vw
Bij ons in Batakland
door
M. A. M. Renes-Boldingh
v
Des Zaterdags wordt er in ons dorp een drukke
markt gehouden. Dan komen honderden, te voet,
of per autobus, dikwijls uren ver uit 't gebergte,
om hun koopwaar: koffie, rijst, aardappelen,
groenten, vruchten, eieren, kippen en zwijntjes,
te Taroetoeng aan den man te brengen. De man
nen pikollen de manden en zakken, ook levende,
saamgebonden varkentjes, aan lange, zwiepende
bamboes, doch de vrouwen dragen alle koopwaar
op 't hoofd. Een zeer bijzonder samengevouwen
hoofddoek moet hen daarbij helpen en 't is ver
wonderlijk, vaak angstig ook, om te zien hoe
zware en omvangrijke lasten ze op die manier
kunnen transporteeren. Bijna altijd wordt daarbij
dan nog 't jongste kind op den rug meegedragen,
hangend in de slendang, en dikwijls is er ook
al weer een ander, onzichtbaar nog voor de bui
tenwereld, die de moeder het gaan bemoeilijkt.
Maar niettemin gaat 't bergop, bergaf, langs on
mogelijk glibberige of brokkelende leempaadjes,
langs afgronden en dwars door ondiepe bergrivie
ren, en dat alles zonder de koopwaar één enkele
maal te laten vallen of ook maar af te zetten ten
einde eens even te kunnen uitblazen. Van tijd tot
tijd verhuist 't jammerlijke hoopje mensch op
den nxg, met slendang en al naar moeders voor
kant om gedurende den marsch en passant zijn
maaltijd te genieten. Er voor gaan zitten, of zelfs
maar even rustig staan blijven, dat komt bij de
armere Batakvrouwen niet op. 't Kindje deint
mee met moeders flinken tred en klemt zich met
een wanhopig zuigmondje vast aan de moeder
borst, die hem telkens weer dreigt te ontsnappen.
En maakt op zoo'n manier al een voornaam stuk
mee van den strijd om 't bestaan, waarmee zijn
heele leventje saamgeweven is. Velen wordt die
strijd om 't bestaan reeds vroeg te machtig. Er is
zeer veel kindersterfte hier in Batakland. 't Ge
beurt, dat in een klein dorpje twee maal achtereen
de doodsklok geluid moet worden en beide malen
voor zoo'n kindeke, dat de bruine oogjes gesloten
heeft voor den Grooten Slaap.
En het Christendom heeft op dat gebid nog
zoo weinig kunnen uitwerken, en de medische
zending heeft ondanks alle hulp en voorlichting
nog zoo weinig kunnen verbeteren, omdat er aan
de levensvoorwaarden van een arm rijstbouwend
bergvolk zoo ontzaglijk weinig te veranderen i&
De sociale omstandigheden zouden radfcaal gewij
zigd moeten worden, de huwelijks- en gezinsver
houdingen zouden eveneens radicaal veranderen
moeten, en dan pas zou er werkelijk plaats komen
voor het kind, voor de baby, zooals er in onze hui
zen en harten plaats voor is. En dan nog moet
achter al die veranderingen staan: God met Zijn
Geest. Het zaad wordt wel uitgestrooid, maar Gods
vruchten rijpen langzaam. En dan al die kleinen,
die lijden en vallen moeten? Er is een regel van
een oud kerklied, dat me telkens te binnen schiet,
als ik over deze dingen hoor: Het Eeuwige Licht
schijne over henl Het Eeuwige Licht schijne over
henl
Dikwijls komen er Batakvrouwtjes bij ons op 1
achtererf om pisang .eieren of groente te verkoo-
pen. Op hun bloote voeten hoort men ze niet aan
komen totdat hun groet weerklinkt. „Tabé, lnang!"
En daarop volgt de aankondiging van hetgeen ze te
koop wil aanbieden. De echte Bataks gebruiken
niet graag de Maleische woorden Toean en Njon-
ja. Als ze vermoeden, dat een Europeesche Ba-
taksch spreekt, of althans probeert 't te spreken,
wordt de begroeting direct: „lnang"; „vrouwe,
moeder". Daarin ligt meteen een groote gelijkheid
uitgedrukt, die met 't Bataksche besef buitenge
woon goed overeenkomt Want ondanks alles heeft
't Batakvolk een sterk volksbewustzijn om niet
te zeggen volkstrots. „Tabe lnang", zeg ook ik.Wat
zijn we in den grond ook anders, dan pinang"
vrouw en moeder. We hebben allen hetzelfde
lijden doorgemaakt en zullen het misschien méér
doormaken, we hebben allen de zorgen voor een
huisgezin en de liefdezorgen voor onze kinderen;
de eene met wat meer wetenschap en wat andere
middelen, maar „lnang", „inang" zijn we immers
Het vrouwtje hurkt neer en opent haar rieten
zakken en de handel begint. Intusschen laten mijn
eigen kleine jongens hun speelgoed in den steek
en komen schuchter naderbij. Soms mogen ze een
zacht koekje aan 't kleintje geven, of wat halfaf-
gedragen katoenen kleertjes aan de moeder, maar
alles doen ze in 't diepste stilzwijgen, hoewel hun
levensblije stemmetjes gewoonlijk schetteren over
„Ai! dat Jannie's pakjel Dat moet Jannie heb-
benl" ginger een geschrei op, den eersten keer,
dat ze wat moesten weggeven.
Onderwijzersvrouw met kindje
„Ja, Jan, maar inang heeft geen kleertjes, en
inang heeft ook geen centjes om kleeren te koo-
pen". Stilte; en daarna Ko, onze oudste, die al 3Vfc
jaar telt: „Mama heeft wèl centjes?" „Ja, mama
wel". „Dan moet wij centjes geven aan inang, aan
allemaal alle inangs". „Neen, wij geven kleeren
aan inang, want inang kan niet naaien." Weer
stilte, maar de strijd was nog niet gewonnen,
want Janneman keek met betraande oogen naar
zijn hemelsblauwe pakje met 't witte stiksel. Maar
toen kwam de inang zelf te hulp. Ze nam haar
naakte bruine kindje uit de slendang en begon 't
aan te kleeden. „Aiklonk 't nog even op een
pijnlijk toontje uit Jan's mondje; doch spoedig
waren ze beiden zóó verslonden in interesse, dat
ze niets meer zeiden.
En toen inang lachend en groetend 't erf afging
met een hemelsblauw prinsje half uit de slendang
komend, lachten mijn jongens voldaan. „Mooi
was dat kindje". „Is inang nou blij?" „Ja, inang
is erg blij". Met een zucht van verheugenis zijn
ze weer gaan spelen.
Schetsen uit den
Haagschen Dierentuin
door
Js. van Kuijk
Kakatoe.
Bij de dierkrabbels, die we eenigen tijd geleden
maakten in onzen Haagschen Artis, en hierbij re-
produceeren, zouden we als eerste opmerking wel
willen plaatsen deze: dat naar onze indruk de
Haagsche dierentuin lijdt, in ieder geval geleden
heeft, onder miskenning. Veel belangstelling ont
moet ge niet ,als ge erover spreekt Wat zal nu
dóór wezen? Een onderschatting die meest grondt
in onbekendheid. Wie met aandacht en herhaal
delijk zijn bezoeken aan onze dierentuin gebracht
heeft, wie eenigszins weet wat er leeft, vindt
steeds meer, niet alleen dé groote dierenverzame
lingen zooals Artis en die in het buitenland, maar
ook den Haagschen dierentuin werkelijk een
voornaam cultureel bezit. Maar, je moet er van
houden, zult ge zeggen. Nu dat is ook zoo. Ik hoop
dan, dat ook gij er van houden gódt.
Wanneer de bonte kakatoe's in hun bogen han
gen op mooie dagen, is de entree fleurig en vroo-
lijk. We zullen ze even langs gaan op onzen te
rugweg, maar gaan nu eerst rechts langs de ze
bra's, waarvan er hier een paar mooie aanwezig
zijn, soms met veulens. Ge zoudt niet zeggen, als
je ze hier zoo mak achter hun hek ziet staan,
dat ge eer een wild paard van de steppe kunt
63
temmen dan een zebra. Maar, kijkt u eens in hun
onrustig oog en naar hun veerkrachtigen gang.
Mooi blijven ze, de tijgerpaardenl Daarnaast
de fijne herten en de teere reëen, de kleintjes als
Leerdamsch glaswerk, zóó breekbaar lijken ze.
En dan 't volgend hek: 't gure zwijn. Een echte
ever, met blinkende slagtanden, een vreeselijk
beest om te zien. Vroeger liep hier ook een tapir,
maar ik denk dat 't merkwaardige dier dood is.
Een paar jonge dromedarissen steken nieuws
gierig hun kop door de tralies. Flegmatiek lijken
ze hier. In dezen rechterhoek van den tuin be
vindt zich ook de berenkuil, vooral bij de jeugd
geliefd. Die beertjes op sokken, ze zijn nu letter
lijk geen oogenblik in rust. Wat houden ze op
warme dagen van een ferme waterstraal, 't Meest
goedige volkje van de roofdieren.
Het bijenhuis laten we rusten. Daar moet ge nu
meer speciaal van houden. Hoewel je ook heel
goed de Magnalia Deï hier in 't klein kunt be
wonderen.
Van de wolven heeft men een carikatuur ge
maakt, door er namelijk Roodkapje, de oude
grootmoeder en haar huisje bij te vertoonen. Dit
moge nu bewonderen wie er niet komt om den
wólf te zien. Gelukkig dat de dieren zichzelf ble
ven.
Een vriendelijk hoekje is de vogelvijver. Hier
staan ze broederlijk naast elkaar, en ze kleppe
ren, snateren, schreeuwen en plassen dat het een
lust is: de ooievaar; de reiger; de aalscholver, die
het op z'n zenuwen krijgt; de stille zilvermeeuwen
en schrokkerige Gijs, de pelikaan. En dan daar
naast een heele rij hoenderhokken. Parelhoen
ders, fazanten, krielkippen, kemphanen, tot mar
motten en konijnen toe, al zijn dat geen hoen
ders. Een mooie pauw, een leelijke kalkoen en
een goedmoedige vetgans wandelen er los voor-
Ineens, een paar diepe, zware stootcn als kwa
men ze uit een ouderwetsche scheepshoorn, snel
na elkaar, de leeuw zet z'n stem op! We zijn
er zóó.ó
Daar komt hij: Fel is Leo, vierkant op zijn ster
ke pooten, saamgetrokken kracht, niet ten onrech
te de koning der dieren. Hoor, hoe zijn stern-
brult en davert! Wat een toon, wat een toon! Er
zijn menschen, die het gezien hebben en dan
doorloopen. Er zijn er ook, die hier een uur kun
nen staan en dan nog niet uitgekeken zijn. Dat
zijn de dierenliefhebbers.
Kinderen blijven hier graag op een afstand. Wat
een wonder! Een prachtige sumatraansche ko
ningstijger kijkt je onafgebroken aan en de poe
ma's kunnen kwaadaardig vechten.
Achter de roofdierengalcrij bevindt zich de
apenkooi, (waar de dames het nooit lang uit
houden), de bokkenberg en de uilenruïne.
Het aquarium, waar de mooie goudwinde af
wisselt met de obscure meerval, steekt sterk af,
het is er uiteraard heel rustig en stil,
bij het oorverdoovend leven in de vogelzaal. Welk
een pracht van kleuren hier! Groene parkieten,
roode rijstvogels, herinner ik mij goed, een gele
tok-tok vogel, die steeds zijn naam roept, en bui
ten om den hoek Jacob, de groote blauwzwarte
Naar spookdiertjes, kameleons, schildpadden en
een oneindige verscheidenheid van kleine inseo
Pelikaan*
t i V
Leeuwin,
ten en visschen zien we volgende keer wel eens.
Twee zijn er die we tot slot nog moeten zien. Het
zijn de orang en de olifant
De eerste rust geen moment. Almaar zwaait
hij en klimt hij in zijn hok heen en weer. Hij is
nog jong. En blijft hij in leven dan kan hij een
flinke vertegenwoordiger van de menschapen
worden.
Betsy (de olifant) wordt hoe langer hoe beza
digder. Welk een kolossus. Stap, stap gaan do
zware pooten. En haar dikke huid vol groeven en
rimpels heeft geen kleur meer. Met haar kleine
oogjes, in verhouding althans tot haar groot
lichaam, kijkt zij je verstandig aan.
Als we naar huis gaan, hangt een groote kuif-
kakatoc onderstboven te schreeuwen en te gillen
in zijn ijzeren boog.
Mej. H. S. S. Kuyper schrijft in Timotheüs:
Historische naamsaikorting a la Seerp Anema
Al wie „De Sjoenemietische" las, weet wat soort
naamsafkorting ik bedoel.
Sjal, Biesj, Zad voor Sjalomo, Abiesjag,
Zadok.
In het „geleiwoord" „vind je dat woord ook
zoo jamzoet?" vraagt in een veelszins voortreffe
lijke recensie A. Kuiper literair medewerker van
„Bouwen en 'i^waren" aan zijn 16000 lezeressen
in het „goleiwoord" van „De Sjoenemietische"-
zegt Seerp Anema, dat de door hem gebruikte
naamsafkortingen „door geen enkel argument
gewraakt kunnen worden".
Was het niet Bungener, die eens sprak van
„foute Vassurance de l'ignorance qui s'ignore'7"),
Beleeft ,De Sjoenemietische" een tweeden druk,
zal dan na de verschenen recansies de schrijver
zijn veiligstelling der naamsafkorting niet in dien
vorm kunnen herhalen?
Ik wil er thans alleen dit van zeggen.
Heeft Seerp Anema in zake zijn naamsafkortin
gen zóó gelijk, als hij beweert, dan zijn ook andere
soortgelijke naamsafkortingen geoorloofd.
Twee proeven slechts. Voor vermeerdering vat
baar.
Leeraar: „Wie kan twee beroemde veldheeren
uit de Oude Geschiedenis noemen?"
Leerling (die „De Sjoenemietische" leest): „Lex
en Hannie."
Leeraar (die „De Sjoenemietische" nog niet ge
lezen heeft) boos wenkbrauwfronsend: „Wit
zeg je??"
Leerling: „Ik bedoel Alexander de Groote en
Hannibal.
Of ook 't volgend puntdicht, proeve van popu
larisering van Jupiter en Juno:
Jup en Jun die zaten saam
Op d' Olympus aan het raam.
„Zeg Jun" zei Jup „is 't hier zoo koud?"
„Wel néé!" zei Jun „maar jij wordt oud!"
s) „B. en B." van 13 en 20 Jan. jl.
a) Do stellige verzekerheid van een onwetend
heid, die van haar bestaan onkundig is.
Humor van Hans Hermans In .De Stem"
Het „Vaderland" schrijft:
Hans Hermans vindt het blijkbaar niet strijdig
met den goeden smaak om nü reeds grafschriften
te publiceeren op nog levende schrijvers. Als voor
beeld van den galgenhumor van dezen grafdichter
(volgen er hier drie:
Op Albert Helman.
Mijn heil lag Zuid-Zuid-West.
Hoe droevig was de rest!
Ik liet mijn lezers gapen,
en mag nu zelve slapen.
Op Antoon Coolen.
Nadat ik heel do Peel had uitgeput,
ben ik tevreden ingedut
Op A den Doolaard.
Hier rust Europa's laatste wilde,
rumoerig tot do dood hem vilde.
Bureaucratie
Tusschen de Rekenkamer in een Duitsch vor
stendom en den d'recteur der strafgevangenis
werd eens de volgende corespondentie gevoerd:
Rekenkamer: Hierbij halfjaarlijksche rekening
terug; inlichtingen gevraagd omtrent 3 pond
beenderen, welke het gebruiksregister tegenover
het inkoopsregister te weinig aanwijst
Directeur: Is niet meer na te gaan; vermoedelijk'
door ratten opgegeten.
Rekenkamer: Vergif neerleggen.
(Een half jaar pauze).
Rekenkamer: Verzoek om inlichtingen waarom
[Voor 5 Mark rattengif is gebruikt.
Directeur: Tegen de rattenplaag; verdere speci
ficatie onmogelijk.
Rekenkamer: Kosten vergif te hoog. Een kat
aanschaffen.
(Een half jaar pauze).
Rekenkamer: "aaruit ontstaat het opvallend
groot melkverbruik?
Directeur: Voor de kat, die tegen de ratten is
aangeschaft. 10 Pf. melk per dag maakt M. 18.20.
Rekenkamer: Kat afschaffen.
(Een half jaar pauze).
Rekenkamer: Ontbreken 2V2 pond beenderen.
Directeur (voor zichzelf): Wel heb ik van m'n
loven! (En tot een lagere beambte): weet jij soms
waar die 2y2 pond beenderen gebleven zijn?
Beambte: Ingedroogd natuurlijk!
Directeur (een zucht van verlichting slakend)!
Ziedaar een fooitje, vriendl Drink maar eens op.
mijn gezondheid.
Op het rapport, dat indrogen van de beenderen
'de oorzaak was, bleef de geplaagde directeur het
volgend halfjaar gespaard voor opmerkingen. Het
dossier omtrent deze zaak werd opgeborgen in 't
archief.
Spinnende mieren
In Indië en Australië leven mieren, die met
groote vaardigheid kunnen spinnen, of eigenlijk:
naaien! Hun nesten bestaan uit aan elkaar ge
naaide bladeren. Door enkele dezer bladeren van
elkaar te trekken, kan men duidelijk zien, hoe ze
bij deze bezigheid te werk gaan.
Dadelijk komt een troep mieren op de scheur
af, en gaan aan de randen nettjes in een rij staan.
Met hun pooten houden ze de eene rand vast, en
met hun bek trekken ze de andere rand naar zich
toe, zoodat de bladeren bij elkaar komen. Nu
komt er ©en tweede troep mieren aan. Ieder
draagt een larve in den bek en nu ziet men, hoe
re daarmee over de scheur heen en weer gaan en
daarbij de larven tegen de randen drukken. Als
men scherp toeziet bemerkt men, dat de larven
inmiddels een draad spinnen, die telkens aan de
randen wordt vastgehecht. De naast elkaar staan
de mieren werken zóó, dat de draden elkaar niet
"6 rang.
"Apen,
kruisen. Zoo ontstaat langzamerhan» een tame
lijk dik, zijdeachtig weefsel, dat de s-heor dicht
maakt en zoo de ontstane schade weer geheel en
al herstelt Eigenlijk doen de larven dus dienst
als weefspoelcn voor de mieren. Het is een der
eigenaardigste werkzaamheden, die bij dieren is
waar te nemen.
Do tien leefregels van Jefferson, die omstreeks
feen eeuw geleden president was van de Vereenig-
de Staten van Amerika, luidden:
1. Verschuif nooit tot morgen, wat ge heden
•doen kunt
3. Geef nooit geld uit, voordat ge het zelf bezit,
4 Koop nooit iets, zelfs niet het allergeringste,
.voordat ge er behoefte aan hebt
5. Hoogmoed is moeilijker te verdragen dan hon
ger, dorst en kou.
6. Wij hebben er nooit spijt van, als we eens te
Weinig hebben gegeten.
7. Wat wij graag doen, is ons nooit tot last
8. De meeste zorgen baren ons de rampen, die
misschien nog wel eens over ons hoofd zouden
kunnei komen.
9. Behandel alles en iedereen met zachtheid. Al-
(thans in den beginne.
10. Als ge boos zijt, spreek dan niet, voordat gé
lang bij u zelf overleg hebt gepleegd. 1
Wonderlijke grafschriften.
Het Algemeen Weekblad ontleent aan Benthem,
Hollandische Kirchen- und Schulenstadt van 1698
o.a. de volgende merkwaardige grafschriften van
predikanten:
Nadat de heer van der Poel.
met lust den predikstoel,
hadd' vijf en vijftigh jaren
bekleedt, wierdt tong en hand
belemmert, maar 't verstandt
bleef helder. Na 't bedaren
der quale, ging hij voort
in 't hooren van Gods Woordt
bezoek en catechiseeren;
Maar 's levens kragt nam af,
Het lichaam rust in 't graf,
de ziel heeft haar begeren.
Dit grafschrift bevindt zich te Vollenhove.
In het koor van de A-kerk te Groningen leest
inen:
Greven, aller braaven lust,
Aller redenaaren wonder,
Grunoos schoollicht schuilt hier onder,
Wensch hem, leezer, zachte rust.
Elders leest men:
Hier rusten d'afgesloofde leden
van Vader Bekker, wandelaar.
Hij was een engel hier beneden,
die 't licht stelde op den kandelaar,
ten troost der Evangelie-scharen,
in weerwil van het nachtgespuis.
Zaandam zag zes maal zeven jaren.
Hem bouwen aan het gerstlijk huis.
Totdat hij moe en mat van dagen,
een zaal'ge reis naar boven nam,
om eeuwig voor Gods troon te dragen
1 livrei van 1 onbesmette lam.
69