijk snikken.
„Die jongen", dacht ze vertéedord, „Hij is toch
niet zoo onverschillig, als ie zich voordoet Trekt
hij 't zich nou zóó van dat ontsnapte smidsbnantjo
aan? Morgen zal ik hem nog eens zeggen, dat z'n
onvrijwillige leeggaan ons nog niets te kort heeft
gedaan
Iets over batikken
Batikken (het kleuren van katoen) waarbij tel
kens andere figuren worden uitgespaard', geschiedt
hoofdzakelijk op het eiland Java on wordt dóór
vrouwen beoefend, die er slechts weinig mee ver
dienen.
Deze kunstnijverheid is cr niet minder op ge
worden, sedert uit Twente met batik-figuren be
drukte kantoentjes werden ingevoerd.
Het verschil tusschen de echte doeken en do
Hollandsche is dan ook zeer goed te 'merken.'<rDo
tcekening wordt door de vrouwen i:i was opge
bracht, nadat het katoen is glad gehamerd. Do
hoofdkleuren zijn blauw en bruin in verschillende
tinten; het blauw komt van de. indigophtnt en het
bruin van 'n andere houtsoort.
Het Zweedsche bruidje
Het Zweedsche bruidje draagt te plattelando 'n
zilveren kroon in d'r haar én 'n snoer parels Dm
Oirjrnigt door bereden muzikanten cn jongelui,
begeeft ze zich te paard naar dc kork.
Zeer veel menschcn worden op «Ie bruiloft ge-
nnodlgd, maar de geuoodigden dragen eelt deer in
de onkosten bij.
Herhaaldelijk worden er geweren afgeschoten
als herinnering ann de tijden, toen de bruid nog
moest worden beschermd tegen vijandelijke stam
men. Vóór de kerk staat een corepoort. De fees
ten duren soms wel vijf of zes dagen
99