INI ZIJN
Van Twee Vlaardingsche Schoolmeesters
Uit de diepte der zee
door A. M. WESSELS
steegpoort. Hier werd de toestand bepaald
onhoudbaar. En toen zij zich bij vernieuwing
tot den schout om bescherming wendden,
schreeuwde deze hen achterna, dat zij maar
het Vreeswijksche bootje, dat daar lag,
zouden stappen. Ds. Hofstede hoorde het
niet en met zijn neef nam hij de wijk in
een grutterswinkel.
De eigenaar was allesbehalve op dit bezoek
gesteld. Voor geen geld en goede woorden
was hij te bewegen ze onder zijn dak een
schuilplaats te verleenen en zoo kwamen ze
door een achterdeur nog gelukkig terecht in
het perceel daarnaast, een herberg, waar zij
zich naar gissing 1 Va uur lang verborgen
konden houden zonder dat een der huisge-
nooten er iets van bemerkte.
Meermalen liep men de deur van het ka
niertje voorbij, waar zij verborgen zaten. On
der hen was de kelder waar voortdurend
getapt werd. Zij hielden zich echter muisstil
wat bleek uit de omstandigheid, dat een
wakker geworden hondje, dat daar op bed
iag, niet eens blafte.
Op facbt naar den dominee.
Intusschen hadden de vluchtelingen daar
benauwde oogcnhlikken te doorleven. Tus-
schen hoop en vrees, of er ook hulp zou op
dagen, wellicht van de zijde der Justitie,
'ernamen zij ineens naderende voetstappen
op den trap in hun onmiddellijke nabijheid
en duidelijk hoorden zij zeggen „Wij zullen
en of ze ook boven zijn".
Vol angst en vrees vluchtten zij toen zoo
zacht mogelijk de herberg van achter uit.
Buiten gekomen werden zij onmiddellijk
't Was druk in de straten van Rotterdam
op Prinsjesdag 1783, dus anderhalve eeuw
geleden, veel drukker dan op andere Prins
jesdagen. Men scheen het er op gezet te heb
ben, dien Zaterdag de bloemetjes buiten te
zetten.
Of er dan ook meer reden toe was dan
«mders? O neen, integendeel! Men zat nog j
loaidden in dien ellendigen Engelschen oor
log met al zijn verdeeldheid, achteruitgang
en duurte.
En de gespannen toestand over het geheele
land, deed ook zijn invloed in de Maasstad
gevoelem Velen in den lande waren sinds
jaren ontevreden over den gang van zaken,
over den Stadhouder, die te laks, en over
Üen „dikken hertog" die te voornaam was.
Was de „dikke Louis", de Hertog van
Brunswijk-Wolfenbuttel, reeds de woestijn
ingestuurd, of zooals men wel zei „aan een!
flauwte overleden, zeer subiet", zijn demis
sie had het twistvuur niet kunnen blusschen
maar de vlam had zich gekeerd tot den
„onnutten dienstknecht", den Prins, zijn
willoos werktuig. „Vóór of tegen den Stad
houder" was de leuze geworden. Over het
Igeheel sloot zich al wat eenigszins vooruit
strevend was en radicale allures had bij de
IRegentenpartij aan.
Van de z.g. „smalle gemeente", 't volk dat
doorgaans in de groote steden gangen en
f/tegen bewoont, moesten de deftige heeren
ïaiets hebben.
Nu was dit volksdeel nogal goed vertegen
woordigd in Rotterdam. Zijn rijk was
het Achterklooster en de Nieuwe Markt en
Ibaar omtrek.
Men mocht den goeden Prins wel, die de
oude tradities van het Oranjehuis voortzet
lie, waaraan men zoozeer gehecht was. Domi
nee Hofstede kon er van getuigen.
Die prinsgezinde dominé had wel wat
over voor het feest der Achterstraatsche
Oranjevrienden;
Zoodra de huisknecht de In oranje uitge
doste vrouwspersonen bij zijn heer had aan
gediend wie weet waren Catherina Mul-
<ler, alias Kaat Mossel en vrouw Swenk er
c»ok bij kwam deze in eigen persoon naar
voren, en gaf ze een middelmatige aal
moes" en een paar waarschuwingen, om
toch ordelijk feest te vieren en zich vooral
aJet te bedrinken op 's Prinsen jaardag.
Het bleef dien dag niet bij zingen, dansen,
ipringen. 's Prinsen gezondheid werd meer
malen ten koste van eigen gezondheid ge
dronken door de joelende en tierende menig
te, die de verschillende wijken en straten
van het Achterklooster, het centrum der be
weging, doorkruiste. Ook werd er dien dag
nog geweld gepleegd aan het huis van een
patriot, den uitgever van de beruchte Ned.
Courant. Aan de andere zijde is het ook
waar, dat 't kleinste relletje door de Patri
otten opgeblazen werd tot een schandelijk
fl?it en op rekening gesteld werd van het
„Oranjevee", natuurlijk ook niet zónder be
doeling.
Nog enkele dagen zou men spreken van de
inooie versiering, van de prachtige illumina
tie vooral op de Nieuwmarkt in 't zakke-
dragershuis, waar dc torenwachter zulke
mooie wijsjes gespeeld had op zijn clarinet,
dat Ds. Hofstede er om gelachen had en ge
zegd had: ',,'t Is mooi, werkelijk 't is prach
tig", om ook dien prinsjesdag weer te ver
geten, te midden van den rusteloozen strijd
om het bestaan. Eén echter zou deze Prins
jesdag nog lang heugen. Dat was de rijke
dominé uit de Boompjes, die zich zoo aapdig
geamuseerd had, geld had uitgedeeld en'tiap
per had meegedaan.
Nee, dan was Doraine Le Sage ten
Broek uit dc Wafellaan, een geheel ander
man. Met dien man was nog wat aan te van
gen. Zijn domineeschap kwam hem goed
te pas, want toen de Rotterdamsche vrijwil
ligers zich opmaakten om naar Utrecht te
gen den Prins op te trekken, deed Ds. Ten
Broek vanuit de vensters van den Doele, in
1 bijzijn van de patriottische vroedschap,
êen gebed voor de knapjes aangeschoten
manschappen en de lawaaimakende menigte
zoodat de jongens 's avonds langs de straten
zongen:
„Ds. Ten Broek uit de Wafellaan
Heeft een gebed voor de Keezen gedaan".
De gevolgen van 8 Maart 1783.
Dank zij de nieuwspapieren en andere
..faamroovende schriften" was de Rotter
damsche domine overal in den lande bekend
de Bonte Hond".
x> was dit dan ook te Utrecht het geval,
waar de dominee op Maandag 1 Sept, zoo
even na vieren des middags, met een rijtuig
arriveerde, vergezeld van een zijner neven,
een proponent, ook een Oranjevriend. Ze
zouden gezamelijk met nog een ander fami
lielid, die hier binnen weinige oogenbükken
met den Bredaschen postwagen verwacht
werd, den volgenden dag eenige vrienden
in Drenthe gaan opzoeken.
Langs den buitensingel reden ze naar den
Tolsteegpoort en stapten daar af aan de
hérberg Den Engel, waar zij de aankomst
van den Postwagen zouden afwachten. Deze
kwam allesbehalve op tijd. t 'Kon wel zes
uur worden zoo zeide men. En daarom
besloten ze, na eerst een kop thee gedronken
te hebben, een wandeling te gaan doen naar
't starrebosch, waar de vrijcorporisten, die
ze zooeven op den buitensingel waren voorbij
jreden, hun oefeningen hielden.
Ds. Hofstede kende die exercitie-corpsen
el. Hij had de heeren ook te Rotterdam
wel zien optreden in de compagnie van
Kapitein Elzevier, zijn patriottische buur
man. Ze hadden in zijn woonplaats ergernis
verwekt. Ook onze Ds. Hofstede moest van
die exercitie-corpsen weinig of niets heb
ben. Toch wilde hij hier in Utrecht het zijne
•van zien.
Terwijl dominé Hofstede en" Zijn neef
daar zoo in het Starrebosch rondkëken,
kwam er iemand op hen toeloopen. Hij
groette hen vriendelijk en maakte zich be
kend als iemand die vroeger in Rotterdam
gediend had, maar nu te Utrecht woonde.
Samen stonden ze nog een oogenblik te pra
ten, totdat de trom geroerd werd en men
moest aantreden. Toen zij na een groot
kwartier zouden vertrekken, zagen zij den
man met wien zij zoo pas gesproken hadden,
in gezelschap van een ander persoon met
den vinger wijzend ,op eenigen afstand zich
begeven naar een groepje toeschouwers.
Het was dan ook zaak voor Ds. Hofstede
en zijn reisgenoot, hoe eer hoe liever, zich
te verwijderen.
Als we maar buiten het Starrebosch zijn,
dacht dominé, die een stapje gauwer ging.
Op den Singel groeide de menigte 'allengs
aan. Het geraas en getier nam gestadig toe
en de beide reisgenooten, die tot nu toe stil
zwijgend hadden voortgeloopen, meenden
nog een laatste poging te moeten wagen,
om hen te kalmeeren.
Verdedigingswoord Ds. Hofstede.
„Mannen van Utrecht", zoo sprak Ds Hof
stede, „welke oorzaak is er om ons dus te
behandelen? Wij zijn hier, bijgeval, geko
men! We hebben de oefeningen der Burgers
met vermaak gezien, en niemand met woor
den of gebaren beleedigd. Ik ben geen En-
gelschman, maar een welmeenend Vaderlan
der en predikant te Rotterdam, en daarom
ziet toe wat gij doet en laat ons in rust en
vrede henen gaan
Die woorden bleken echter olie in het
vuur. Allerlei scheldwoorden volgden, en
het lawaai verdubbelde. Men liep op hen
aan, duwde hen voort en scheurde domi-
né's kleed. Blijkbaar was het de bedoeling
hen onder den voet te Joopen, wat echter
niet gelukte.
Zij riepen de hulp der politie in, die echter
lijdelijk toezag en die geen beter raad kon
geven, dan om maar door te loopen. Zoo
bereikten beiden de vaart bulten de Tol-
ontdekt en onder het geroep „Daar zijn ze,
daar hebben wij ze" aangerand en mishan
deld.
Door een nauw straatje wisten ze echter
eer te ontkomen in een andere herberg,
waardoor echter hun positie niet minder
hachelijk werd. Want toen de waard aan
stalten begon te maken, de vluchtelingen
met geweld de deur uit te zetten, drong de
menigte het voorhuis binnen, om het spel
letje opnieuw te beginnen.
In dit kritieke oogenblik daagde gelukkig
hulp. Een zestal invloedrijke heeren, ge
volgd door eenige gerechtsdienaars, baanden
zich een weg door de menigte en slaagden
er in, de vreemdelingen uit de handen der
onverlaten te bevrijden. Men wilde ze in de
herberg „Den Engel" voorloopig in veiligheid
stellen, doch de herbergier wierp de deur
voor hun neus dicht. Men besloot ze thans
onder de hoede der politie te houden op het
Stadhuis.
Ds Hofstede, aldaar aangekomen, bedank
te zijn redders vriendelijk en zette duidelijk
de toedracht der zaak uiteen. Niettemin
verklaarde hij het zich een eer tot de Prins
gezinden te beliooren. Zonder eenigen
schroom legde de Rotterdamsche dominé
zijn politieke geloofsbelijdenis af, op het
Haadliuis van de grijze bisschopstad.
Later op den avond vertrokken de heeren
en lieten het kleine reisgezelschap in die
vreemde omgeving met den onliulpvaardigen
Schout achter. Dusdoende had onze dominé
een welkome gelegenheid om deze zijn on
verantwoordelijke nalatigheid onder het oog
te brengen. Hij deed dit met veel bescheiden
heid.
Prins Willem
„Het was volstrekt geen onwil, mijne hee
ren", verzekerde de Schout „er was force
majeure in het spel, waartegen ik niet bij
machte was hoegenaamd iets te doen. Het
gepeupel was woest."
Nu heel veel viel tegen die argumenten
van onzen Utrechtschen Schout niet in te
brengen. Hofstede arhtte het het beste, het
vredesverdrag maar te teekenon, te meer
daar deze dienaar van Hermandad overigons
al hei mogelijki deed om door hulpvaardig
dienstbetoon, het doorgestane leed te helpen
vergeten.
Af en toe bracht hij de vluchtelingen op
de hoogte, hoe het met de nog steeds af en
aanloopende menigte op straat gosteld was.
om voorts de nachtelijke uren gezellig met
hen door te brengen.
's Morgens, heel in de vroegte, rolde een
rijtuig, door de stille en lerge straten van
Utrecht. Het was Ds Hofstede en zijn gezel
schap, die nu hui. reis gingen vervolgen in
de richting van Harderwijk.
Groote beroering in den lande.
Zooals begrijpelijk is werd dit opzien
barend geval overal in den lande druk be
sproken. Een leeraar van de Vaderlandsche
kerk, een man geacht en bemind als weini
gen, zoo maar t nolesteeren en te mishan
delen, en dat zonder reden op klaarlichten
dag nog wel, dat was waarlijk geen kleinig
heid.
Utrecht raakte leelijk in opspraak. Vele
Oranjegezin den uit de aristocratische krin
gen weigerden langer om uun zonen naar de
Utrechtsche Hoogeschool te zenden, waar zij
groot gevaar liepen om vanwege hun trouw
gehechtheid aan den Prins smadelijk be
jegend te worden. De Regeering van Utrecht
zat danig met het geval verlegen. Zij wist
niet beter te doen, dan een proclamatie uit
te vaardigen, dat ieder die iemand mo
lesteerde streng gestraft zou worden.
Intusschen was te Rotterdam, de achting
genegenheid voor Ds Hofstede tot een
ongekende hoogte gestegen.
Ds Hofstede was zonder dat iemand van
zijn komst afwist, in zijn huis aan de Boom
pjes weergekeerd. Maar jawel, zoodra de te
rugkomst van dominé bekend was, werd de
deur van zijn woning plat geloopen. Iedere
keer weer nieuwe groepen juichende Rot
terdammers voor de pastorie. Op allerlei
ijzen, werd in dicht en ondicht de veelvou
dige lof van den „grooten kerkheld" en ge
trouwen voorstander van het dierbaar Oran
jehuis bezongen.
Het was des Zondags daarop stampvol in
de kerk. Ieder wilde den leeraar zien, die
als 't ware „uit de dooden was opgestaan".
Nimmer heeft Ds. Hofstede zijn avonturen
op den kansel aangehaald. „De kansel",
sprak hij, moet niet dienen om eigen zaak,
maar om Gods zaak te dienen". De Patriot
ten konden het maar moeilijk verkroppen
dat door het geval met dezen leeraar, ook
Oranje .veer populair werd. Ds. Hofstede
werd zeer door hen gehaat. Toen hij later
naar een buiten te Breda vertrok om voor
zijn geschokte gezondheid weer krachten te
herwinnen, zond men hem een lied na van
den volgenden inhoud:
Daar vlucht die snoode schelm,
van Rolte's vrucht'bre boorden!
In oproer en in twist! Door hem alleen
verwekt.
Die huich'laar dezer eeuw,
die slechts alleen in woorden
Zijn deftig ambt bekleedde en 't gruw'lijk
heeft bevlekt
Als geboren Vlaardinger trekt me de ge
schiedenis van onze stad altijd aan. Ik heb
dat met alle echte Vlaardingers gemeen.
Graag zouden we als Vlaardingers nog eens
het bewijs gebracht zien, dat we wonen in
de oudste stad van Holland, maar eilacie,
in den loop der eeuwen zijn waardevolle do
cumenten voor de geschiedenis onzer goede
stede verloren gegaan, zoodat dat bewijs wel
niet meer te leveren zal zijn. Er zijn echter
nog wel aardige bijzonderheden bekend uit
Vlaardings historie. Daar hebt ge bijvoor
beeld de kwestie van den langen en den
korten zang in 1775. Toen kwamen de nieuwe
psalmen. U weet wel die we nu nog zingen
en die de oude van Datheen vervangen heb
ben. Tegen den 2en van Grasmaand van dat
jaar was de invoering vastgesteld. Jawel,
maar wat vastgesteld werd, gebeurde daarom
niet zoo maar zonder meer. Althans toen
niet. In dat opzicht was de goeie ouwe tijd
misschien minder goed dan de onze. Er wa
ren er, die hert met die nieuwlichterij niet
eens waren. Dat komt nog wel eens meer
voor. Wat U? Het was nog zoo ver niet!
Er was in dien tijd een Stadsschoolmees
ter, mijn heer Hendrik van Keulen. Die had
in „Slagtmaand" 1774 reeds een klein ge
zelschap vergaderd, welks leden tot „onder-
linge beoeffeninge" o.m. dc nieuwe psalmen
zongen. Maarer was nog een school
meester, te weten de „parochiale", Mr. An
tony Buiteweg, en die was knap boos, dat
men hem, die „hooger van jaaren" was,
niet tot leidsman „verkoozen" had. Met leede
oogen zag Buiteweg, dat 't gezelschap steeds
groeide. Dus werd hij nog boozer. Bovendien
had die van Keulen het al eens gewaag»!
zijn zingtrant een proef te geven. Dat
kon, want men had toen nog geen orgel om
het gezang in de goede banen te houden.
Deze zangproef viel „armhartig" uit, gaf
„verwarringe" en dus ergernissen, gevolgd
door een geweldige aangroei der tegenpartij.
De „stedelijke Regeringe" steunde die van
den nieuwen zang. Men vond daarbij een
manier om allen tevreden te stellen, te we
ten, men zong de nieuwe psalmen „op den
ouden deun" en alles was weer pais en vree.
Totdat in 't begin van Bloeimaand de voor
stelling opnieuw begon. De een zong lang
zaam, de andere vlug. De een was van den
langen zang, de andere van den korten.
Nog zegt een oude Vlaardinger wel als een
dominee wat lang preekt: „Hij is van den
had (wat moet zoo'n man en natuurlijk
ook de gemeente - een asem gehad hebben)
zong hij er nu elf over. Ziezoo, dat was een
heel stuk korter! Van Keulen mocht niet
doorgaan met het onderwijs in 't korter
zingen! Die deed het dus vermoedelijk nóg
korter! Maar alle publicaties ten spijt, onze
amice Buiteweg ging voort met het zingen
op den ouden trant. Eindelijk was het zoo
door den voorzanger nazingen. De Rege
ringe verliet boos de eergestoelten. De heele
gemeente raakte in oproer! De predikant. Ds.
de Beveren Esveld, gelastte den voorzanger
te zwijgen, maar kreeg een barsch en wei
gerend antwoord. Vrouwen, zoowel als man
nen, begonnen te huilen: sommigen te drei
gen, te vloeken, weer anderen vielen ia
onmacht. Toen liep de kerk leeg en wat Ds.
grond de Groote Kerk.
langen zang", wat men als een pendant kan
beschouwen van „hij leit an de wind". De
Regeringe greep in. Er kwam een Publicatie
om het korte zingen aan te moedigen. Dus
nam de voorzanger zijn „horlogie" en „daar
hij twaalf minuten over een vers gezongen
ver gekomen, dat alleen die van den langen
zang, als rechtzinnig beschouwd werden.
Op 10 December hadden 's ochtends de
nieuwe zangers de overhand, maar 's mid
dags hoorde men, toen de psalm uit was,
nog een heel stel kerkgangers ondersteund
Het zeepaardje (rechts) is een riseh, die rechtop in het water zwemt
waarbij de borstvinnen en de rugvin in snelle trilling zijn. Met
zijn staart, een grijpstaartkan het zeepaardje zich vasthouden.
De eieren worden door het mannetje in een broedbuidel rondgedragen.
De blauwe zyvemkrab behoort tot een krabbengroep, welke gekenmerkt
wordt door den platten vorm van het achterste pootenpaar. Het man
netje is grooter en mooier dan het wijfje, dat de blauwe kleur mist.
De blauwe zwemkrab komt o. m. voor in de Roode Zee en thans ook
in de Middellandsche Zee.
ook zeide en vermaande, het kon niet baten.
De kerkeraad verzocht hem dien middag dan
maar niet te preeken. (Dat zou hij in de
leege kerk toch wel niet gedaan hebben).
Op straat kregen enkele korte zangers een
paar muilperen, waarop toen de meesten
hunner zich maar thuis schuil hielden.
Broeder Buiteweg moest daarop Woensdag
in de kerk komen en kreeg van de „Rege
ringe" een flinke vermaning. Praktisch als
onze vaderen waren, lieten ze hem tegelijk
den nieuwen toon voorzingen (ik zou wel
eens willen weten, of zijn collega van Keulen
dat heeft moeten doen) met de boodschap,
dat hij het nu voortaan ook zoo had te doen.
Toen ging het weer een poosje goed. In 1776
kwam echter weer zijn oude kwaal terug.
Nog gebruikte men consideratie. Als niets
hielp, besloot men op den 4en van Louw
maand 1777, „dat hij zoo lange tot de Rege
ringe een ander tot de waarneminge zou
hebben benoemd zijn baantje van voorzanger
or den ondermeester zou doen waai ne
men". Veertien dagen later legde Meester
Buiteweg zijn ambten van Koster, Voorlezer
en Voorzanger in den schoot der twee ge
rechten van Vlaai-dingen en Vlaardinger-
Ambacht neer. Kort daarop kwam er evenwel
een smeekschrift, waarin hij zich beriep „op
zijn langdurigen dienst, Iiooge jaaren, als
hebbende bijna den ouderdom van zes-en-
zeventig bereikt, en op zijne zwakheden,
en derhal ven om zijn ontslag verzocht, en
seffens ook, om het behouden eener gedeelte
zijner jaarwedde, tot noodigen onderhoud".
Die beide verzoeken werden hem ook inge
willigd, latende men hem, van zevenhon
derd, twee honderd en vijf en-zeventig gulden
zijn leven lang; hoewel alleen tot wederop-
zeggens toe: welk wederopzeggen denkelijk
plaats zou hebben, zoodra hij zich wederom
aan oproerigheden schuldig maakte Toen
keerde de rust weer. Wat zoo n ouwe school
vos toch een noten op zijn zang kon hebben!
L. T. v. B.
(Naar Van Iperen: Kerkelijke historie vaa
het Psalmgezang der Christenen).