j*
ONDAGSBLAD
Kleu-ter-krant-ie
Voor knutselaars
'n Bloembakje
We kunnen een aardig bloembakje maken van
een cocosnoot. We zagen zoo'n noot dan in stuk
ken van 1 2; het kleinste stuk is bestemd voor
voetstuk. Voor de verbinding van bakje met voet
stuk kiezen we een garenklos, bollen dit voorwerp
aan beide einden wat uit, om de noot erin „pas"
te maken. In het gat van do klos steken we een
pin en nu schroeven we beide stukken der noot
vast. Tevoren hebben we de noot mooi glad .ge
schuurd en er met waterverf ccnige versiering op
aangebracht. Alvorens met de schroeven te begin
nen, hebben we kleine gaatjes geboord, waardoor
we geen gevaar liepen, dat er slinters afvliegen
en het bakje niet waterdicht zou worden.
Het voetstuk wordt „bezwaard" met lood, dan
Staat het bakje steviger.
Vul het voorwerp met crocusjes of een lief
groen plantje.
Oplossing
van het letterraadsel in het vorige nummer
Colon ia Agrippina.
1. C; 2. sok; 3. els; 4. boord; 5. lente; 6 Chrisjo;
7 plaatse; 8. moerussig; 9 landgraaf; 10. Noonman;
11 gedicht; 12 gapen; 13 sopje; 14 hit; 15 enz.;
16 A.
Een puzzle
Deze keer nemen wc eens 'n ronde puzzle.
Snijd de tien doelon zooals op de teekening bo
ven aangeduid. Met wat verbeelding kun je hier
van heel wat leuke dingi*n maken, 'n kroon, 'n
zotskap, 'n kreeft enz., gelijk 'n paar voorbeelden
je de weg wijzen.
O, die... Oom Dik
door
J. B. van Dijk
„Moes, wan-neer mo-gen we naar bui-ten?"
vraagt Jan.
Jan en Kees, twee broer-tjes van vier en
zes jaar oud, zijn ziek ge-weest.
Ze heb-ben ma-ze-len ge-had.
Nu wach-ten zij vol on-ge-duld, dat zij
weer eens naar bui-ten mo-gen.
„Itteootbuite n", praat Kees, Jan na.
Kees kan nog niet goed pra-ten, hij is ook
nog zoo klein.
„Straks zal Oom Dik wel naar jul-lie ko
men ky-ken, dan zul-len we eens hoo-ren, wat
hij zegt, hé jon-gens?" En Moes lacht haar
jon-gens toe. Ze is blij, dat haar jon-gens
by-na be-ter zijn.
„Oom Dik is knap, hé Moes, hy kan veel
men-schen be-ter ma-ken? Ik wou dat hy
maar gauw kwam, Moes", zegt Jan.
„Weet je wat, gaan jul-lie maar eens in
de voor-ka-mer voor 't raam kij-ken, mis
schien zie je Oom wel aan-ko-men."
Dat vin-den Jan en Kees fijn.
„Kijk eens, Kees, naar dat paard; wat
holt dat, hé", praat Jan te-gen Kees.
De bei-de jon-gens zijn zoo ver-diept in
het paard, dat ze Oom Dik niet eens hoo-ren
bin-nen ko-men.
Moes legt haar vin-gers op haar mond
Oom Dik lacht ge-heim-zin-nigloopt
op zijn tee-nen naar de jon-gens en houdt
zijn han-den voor Kees' oo-gen.
Jan lacht en wil wat zeg-gen
Maar Moes zegt„Ssstraad eens wie
dat is, Kees?"
„Itte eet niet", antwoordt Kees.
„Hm", komt Oom Dik.
„Itte eet niet", gilt Kees, boos wor
dend.
„Wat" zegt Oom Dik„e e t j ij n i e t, daar
zul-len we eens een drank-je voor ge-ven,
hoor."
Moes en Jai\la-chen om 't hardst, Kees uit.
Dan pakt Oom Dik Kees op en zet hem op
zijn schou-ders.
Kees gilt van ple-zier.
„J ij bent weer be-ter ven-tje", zegt Oom
Dik hem neer-zet-tend.
„Oom Dik en ik?" roept Jan.
„Jij, nog wat meer bo-ter-ham-men e-ten
hoor", en Oom Dik knijpt Jan eens in zyn
blee-ke wan-gen.
„Nu naar bui-ten, jon-gens en ik ga gauw
nog meer van die bleek-neu-zen naar bui-ten
ja-gen."
„Dag jon-gens."
„Dag Oom Dik", roept Jan.
„DaagOomDi t", roept Kees.
En de jon-gens zyn blijzóó blij
Nieuwe Raadsels
1. Verborgen boomnamen
a Onze kanarie piept zoo.
b Een kippenei kost 5 cent.
c Ilij belde niet coo hard als anders
2 In welke glazen schenkt men niet?
3 Waarmoe begint do dag en eindigt dc avond?
4 Wat staat midden in Amsterdam?
5 Wie kun nooit stilstaan?
6 Van twaalf brandende kaurscn worden er
zeven uitgeblazen. Hoeveel blijven er dan nog
over?
7 Welke vliegen vliegen niet?
(Volgende week de oplossing)
Kunsties en spelletjes
De springende pen
Het is een klein kunstje, om een gewone, stalen
pen (liefst van plat model) 50 of CO c.M. in dc hoog
te te luien springen. Je drukt duurvoor de pen
vooraf met dn ronde kant naar beneden op een
plat vak, met liet gevolg, dat de punten kruiselings
over elkaar komen te liggen, als oen zwaluw-
stuart. Breng nu de punten voorzichtig weer tegen
Zwaan-tjes
Zwaant-jes in de wa-ter-plas,
'lc Wou, dat 'k ook een zwaant-je was
'k Zou óók op het wa-ter drijven,
En zóó lang in 't wa-ter bly-ven
Tot het pik-ke-don-ker was.
En dan sla-pen gaan in 't gras.
Maar waar zou ik 's win-ters bly-ven?
'k Denk, ik zou van kou ver-sty-ven!
Nee, dan ben ik 't lie-ver niet,
Zwaant-je zijn is maar ver-driet!
Och, zei 't zwaant-je, zou je mee-nen,
Dat wy nu van kou ver-stee-nen
Nee, dan ben je toch a-buis!
Wij zijn in het wa-ter thuis,
Ook al is er sneeuw ge-ko-men
Op den grond en in de boo-men,
Met die mooi-e, wit-te vee-ren
Kun-nen wy de kou wel we-rén.
's Mor-gens, 's mid-dags, laat of vroeg,
's Win-ters zyn wij warm ge-noeg!
Maar ons e-ten is wat min-der.
Daar-van heb-ben we soms hin-der.
Kom je ons dus wéér voor-by
Met wat krui-mels zyn we bly
elkaar, zoodat de pen er net uitziet, tils te voren-
Laat dc pen dun, van een geringe hoogte, plat op
tafel vallen cn ieder zul tot z'n verwondering
zien, dat bij een eind omboog springt!
Glas snijden zonder mes of schaar
Neem een stuk zuiver glas, zonder blaasjes, cn
bind om de plauts wuür liet doorgesneden moet
worden, een draad, dK« goed doortrokken is met
terpentijn-olie. Dun ga jo naar vader cn vraagt
hem, of liij die draad uun wil steken. Als de draad
verbrand is, strijk je met een in water gedoopt
penseel langs de pluuts, waar de draad gezeten
lieefL Het glas zul dunr gemukkclijk gebroken kun
Grapjes
„Tan, geef 'na bier, wat je duur in je mond licht.
„Meester, ik wou dut ik 't kon, ik heb kiespijn."
Uit een ndverentie van een liandscliocncnfaibri-
„Koopt onze handschoenen! We maken ze zelf
uit eigen huiden!"
Vriend: Muar kerel, hoe kun je nu toch probce-
ron, met een kleerborstel oen spijker in den muur
te slaan; Gebruik toch je hoofd!
104
ZATERDAG 1 APRIL No. 13 JAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
LASTERDEN HEM
li huddendo hui
OU.
kruis.
kom
Gods zlit.
Mattheus 27 39, 40.
Toen Jezus aan het kruis hing, was Hij aan dc
macht der Joden onttrokken. Niet «ij maar Pilatus
had nu het beschikkingsrecht.
Eigenlijk was dat zoo geworden, toen ze Hem
aan Pilatus hadden overgeleverd. Ook dit had
Jezus voorzegd. De Zoon des mcnschen zal den
overpricstcrs en schriftgeleerden overgeleverd
worden, cn zij zullen hem ter dood veroordeelen;
cn zij zullen hem den heidenen overleveren, om
hem te bespotten cn te geeselen cn te kruisigen.
Maar er volgde ook toen, evenals te voren: cn ten
derde dage cal hij weder opstaan (Matth. 20
vers 18, 19).
Nu hij gekruisigd is, hebben dc Joden de han
den van hem af te houden. De Romeinschc solda
ten, die hem bewaarden (vs. 36), zouden haastig
ieder, die te dicht het I.ruis naderde, teruggedreven
hebben. Ze mochten met de Joden meedoen in liet
bespotten van den gekruisigde; maar ze zorgden
wel, dat de Joden liet recht van den stadhouder
over de gekruisigden ontzagen. Die Joden moesten
wel verstaan, dat ze nu niets meer hadden in te
brengen.
Maar wel was dc gekruisigde aan ieders spot cn
hoon overgegeven. Men kon hem uitjouwen zoo
veel men wilde. De gekruisigde had immers geen
rechten meer. Zelfs zijn jaatstc bezit, zijn kloedc-
ren had men he mafgenomen en prijsverklaard.
leder kon dus tegen hem zeggen wat hij wilde.
Daarvun hebben dc Joden toen gretig gebruik
gemaakt. Buiten dc afzetting die de Itomeinschc
soldaten rondom de kruisen vrij hielden bewoog
zich een groote menigte van volk. En uit die me
nigte werden allerlei uitroepen gehoord.
Wat 'ie mcnschen cciden wordt hier aangeduid
als laster.
Prent u diep in wat dit woord wil zeggen. Het is
niet maar spot cn hoon, maar erger dan dat. Spot
speelt een spel met iemands machteloosheid. Hoon
krenkt iemand in zijn wezenlijke grootheid en
haalt die neer. En ook die beide lagen opgesloten
in de woorden, die men Jezus nu durfde toeroepen.
Maar erger dan die beide is toch de laster.
Want laster tast dc waarheid aan.
Zoo was het hier. Hoor maar, wat ze zeggen,
terwijl ze tegenover liet kruis voorbijloopen. Dc
oen roept: Gij die den tempel afbreekt cn in drie
dagen opbouwt, verlos uzelvcn. Een ander maakt
liet nog erger: Indien gij de Zono Gods zijt, zoo
kom af van het kruis.
En nog veel meer is gercegd. Als ge onder elkaar
schrijft, wat de eerste drie Evangelisten daarvan
opgeteckcnd hel ben, Johannes heeft daar niets
van verhaald: liet vorige was meer dan genoeg,
dan krijgt ge een distillccring van de vlijmendstc
Maar ul bepaalt ge u slechts tot de twee gezeg
den, die Mattheüs uit den mond van liet volk
heeft opgevungen, dan is liet reeds zoo grievend
ais bet maar kan.
Men had Jezus wel beschuldigd voor liet san
hedrin, dat hij gezegd zou hebben den tempel te
kunnen afbreken cn in drie dagen op te bouwen.
Muur men had die beschuldiging niet kunnen be
wijzen, omdul de getuigen, die haar voorbrachten,
niet eenparig waren in hun verklaringen (Marcus
14 59).
Manr nu .Tczus aan het kruis hangt, wordt die
onbewezen beschuldiging nog eens opgohuuld. Dat
is liet lustcrlijkc.
Nog erger is het andere: Indien Gij Jb Zone Gods
zijt, zoo kom uf van het kruis.
Nog erger, omdat hier de waarheid tegen Jezus
wordt misbruikt. Hij is de Zone Gods, en hij heeft
liet openlijk beleden; hij heeft liet bewijs ervan
aangekondigd: Van nu aan zult gij «ien den
Zoon des mcnschen, zittende ter rechterhand der
kracht Gods cn komende op de wolken des hemels
(Matth. 28 64).
Maar zij vergen een ander bewijs: dat hij dan
nu zijn wondermacht toone door af te komen van
liet kruis. En dit juist wil Jezus niet. Hij kan dit
niet willen, omdat hij gekomen is om te sterven
aan dit kruis voor de zonde der wereld. Ook voor
de zonden van meer dan een dergenen, die hem
nu lasteren.
Deze laster js ook om een andero reden nog
zwaarder dan die andere van liet afbreken en in
drie dagen opbouwen van den tempel. Want liet is
blasphemic, Godslastering. Zij zei ven mogen het
zoo niet inzien, dit verandert aan de «aak zelve
niets. En Jezus voelt het in zijn bange ziel.
Dit ging niet meer tegen menschelijkc waarheid,
muar tegen dc waarheid van God. Het was de Zoon
Gods in zijn aangezicht een leugenaar .leeten.
Laster is de giftigste vorm waarin de leugen
zich vertoont.
Lasteren is tegen heter weten iti van Iemand
kwaad spreken met de bedoeling hem te scliadcn
in zijn naam. Dit kan dan gebeuren achter zijn
rug om, zonder dat hij ervan weet. Maar hot kan
ook gedaan worden terwijl hij erbij is, in zijn
aango'.icht. Dan wordt de leugen als waarheid uit
geroepen.
Daarmede heeft ze dan ook haar uiterste span
ning bereikt. Daarmede is ze aan dc grens, die
liet aurdscli-mcnschclijke van het lielscli-duivcl-
sclie scheidt, toegekomen. Hier gaat liet satanische
zich mengen in het monschelijk zondige.
Zeg niet dat dit overdrijven is. Of is dun niet
juist de leugen uit satan, alleen uit hem? Bij den
mcnsch is dc leugen uit satan overgeplant. De
leugen is ook het eenigc, dat uit satan is. Al het
andere is uit God, al wordt liet dan door sutun
misbruikt.
Denk muar aan wat Jezus eens tot dc Joden
zcide: Gij zijt uit den vader der duivelen en wilt de
begeerten uws vaders duon; die was een mcnschen
moordcr van den beginne en is in dc waarheid
niet staande gebleven, want geen waarheid is in
hem. Wanneer hij dc leugen spreekt, zoo spreekt
hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar, en
do vader der leugen (Joh. 8 44).
En nu lag er in dc combinatie van dat woord
over den tempel mèt liet „indien gij do Zono Gods
zijt" nog weer een verzwaring voor Jenus.
Hij had tot de Joden gezegd: Breekt dezen tem
pel cn in drie dagen zal ik dien oprichten (Joh.
2 19). Een raadselachtig woord, dut niet doelen
kon op den eigenlijken tempel, maar dat destijds
niemand verstond. Ook de discipelen hebben eerst
na zijn opstunding verstaan, dat bij dit zcide van
den tempel zijns lichaams (Joh. 2 21, 22).
Aan dit breken van den tempel zijns lichaams
is het thans toegekomen. En /.groepen hem toe:
verlos u zclven.
Daarmee wordt dan verbonden dat andere: in
dien gij de Zone Gods rzijt, zoo kom af vun liet
kruis. En in dc opeenvolging van deze tweeërlei
lastering ligt liet zielpijnigende voor Jezus.
Zijn woord over liet breken van den tempel
zijns lichaams bindt hcmzelvcn, nu in den dood
te gaun om ten derden dage weder op te staan.
Muar juist duurotn kun hij zich zclven niet vcr-
Ilij zou het kunnen, wat zijn ma -.hl aangaat.
Muar liij kan liet niet omdat zijn wil, zijn hei
lige wil, in gebondenheid aan den wil des Vaders,
..duur tegeninguut.
En juist omdat hij de Zone Gods is komt hij
niet af van liet kruis!
„Indien gij de Zone Gods rcijt".
Wat welbekende woorden waren dit voor Tczus!
Die woorden waren, nu ruim drie jaren geleden,
als inleiding gebruikt tot de drievoudige verzoo-
king in de woestijn. En die woorden, toen door
Satan zelf gesproken, hoort Jezus hier weer. Muar
nu uit den mond van mcnschen.
Gevoelt ge wel het pijnlijke hiervan? Mcnschen
stonden Jezus toch nader dan engelen, cn althans
nader dan kwade cngelon, dat is duivelen. Do
duivel is nu eenmaal de tegenpartij, ook al doet
hij zich in de woestijn voor ais een vriend, die
goeden raad geeft. Zooals hij trouwens in het para-
dijs reeds geveinsd had te zijn.
Maar de menschen, die waren van do natuur
die de Zone Gods zelf had aangenomen uit het
vlecsch cn bloed der maagd Maria. En het ging
er hem juist om, menschen van den duivel te be
vrijden. De Zone Gods had liet niet tegen men
schen, maar tegen Satan.
En nu dat woord van satan door mcnschen to
hooren gebruiken, moest dat niet zijn, als wan
neer dc lasteringen van een vijand door eigen
verwanten worden overgenomen?
Zoo nadert voor Jezus liet oogcnblik, waarop do
hel hem gaat omsluiten. Satan lieerscht hier op
permachtig. Alles is van zijn geest vervuld en
doet met hem mee, gewillig cn zonder aan'.eling.
Die voorbijgingen lasterden hem. Dat is
de uiting van de publieke opinie omtrent Jezus: er
is niemand die er anders over denkt.
Zoo worden hem, die do Waarheid is, zijn eigen
woorden door de hel in het aangezicht geworpen.
Al Jezus' woorden in zijn ganschc lijden zijn ver
vuld. Maar juist in hetgeen, waar het op aankwam
wordt hij gelogenstraft, Sutan schijnt het in hot
eind toch wel te winnen
Maar dan is nu ook het oogcnblik gekomen!
waarin de overste der wereld wordt uitgeworpen.
Immers, zoo had God in liet paradijs tot hein ge
sproken: Ik zal vijandschap zotten tuaschen u en
tusstlicu deze vrouw, en tusschen uw zaad en tus-
sclien haar «aad; datzeive zal u den kop vermor
zelen cn gij zult het de verzenen vcivnurzelon
(Gen. 3 15).
Omdat Jezus bezig is hem den kop te vermorzo
len, daarom allen kon'satan lieni do verzenen
Maar dun heeft Jezus in zijn lijden ons ook van
Satan bevrijd.
De triomf van liet kruis!
Belijdenis
dOOf
Willem de Mérode
Zy keken niet, maar wisten 't van elkaar
Toen huifde een yl verdooven om hen henen!
En ieder zat alleen met stil misbaar
De zonden zyner jonkheid te beweenen.
En heel de wonderlijke morgen ging
Zonder dat hunne zielen zich bewogen.
Maar onder 't zingen brak de schemering
Uit in de zachte pracht van regenbogen.
Toen voelden zij opeens een zoet verband
Zy hadden allen hunnen Heer gevonden.
En ieder stond en reikte naar Zyn hand
En zag, dat allen om Hem henen stonden,
En aarzelden en toen zij nog verlegen
Glimlachten, kwam de vraag: hebt Gij Hem
lief?
Jubelend klonk hun ja, en plechtig hief
Het orgel aan o Godgeef hen Uw zegen
Uit: „Het Kostbaar Bloed".
97