Henderik van't Hopiand Vervolgverhaal door K. Lantermans Toen ze dat jaar dan met z'n zessen (de jong van de meester er ooft bij) op de afgoeproken dag naast de kerk heenliepen, in alle eer en vree, om naar meneer de burgemeester in Hervelt te gaan, daar ging de deur bij de tantes open, en wie kwam daar bij hen loopen? Onze Henderik! Ze wisten hcelemaal niet, dat hij met hen van dezelfde ouder dom was. Maar ze vroegen niet verder. Vooruit maar, jongens! Hij stapte model met hen mee, mooi in de pas, zooals dat voor toekomstige soldaten hoort. Hij had een bolhoedje op het groote heufd, net zoo een als de dominee in de week draagt; het witte boordje zét strak om de nek, want het was fzeker wat nauw geworden door al de eiers. Een jas met kleine pandjes had hij aan, net zoo een als de meester. Maar de overjas had hij toch maar uitgelaten. Wie droeg in die dagen een overjas? Zelfs de meestersjong was voor die gelegenheid 'zonder. De jong was toch aardig wat opgeknapt daar in Eist aan dc krant. Hij kon al wel eens wat zeggen: ja, of nee, achttien jaar. Een heel enkele keer gromde hij wat; Dat moest lachen bij hem ver beelden. (Hannes de Jood liep moppen te vertellen. Zoo 3Choot de lange weg naar Hervelt gauw op. Bij De Legt in Hervelt vroeg de jong van de meester: „Wie heeft er een mes bij zich?" „Ikke! Hierzoo! Hier!" Zoo ging het van alle kanten. De jong van de meester nam alle messen. Dat van Hannes de Jood was een half broodmes. „Heeft geen ntensoh meer een mes? Nee? Dan houw ik ze. Ik steek ze in do zak, eu morgen kun nen jullie ze terug krijgen". „Hier ra'n mes!" riep Hannes, „Gemecne pat ser! Ik docht, dat er een mes noodig was." - „Leelijke Moriann, jij kunt je mes terugkrijgen maar dan ga ik dadelijk terug en zal me de andere week wel alleen gaan aangeven", zei de jong van de meester, „Jongens" riep Hannes de Jood, „de meester mot met ons mee, is *t niet? En hij mot ook. met ons mee terug, is 't nietcoo? Hij doet het beter dan die jong van de vorige dominee, waar vader me van verteld heeft, wunt die wou met de andere jongens van het dorp niet mee, omdat hij ook naar de stad op school ging, net als deze meester. Laat hem de messen maar 'houwen, jongens, 't Is mis schien zoo wel goed". En dadelijk begon Hannes, te zingen, terwijl de anderen mee invielen, omdat ze nou toch al zoo ver van huis af waren: Dc jong van de meester gaat nooit verloren! Falde-rnlde reere! I'alde-ralde-reerel En de jong van de meester gaat nooit verloren! Hiel Hal Hol Herman de veldwachter liep op bestel van Han nes ongeveerd honderd meter vooruit, om hen de weg te wijzen, zooals Hannes lachend gezegd had. Herman had hij het dorp al dadelijk bij hen willen loopen, maar dat had Hannes niet willen Ifcbben, ómdatro Tnfef naai'-9o bewaarschoól girtgen. Herman nou voorop; honderd meter voor hen aan, en als ze terug kwamen,, dan zouden de jongena wel voorop gaan, om Herman de weg te wijnen, naar welke herberg ze toewilden. De veldwachter stapte met de blinkende knoo- pen aan de jas, die je zoo goed zien kon, aLs hij naar de jongens omkeek, of ze wel volgden, dan, ook mooi voorop. Maar bij elke herberg, die ze voorbij kwamen, keek de man om: ze mochten nog eens vergeten zijn, wat hij gezegd had. En dan kreeg hij natuurlijk van meneer op zijn kop. Maar het ging dat jaar mirakels best: niet één keer -overtrud een van de jongens het verbod. Ze zongen toch het hoogste liedje uit Ze hadden elkaar al bij de arm vast en het was één lange slinger dwars over de weg heen. Zoo kwamen ze zingend het gemeentehuis bin nen. Dat was in die dagen nog gevestigd in een paar kamers van de herberg van Van Druten. Meneer de burgemeester was nog niet op het kantoor. Ze moesten dus in de gelagkamer wach ten, tot Herman ce op de beurt zou komen roepen. Maar een hard gelag was het, om dat heele uur niet één borreltje te kunnen bestellen, en dan zoo vlak met de neus haast tegen al die flesschen van de tapkast te zitten, meer dan een uur lang. En de verleiding werd voor Hannes haast t« groot, toen Herman zelf er een achter de toon bank van de tapkast naar binnen wipte. „Meester" zei Hannes, „ik zal het gebod niei overtreden, maar sta me toe, dat ik vast een half borreltje bestel. Ik zal 't niet uitdrinken, maar laat me er dan maar cfk ons aan ruiken: dat ia al genoeg". „De meester heeft jullie goed onder de band!" zei de kastelein, en hij lachte de jongens uit, daar ze allemaal bijstonden". Toen ze een groot uur in de wachtkamer hadden gezeten en flink gerookt, maar niet gedronken, tot groote nijd van de kastelein, kwam meneer de burgemeester, en werd de eerste gauw door Her man de veldwachter geroepen. In een kwartier waren ze toen alle «even klaar. Zoo 'n werk is dat niet; 't heeft niks om 't lijf. Het was de jon- geas dan ook bar tegengevallen, zooals ze zeidea De allerlaatste was Hannes de Jood. Maar hij was nog niet in de gelagkamer terug, of hij riep: „Kastelein, en nou drie borrels tegelijk voor me, natuurlijk met één te bcginnca Ze namen er allemaal een, behalve dan do meester, die een groot glas vol koud goed van een vreemde rooie kleur leegdronk. Rood met suiker was het toch niet. Hannes noemde liet „smeerlapperij". Ze zaten te rooken en te zingen. Herman lachte er maar om. De mecstersjohg begon telkens maar weer met een nieuw versje en de anderen brulden mee. Herman kreeg een borreltje van Hannes, maar dat ging op voorwaarde, dat Herman later op het dorp een Oogje zou dichtknijpen, als dat voor Hannes noodig was. Net wilde Hannes de tweede bestellen, toéjr de meester riep, en hij zong het nog wel: „Betalen en op stap". Allernaar elkaar aan de arm hosten ze zingend de gelagkamer uit, terwijl de kastelein, wit van nijd; omdat ze «zoo weinig verteerd hadden, de deur met een slag achter hen dichtsmeet. De meester deed maar net, of hij er niks van merkte. Midden op den weg liepen zo al in een slinger en zongen. Henderik bromde er als een oude doedelzak tusschendoor. Herman liep op bestel van Hannes nou ongeveer twintig pas achter hen aan. Nou zouden zij hem de weg wel wijzen. Ze gingen 'ook niet dadelijk óp huls aan, maar maakten de groote omweg over Aalst. Na een half uur vertrokken ze weer, Herman de aller- laatste. ,,'t Gaat goed dit jaar, hé meestér?"- zei hij. terwijl hij de jongen even aan de jas apart trok. „Best Heiman; we krijgen ze iVel goed thuis". „Heeft Hannes het mes bij zich, dat je weet? Als hij een borrel op heeft, is hij zoo ondeugend.'' „Kom even hier", zei dc jong en nam Her man nog even mee in Het Witte Haard, waar hij hem al de messen gaf: „Breng ze de jongens ,nK>rgcn maar terug: alles is in ordel" Daar stormde Hannes er weer in en riep: „Mot dje leelijke blauwe knoop hier nou stiekem achter onze rug een borrel wijn vatten?" Maar de meester trok Hannes weer mee naar buiten en zei, terwijl hij schuin over de schouder naar Herman wees: „Die blinkende knoop wou met ons meeloo- pen, maar bet zal niet gebeuren, zeg ik. En wat. •zei jij, Hannes? Hij inot netjes twintig pas ach ter blijven, is 't niet?" Terwijl ze bij de anderen kwamen, elkaar bij de arm grepen en voorliepen, zongen ze: In eens, tegen dat ze bij een kruisweg kwa men, gréep de meester Haiune» bij de arm en riep: „Wij tweeën voorop en gekheid maken, en de anderen achter ons aan, en cms alles na doen!" Dat was een idéé voor Hannes, want die kerel was een echte potsenmaker. Hij sprong en hij danste, trok rare gezichten, als hij achteruit naar de jongens keek, of het een eerste kermisreiziger was. De vijf jongens doden hun best die twee daarvoor alles na te doen en ze hielden hun buik vast van het lachen, als ze zagen, hoe Hende- ri k deed. Het was net een boor op sokken. Maar wie gefopt werd? Dat was Hannes, die Aalst rechts liet liggen en al in Hervelt was, voordat hij merkte, dat de meester de kortste weg ingeslagen was. Wat later stond Henderik op eens in de kring. Hannes aun het bolhoedje van zijn hoofd, zette dat ding zelf op, wat hem tot over de ooron zak te cn zette bet jungske zijn pot op. maar die pet bleef daar boven op dat groote hoofd liggen of het een erwt op een kachel kop was. De ineestter greej» Harutcs bij de hand, ze hadden dadelijk een kring om ons jungske cn ze zongen: En Hendrik van tante Knelia gaat nooit ver loren, Falderalde-recret Hot laatste stuk van dat mooie versje was na tuurlijk altijd gelijk. De Alempes bleef daar maar in het midden staan, terwijl hij «at rond draaide, lachend met een groote loshangende mond, of het ecu geit was, die staat te bicnlcren Dc jongens schopten onder het dansen de beencn voor- cn achteruit en maakten dezelfde buigin gen en grimassen, als Hannes hun voordeed, ter- wijl ze de meester maar nazongen: „En onze lieve jong gaat nooit verloren!" De Alempes zong zelf nog mee en zwaaide met de armen. Alle menechcn daar in <6c buurt kwamen er aan te pas. De vrouwen stonden met de kinde ren aan de rokken buiten de deur, om beter te kunnen zien, wat daar aan de hand was. Ze stonden met opgeknoopte mouwen, die nog damp ten van de waschkuip, te kijken. Ze zetten de hand op de buik en riepen elkaar toe. Die eene dikke vrouw had zoo'n schik, dat ze maar met de voeten stond te trapjien. En daarbij boog ze het heele bovenlijf maar voor- en achterover, zoo moest ze om de Alempes lachen. Bn ze schreeuw de hot uit, zoodat het over het heele plein heen- klonk en dat de vrouwen, die het nog niet ge merkt hadden, dat. er wat aan de hand was, nu ook aan de deur kwamen: „O minsclt! O minsc.li! Help mient Help mien! Ik stik van de lach, ik stik van de lach!' Wat 'n Janus vam een knienevel is dat! O minsch! O minsch! O minsch!" Tegen de avonid kwamen ze in het dorp terug met z'n allen op een hocrèiiwagen. Hot was zwart van al het volk, achter en voor de kar. Op eens begint de meestersjong te zingen: En Hendrik van liet Hopkin*! gaat nooit verloren! Falde-ralde-reerel Falde-raldc-reere! En ons lieve jungskc gaat nooit verloren! Hiel ha! Hol Allemaal zongen ze mee: de vrouwen, de kin deren, de mannen, alles. Ze brulden het uit. De echo klonk tegen de rij huizen aan en viel weer van de kerk af terug. Ze zongen maar door, tot ze vlak voor liet huis van de tantes waren. Die hadden het ook al in de gaten. Natuurlijk. Wat moeten die menschen een dag gehad heb ben! Misschien was moedor Klaasje daar ook al wel bij do zusters, om het jungskc af te halen. Een dag voor die drie inenschen, hoorl Ja, zoo gaat het, als je het er naar gemaakt hebt, zoo- dat. je op het dorp niet geleden hunt Het eerste, wat dc meestersjong daar bij dat huisje zag, was het magere gezicht van tante Knelia, dat als het snoetje van een "konijn tus- sehen de tralies hier achter ile bloemen zichtba&r werd. Henderik had hot mcnsch d'r bleeke gezicht nog niet gezien, toen de kar stilstond, of hij stak heide Itanden naar haar uit en riep; „Tante Kneliaaoanuaal" Wordt vervolgd) zingend tie gölog- Maten 102 Het Voorbeeld door Annie Vreeland Ruim een jaar liep hij nu al op de keien: Twee jaar, wanneer hij de weken van los werk niet mee telde, 't Niets doen sloeg z'n jeugdidealen lang zaam, maar zeker, kapot Z'n mooiste tijd ging naar de maan, zooals hij zelf z'n levens-tragiek noemde. En dadrvoor doorliep hij de ambachtsschool nu. Daarvoor haalde hij prachtige cijfers op z'n rap porten. Daarvoor bleef hij de brave jongen, toen andere schoolkameraden hun hart ophaalden aan twijfelachtig plezier. Nou kreeg hij geen kans bij de meisjes een werklooze een, die vegeteerde op de beurs van z'n ook al niet schatrijke ouders, viel voor een avonduitgang niet in de termen. En hun kleine stad mocht hij van zijn ouders niet uit Ze wilden niet dat hij in Amsterdam of Rotterdam om werk rondzwalken zou, bang, dat 't communisme hem daar vergiftigen zou. En zoo hing hij om in hun kleine omgeving, afgesloten door een gordel fa brieken waarin telkens meer machines tot zwij gen werden gebracht Z'n ouders, welmeenende vrienden, ze paai den Daan, dat de crisis toch niet onbegrensd wezen zou, en 't eens ook- wel beter voor hem werd. Geruchten doken op, dat ook in hun stadje werkverschaffingen ingesteld zouden worden. Daar zou dan ook voor Daan wel een plaats zijn. Den eereten tijd praatte Daan mee met die hoop volle stemmen. Hij accepteerde de sigaret, de sigaar, die men hem aanbood, dronk bij buren en vrienden een kop koffie of thee, en knutselde gratis wat in ruil voor de vriendelijkheden,, die hij op z'n buurtrondgangen ontving. Maar langzaam werd het gewoonte, Daans slen tergang langs de huizen te zien. Langzaam ook zagen de menschcn, dat er iets in hem degene reerde. Ze bespraken hoofdschuddend dit feit, maar elk wist zich voor verandering er van mach teloos. Ook Daans ouders zagen wel de donkere blik, waarmee de jongen om zich kon zien. Er kwamen klachten, dat hij in moedwil de catechisatie ver- zuimde, terwijl 't excuus geen tijd, dominéé nu niet kon gelden. Maar hij kreeg aan alles een hekel, 't Wat geaffecteerde stemgeluid van den dominee hinderde hem, vroeger had hij hiervoor hoogstens een vergoelijkend lachje, als dominee eens al te deftig wou doen. Wat kon 't hém nog schelen, uit welke strijd de Dordtsche leerregels werden geboren, wie de groove, nog altijd gezag hebbende synode uit 't Twaalfjarig Bestand pre sideerde, en hoe de kerkhistorie zich daarna ont wikkelen ging. 't Werd voor liem alleen van belang, werk te vinden en geld te ontvangen, met z'n eigen knuisten verdiend, en waarvoor hij niet onder danig dankje hoefde te zeggen. En dat ie nog naar de kerk meezeulen bleef, was 't moest om z'n vader, die hij zag schreien, toen hij driftig verklaarde, dat hij nooit, nóóit belijdenis deed 't Winterde. De maan werd vol naar 't laatste kwartier, en concurreerde met de buitenwegen ver lichting. Over een eenzamen weg slopen drie jon gens. Daan met nieuwe vrienden, als hij wer- kéloos, vol bitterheid tegen 't leven, dat voor een paar jaar zooveel nog beloofde, en nu wreed met hen spotte. ten slikken in onze kringen en daarom zij moeten slikken in onze kringen en daarom zij onze schrijvers en schrijfsters van ganscher harte toegewenscht dat zij zich leeren wachten voor een, verhaal zooalö ze vroeger uit Engeland werden geïmporteerd, methodistisch geprepareerd en welke producten reeds door Nicolaas Beets zoo kostelijk werden getypeerd: Op de eerste bladzijde één die zich voor God niet En voor de menschen leeft in allen boozen handel. Reeds op de derde een kind, geloovig overtuigd, Een voorbeeld op de vierde, in loer zoowel als wandel.. We bedoelen niet dat „Wieonder dit von nis valt; hcelemaal niet, want in „Wie...?" leven de menschcn op de eerste bladzijden erg vroom, en komen ze tot bekeering van deze vroomheid op de laatste bladzijden, doch aan 't eind gaat het toch wel wat al te aandoenlijk-vlot; zoodat cooals gezegd, de titel niet erg gelukkig gekozen is. A. WAPENAAn. 'Aan 't eind van den wég, waar de eerste stads huizen lagen, gingen hun wegen uiteen. „Nou, Daan, half acht, dan ben je present, hé?" „Zonder mankeeren saluutjes," sloeg Daan linksaf Fluitend z'n pet scheef op de plannen broeiende kop, liep hij verder; Half acht bij 't loodsje, waar van Maastricht een partij sigaretten opsloeg. Ze deden dan 't zaakje straks met him drieën, 't Houten loodsdeurtje bleek licht, en 't slot gemakkelijk te breken. De kisten met de verschillende merken stonden nog open, dat zagen ze, toen ze schijnbaar arge loos van Maastricht deze middag bespiedden. 't Zou voor 't eerst zijn, dat Daan aan een boe venstuk deelnam. Altijd nog remde hem iets. Z'n ouders, die ploeterden voor hun gezin voor de voeding en kleeding van den werklooze óók. En en dat andere nog. Dat niet direct uit je ging, al kwam je niet meer ter catechisatie, en zoo zuinig je kon, in de kerk. Maar z'n omgang met Karei en Piet was als oen ruwe trap op 't fijne, dat nog leefde in hem. Geld moeet ie hebben hij duldde dit leven niet langer wou weer uit met een meisje geld hebben, om te t ra c tee ren Hij bleef geen sukkel, omdat ie nou toevallig zoo grootgebracht was. De werkverschaffing bleef ook nog een smoesje gekletst werd er genoeg maar daden ho maar! Hij liet zich niet langer lijmen vanavond nog nam hij de sigaretten. Karei en Piet zorgden wel voor de afzet, die knapten zonder hem de meer gore zaakjes met handigheid op. De huisdeur, die aanstond, stootte hij open. Z'n moeder sneed in de kamer een bruin broodje aan plakken. Freek luisterde voor de distributie-radio naar dc cursus handenarbeid voor de jeugd. Wiesje zat aan de tafel, haar hoofd gesteund in de handen, en las met gedempte stem iets uit een Nieuw Testamentje. De anderen waren nog uit. „G'n a vend", viel Daan achteloos neer op een stoel. Z'n moeder hield de broodzaag een oogen- blik stil. Daan, de oudste ze zuchtte om heiü meer, dan om al de anderen samen. Niet 't eerst en 't meest omdat ze zijn verdienste nu mis ten. Zoo lang haar man nog z'n werk hield kwa men ze cr ook wel zonder die paar rijksdaalders van Daan. Maar zoo verdwaald zag hij er uit in z'n niksdoen. Gaf zoo de indruk van óp héllende wegen te gaan. Had z' em toch aan de stad moeten afstaan? God machtiger durven vertrouwen dan de verlei ding? Mechanisch zaagde ze de harde korstonderkant door. Wiesje's lezen verstomde even door de komst van haar broer. Freek zat jnet rood-gliinmende wangen voor 't luidsprekertafeltjé, en knutselde stil, voorgelioht door de duidelijke stem van de onzichtbare meneer. „Thee?" vroeg z'n moeder aan Daan. 't Broodje liet ze weer los. „Ja," zei Daan „en een boterham, gauw! Dan ga 'k nog even langs bij den smid, 'k hoorde zoo juist, dat ie een loopjongen zocht" Hij verzon die boodschap, om een alibi te heb ben en om zich een houding te geven vroeg hij aan Wiesje „wat mompel jij zoo?" „Niks," zei Wiesje, „*fe lees uit den Bijhei," en haar aandacht weer op het boekje, las ze nu luider: „Jezus zeide tot hem: „zoo zijn dan de zonen vrij. Maar opdat we hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp den angel uit cn, neem den eersten visch, die opkomt; cn zijn mond geopend hebbende, zult ge een stater vin den; neem dien, en geef hem aan hen, voor mij ,,'t Verbaal hoe Jezus betasting betaalde," wist Daan. Zeker de vanmorgen in school bc li an del de les. Wiesje was een secuurtje, altijd bang, dat zo voor vragen bleef zitten. Zoo was hij vroeger ook. En nou wat had ie er aan aan z'n helderen kop, z'n gcwjllige, vaardige handen Schamper brokte hij brood, schrokje het binnen, spoelde 't weg met de thee. Wiesje las nog eens 't tweegesprek van Jezus en Petrus. De stem, in de luidspreker zweeg. Freek noteerde nog stil enkele dingen. En plots t.rof bet Daan, hoe arm Jezus eigenlijk was. Z'n vrienden dienden Hem van hun goede ren. Hij at bij de meest ulteenloopendo menschen aan tafel en nu van Hem werd verteld, dat 11ij iels betaalde met geld, moest Petrus voor 't be lastinggeld eerst naar dc zee. „Opdat wc hun geen aanstoot geven." Hij voelde een brandende blos komen op z'n go zicht. Snel stond bij op, greop naar z'n pet, maar z'n móeder stuitte z'n vaart en vroeg: „zou ie wel vaan, Daan de smid is zoo vreeselijk ruw en dan maar als loopjongen Vader- zegt, dat er van de gemeente heusch gauw werkge legenheid komt, en er speciaal voor de jongen gezorgd wordt." „Nee", zei Daan barsch, „nou ga fk. Je houdt me niet meer aan een lijntje. Als de smid me hebiien wil neem ik 't baantje." ,Ajuusjes," stoof hij z'n moeder voorbij. "7 „Wat leer ïk 't liegen al goed", dacht hij buiten. Ze waren al dicht bij het loodsje, dat in elkaar geschrompeld en klein stond ouder 't zilveren maanlicht. Van binnen viel de ruimte toch rüee, van Maastricht borg er wel meer goed, dat hij niet direct noodig had voor z'n zaak in het stadje. „Nou steek ik 't slot stuk," verdeelde Karei de rollen, Kees duwt de deur weg, en Daan sfaat z'n slag en stopt dit baaltje hartstikke vol, terwijl wij op wacht staan". Daan knikte zwijgend. 't Viel toch niet mee, de eerste stap op den weg van de misdaad. Straks, bij den smid, bonsde ;zn hart al zoo heftig. De baas had hem natuurlijk niet noodig, en nu 't opwindende van een avon tuurtje voor de rauwe realiteit week, hoorde,bij telkens die simpele zin: „Maar opdat we bun geen aanstoot geven, ga naar de zee, werp den angel uit en En hij wist opeens, dat hij zich schaamde voor Jezus, Gods Zoon, die voor hem arm werd, en 't geld Zijn eigendom niet rammelen liet. Plots wist hij nog veel meer dingen, waarom Jezus moest vragen. Zelüs een glas water aan dc Sama- ritaansche gloeiend werd hij, ondanks de koude Karei peuterde al met het mes; direct kwam nu zijn aandeel in dat, wat morgen 't heele stadje aanstoot zou geven. Hij had er lak aan ze hadden óók maling aan hem. Maar z'n booze ver zet bleef toch niet krachtig genoeg. Las Wiösje vanavond maar niet dat voorbeeld gevende vers. 't Was of hij nu Jezus moest zien de glim lachende Meester, die Zich zóó overboog en de gevoelens der menschen ontzag. En -r of die Meester nóóit meer z'n Vriend werd, als hij .nu op Zijn voorbeeld geen acht sloeg. Er kraakte iets in 't roestige slot „Karei, Piet, gauw jongens, kom mee daar In de verte een man!" 't Loos alarm moest z'n lafheid, om de waar heid te zeggen, maskeeren. Hij rende, langs de naakte, steunende boomen. Karei en Piet dicht achter hem aan. „Vervloekt" bromde Karei, „we hadden bijna de buit. 't Slot boog al door. Nou morgenavond maar weer." „Niet met mij," hijgde Daan. En laten jullie 't ook maar 't is gevaarlijk nu ik er van Hij holde weg van hun nijdige vloeken. „Was 't wat bij den smid?" vroeg z'n moeder. „Nee" schudde hij z'n schaamroede kop, en. ik ga -maar naar bed daad'lijk Hij stommelde, weg de trap op, naar boven. Een halfuurtje later haalde z'n moeder uit 't boven rommelkamertje een stapel verstelwerk. Een vreemd geluid drong door Daans diohte slaapkamerdeur. Ze luisterde als een scherp mes sneed haac 't wanhopige kermen, 't hartstoch telijk snikken. „Die jongen", dacht ze vertéedord, „Hij is toch niet zoo onverschillig, als ie zich voordoet Trekt hij 't zich nou zóó van dat ontsnapte smidsbnantjo aan? Morgen zal ik hem nog eens zeggen, dat z'n onvrijwillige leeggaan ons nog niets te kort heeft gedaan Iets over batikken Batikken (het kleuren van katoen) waarbij tel kens andere figuren worden uitgespaard', geschiedt hoofdzakelijk op het eiland Java on wordt dóór vrouwen beoefend, die er slechts weinig mee ver dienen. Deze kunstnijverheid is cr niet minder op ge worden, sedert uit Twente met batik-figuren be drukte kantoentjes werden ingevoerd. Het verschil tusschen de echte doeken en do Hollandsche is dan ook zeer goed te 'merken.'<rDo tcekening wordt door de vrouwen i:i was opge bracht, nadat het katoen is glad gehamerd. Do hoofdkleuren zijn blauw en bruin in verschillende tinten; het blauw komt van de. indigophtnt en het bruin van 'n andere houtsoort. Het Zweedsche bruidje Het Zweedsche bruidje draagt te plattelando 'n zilveren kroon in d'r haar én 'n snoer parels Dm Oirjrnigt door bereden muzikanten cn jongelui, begeeft ze zich te paard naar dc kork. Zeer veel menschcn worden op «Ie bruiloft ge- nnodlgd, maar de geuoodigden dragen eelt deer in de onkosten bij. Herhaaldelijk worden er geweren afgeschoten als herinnering ann de tijden, toen de bruid nog moest worden beschermd tegen vijandelijke stam men. Vóór de kerk staat een corepoort. De fees ten duren soms wel vijf of zes dagen 99

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 13