JEUGD VOOR DE VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Een boek over de niet-kerkelijke jeugd van heden Begin, door Diet Kramer. U.M. „Holland", Amsterdam (1932). Diet Kramer is geen onbekende in christelijk- literaire kringen. Men noemt herhaaldelijk haar naam als een der „jongeren". En terecht, want zij werkt mede aan bekende chris'elijke uit. gaven als: „De Jonge Vrouw", „Opwaartsche Wegen", ter- wijl ook in de „Opgang"-serie novellen van haar* werden geplaatst in: „Waar Kinde ren Wonen", en „Het is bij den Avond". Ik maak deze opmerking vooraf, omdat groote roman (na de sympathieke meisjesboeken: „Stans van de Vijfjarige" en „Ons Honk") het lezend chris'e lijke publiek en een deel der pers, waarschijnlijk min of meer zal verontrusten. Immers, „Begin" is niet wat wij gewend zijn te noemen een „christelijke" roman. Ik doe de schrijfster geen onrecht, als ik dit schrijf, want zij zelve zal de eerste zijn, die dit, ongevraagd, zal erkennen. Maar la'en wij elkaar goed begrijpen. Dat haar bock deze indruk geeft, komt allereerst, omdat zij In haar verhaal het buiten-kerkelijke jeugdleven van heden heeft beschreven. Waarom Diet Kramer dit heeft aangedurfd, weet ik niet. Ik kan het slerh s vermoeden. Het is nu niet het juiste oogenblik de oorzaak hiervan na te Van de eerst tot de laatste bladzijde van dit book, dat mij meer heeft ontroerd dan, op enkele uitzonderingen na, alles, wat er de laats e jaren op christelijk-litcrair terrein is verschenen, voelde ik contact met de schrijfster zélf, die op een prach- tig-eerlijke manier de nood der moderne jeugd heeft vertolkt. Diet Kramer is geen vreemde in het moderne groote-stadalevcn. In Ruth, de hoofdpersoon van haar verhaal, heeft' zij het moderne meisje van heden gegeven zooals zij he' gezien heeft. Stuurloos en oververzadigd van een verlcu- gend bestaan. Niettemin een melje met karakter, want, a's na ecnige jaren van samenwonen met, een vriendin op een Amsterdamsche flat, hnar jongere zusje Liselo' het oude.rlijk huis gaat ver- leien en wordt opgenomen in deze moderne samen leving, is het Ruth, die, eerst nog onbewust, doch later met al méér onmeedoogcn'oozc zclfcritiek, haar levenshouding beziet en de jongere wil be schermen voor he'. bankroet, waa *\oor zij zelf RutjhV moedor, die een pension houdt in een groot dorp nabij Amsterdam, heeft Llsclot met vreeze laten gaan naar Ams'erdnm. Zij is het type van de verstandige moeder, die, desondanks, in deze tijd haar kinderen van huar ziet verv eemden. Ze moet Lise'ot nan Ruth toever'rouwen. Er is oen gesprek ti'isschen moeder en Ruth, waarin de moeder zegt: „Jullle-zljn or trotsch op, dat geen rauwheid en slechtheid nog 'een verbor gen. een ongeweten zonde voor jullie is." Dan antwoordt Ruth moeilijk: „We zijn er n:et trot ch op. Het is een nood/aak voor ons gewor den. Is het dan zoo goed, om je nic' te kunnen verwecrcn? Is het zooveel waard, om onnoozel-te- zijn?" Hoe verklaarbaar is hier de angst'.van de moe der, die wel weet, dat de sterke, zelfstandige Ruth zoo heel anders Jeger.over he' moderne lèvcn'stnat «l«n het jonge Lisclotje, dat de bedwelming zal drinken. „Jij hent degene, die haar leiden moet" ,.ïk zal doen wat ik kan." Lezer wanneer st'aks Rut.h als privé-secreta- resse op een groo^ bank kantoor de jonge direc teur Lezorius in zijn gezicht slaat omdut zij haar groote salaris alleen met haar wérk wil verdienen, dan is deze jonge, moderne vrouw, die niet „on- noozel" wil zijn, mij sympathieker dan het sen- timen'ecle christelijke meisje uit „Daden" van Mary Pos, dat het spelletje van kat en muis speelt, ondanks haar preeken tegen „meneer". Neen Ru'h neemt haar ontslag. In Ruth typeerde Diet Kramer ons dit deel der moderne jeugd, dat genoeg krijgt van een vrij heid, die geen wezenlijke vrijheid is. Ik kan er niet aan denken, het verhaal op de voet te volgen, doch stip slechts hier en daar iets typeerends aan. Er zijn vele bij-figuren in dit boek. Jonge man nen en vrouwen, die leven op de rand der decadentie. Het is een wereld zonder uitzicht, deze wereld van jazzmuziek en cocktails. Straks gaat Reindert, een jongere broer, naar zee. Prach'ig is dan het gesp ek tusschen de zeven tienjarige jongen en zijn oudere zuster Ruth. Prachtig is ook het gesprek tusschen Steven, de tweede stuurman en Ruth, als zij hem vraagi de jongen in de gaten te houden. Het is deze zeemar. die in Ruth's leven een belangwekkende rol zal gaan spelen. In hem heeft Diet Kramer een gezond mcnsch willen geven een, die zich reeds eerder had ontwors'eld aan de kleffe greep van ove -spannen erotiek. „Steven kende het werk van Georg Kaiser nie\ had Gide niet gelezen, en Wasserman niet Ilij wist niets van Marsman cn ter Braak. Hij was 'óch een gelukkig en gaaf mensch." Hij is het, die later tegen Ruth zegt: „Je heelc leven schijnt te weifelen tu schcn die twee begrip pen: doen alsof en zijn. Je bent zoo mees'er over je ze'f, je legt jezelf zoo voortdurend rekenschap af van je spreken en wanneer je moet zwijgen „LA.it het thans zwaarder zijn om eenvoudig en eerlijk te leven. Dan is liet ook moediger... dan is het meer de moei'o waard." Diet Kramer geeft Steven vo'op de gelegenheid om Ruth haar leven te laten overzien Toch doet zij dit niet hinderlijk in di' boek. om dat het a'lcmaal zoo cenvmlig niet alleen, doch zoo recht af cn geladen gezegd wordt.*) Na een dag aan zee, nis zii zich met de kinderen en de golven vermaakt hebben, zeef V' „Vandaag heb je gelachen en je lieht je kramnachtige houd'-ng vergeten en alles wat je zoo bewust wilt cn nninagt Je tilt een kind# op van de grondje ben' een vrouween vrouw met warme oeren en een lieve stem. Is dat absurd, is dat belachelijk? Je hebt geen cvnische. geen gevatte cn hooghartige antwoor den gpgeven. maar was je vandaag niet rus i- ger en ge'nkkiger dan ooit dnargin-'a in wat je zoo trotsch noemt: óns leven? Geef eens ant woord. Ruth?" F.n in dit roeke'ooze* oogenblik gaf Ruth zich onhers elhaar prijs. ..Jazei z.e zacht cn snel, „ja, vandaag was ik eeluVklc." ..Ach Rutlue. en eaat het tenslotte met a'leen, héélemaal nl'een om de goede rust cn het een* vomliüe pplnk 'e vinden? Het liccl-Bewone, het. gezonde geluk?" Het zal toch nog een tijd duren eer Ruth, die gewend is. de nioei'ijkc dingen van het leven alleen uit te vechten, zich aan Steven gewonnen geeft. Zij wa. in de sfeer van haar vrienden gewend gewces', z:ch „veilig te stellen". De „liefde" hoog ster» als eon onde -deel in haar leven p'aats te gunnen, „waar je de haai over moet blijven". Alles liever dan sentiment! Ruth is een van die tal'ooze Jongeren van heden, die vrij cynisch tegenover het leven s'ann die dc algehecle wereldontreddering niet „van uit de verte" meemaken, doch zich meedoogen'oos rekenschap hebben gegeven van het bankroet der ónderen. Daar is een van haar vrienden d'e, zonder werk gekomen, al'e -kantoren met «chrijfmachines. af sjouw'. „Als je 't bloed uit je nagels werkt, ga je iiiet te hard arhteruit, dat is alles." Daar zijn de ouderen, die het bankroet van het huwelijks'even hunner ouders hebben doorleden. Zij zien het leven als „een kansspellctje zonder veel kansen." He' is steeds wecr-Ruth, die langzamerhand Al mre ositiè neemt die scherpe lijnen, durft trekken. „Jij bent principiecler dan.ooit," zeggen haar vrienden op 't laatst. Ik moet aldoor denken aan de mogelijkheden, die dl' hoek biedt, wanneer het ongetwijfeld in handen za! komen van de Jeugd, over en voor wie het geschreven is. -• Een-volgend maai nog iets over de „vorm geving" van het hoek. Een jeugd, op wie de kerk geen vat heeft en aan wie toch een spiegel moet worden voorge houden, zal zij niet te gronde gaan aan zich zelf. Ruth peinst: „Wie eens berooid en verloren eigen tekort erkende, machteloos stond tegenover het woord „geluk", en voelde dat alle leven dwaas en zinneloos is. wanneer hij de last van dat geluk met te dragen vermag, die kan wel trachten zijn leven opnieuw vol en druk en zeer zéker te maken, maar in stille en onverwachte oogen- blikkcn keert toch het weten terug. Het twijfe len blijft". Ruth, die op haar tweede kantoor, wanneer er door het personeel gezwamd wordt,' zooals overal, op alle groote en kleine kantoren, over het huwelijk, uitvalt: „D i t zeg ik je. dat veel van dat gepraat over het onverantwoordelijke van kinderen-u..jgen, veel van dat hoogdravende geboom van rou wen over liever-kanieraad-dan-moeder-willen- zijn, niets anders is dan een camoufleeren van vervloekte zelfzucht". En tegen Steven zegt zij een keer: „Het is zoo veel gemakkelijker om te leven zonder geloof aan het goede. Het maakt je hard en zelfbewust. Het maak je weerbaar". En moeilijk hekent ze: „Je kunt er overheen leven, het keert terug. De angsthet vragen. Ik kan niet leven zonder innerlijk hou-vast, zonder zekerheid, zonder vreugde. Maar het is zoo moeilijk om terug te gaan. Elsa heelt liet eens gezegd, hier .1 deze kamer: we zijn zoo gewend aan het abnormale, aan het vreugdelooze, dat we het normale, liet gezonde, niet meer vinden kunnen Dat is voor óns „der Weg zurück!" Dat is een weg die ieder alleen te gaan heelt. Een ander kan op je wachten aan het eind en stimen kan je dan een nieuw begin makenmaar het teruggaan, dat heel zwaredat moet je alleendat rnoet je in eenzaamheid." Dan volgen de woorden, welke de schrijfster als motto voorin haar boek schreef: „maar ik weet dat ik hierin niet alleen sta. Dat ik sumeii hen, met anderen, vov I anderen, even verward e:i richtingloos en bezitloos. Maar die hetzelfde verlangen hebben naar een einuclijke klaurlieid. naar een eerlijk en een eenvoud.g nieuw begin." Lezer, onderaan blz. 239 had het verhaal gevoege lijk kunnen eindigen. Wij zouden dan toch wel vermoed hebben, dat Ruth haar strijd zou hebben uitgevochten en het huwelijk met Steven aan durfde. „Dat wij met open, blijde handenhet leven ontvangen". Op blz. 300 vinden we nog enkele woorden over de jeugd in dit boek: „Wij zijn een vreemd soort menschcn. Wij hóóron eigenlijk nergens bij. We bobben geen naam en geen etiquetje. De cene helft vindt ons te lichtzinnig omdat wc dansen en soms dwaas en cynisch doen. De andere helft vindt ons tc diepzinnig en zwaarwichtig omdat we denken en bewust leven. We vormen een koste - op zchzelf. Maar we houden van liet leven". Ergens staat ook nog, dat Ruth liever een eerlijk hpidendoiyi verkiest boven een surrogaat geloof. Hier is de jeugd, die het met zijn „geloor niet op een accoordjc gooiL Er zijn lezers, die een bcoordecling van dit hoek van mij vragen. Ik heb allereerst getracht, zooveel mogelijk met de woorden van het verhaal zelf, de inhoud door te geven. Deze sprak, m.i. voor zich zelf. Ge hebt het mét ipij gevoeld. Aan Ruth ont brak nog één ding: De overgave aan Christus. Ik heb, verder lezende, Al sterker gevoeld: ze komt er. In Ruth was het heimwee. Ergens klaagde ze, zonder géloof te zijn opgevoed. dan is er dat kijken naar anderen bijv. de jonge menschcn, d.e uit de „Nieuwe Kerk" komen, 's Zondags morgens. Als zóó een deel der moderne jeugd is, zooals deze Ruth, dan zijn de velden wit om te oogsten. Ik hoop, dat Diet Kramer de beslissende stap verder zal komen in een volgend werk. Dat zij de harde, moeilijke weg der zclf-vertoochening gaat, blijkt uit dit bock. Dat zij alles, wat in haar levenshouding cn-werk onwaa onecht en leugen achtig is, heeft afgelegd, duidt op een vrijmaking die moet voorafgaan, eer wij het durven bij Hem aan te kloppen. Misschien ruTlen er mensfchen zijn, die Diet Kramer voor dc christelijke" literatuur „verloren" achten. Ik behoor niet tot hen.- Ik geloof aan de mogelijkheid, da' zij dichter hij het 'ideaal staat, dan vele christelijke auteurs die, -wellicht onbe wust, op een vooc.,de jeugd van hodon onver staanbare wijze „Hecre! Hecre" roepen. Op dit oogenblik is haar hoek voor de niet- Kcrkclijke jeugd een gezonde reactie op de vaak verslappende moderne literatuur der laatste jaren Wie «icr Christelijke auteurs zal nu volgen met een bock over de jeugd die „christelijk" is? 26 De avonturen van Ternao Maegelhaes G. K. de Wilde Zijn vervolgers waren op jacht Nu hij wat vrijer kon ademhalen voelde Louis eensklaps een doodelijke moeheid in zijn leden sloomen en met een zucht van ontspanning en welbehagen sloot hij even de oogen. Hij scheen enkele minuten als ccrsufthet leek hem toe, als had hij geslapenZnkele oogenblikken Kom! zei een stem; een hand stootte hem aan. Louis was weer klaar wakker en met een be weging van schrik wilde hij overeind springen, toen hij iemand hoorde naderen. Dezelfde hand hield hem tegen. Maar een boer! Zachtjes! fluisterde de vreem deling Stil! Ze slopen tusschen het geboomte uit. zonder dat de naderende boer hen bemerkte en weldra kwamen ze aan wat l>ou\v!and ,n boomgaarden. Gebukt liepen ze over de kleine paadjes cn in vliegende ren vloden ze onder de boomen door. Ze kwamen niemand tegen. Lnuis bemerkte, dat ze in een wijden boog het zuidon ingingen en hij begon zich nu af te vra gen, wat het doel van dc tocht zou zijn. Maar elke haastige vraag werd beantwoord met een kort: Straks! Louis serwcnschte in stilte deze geheimhouding, maar daar hij door onbekendheid met de streek met handen cn voeten aan zijn vriend overgele verd was, volgde hij hem gedwee op ai diens sluipwegen, die regelrecht naar een vastgesteld doel voerden. Dat begreep Louis, want ineens s oa. den ze op de straatweg, waar hun voetstappen wut luider klonken da:i tevoren. De vreemdeling trok zich daarvan echter niets aan en zoo hard als ze loopen konden, vervolgden ze hun weg. Heel in de vei te zag Louis de rivier glinsteren en ze liepen er vrijwel recht op aan. Waa dAt het doel? Of moesten ze zich verbergen in ecu van de huizen, die daar stonden, Wa.it ze naderden nu ook de buitenkant van de stad. Het duurde lang eer ze er waren en dc afstand viel Louis zeer tegen. De vermoeidheid begon zich weer ie laten .gelden. Hal'! riep zijn geleider plots. Door de klank vni schrik, die er in ziju slem lag, gehoorzaamde Louis op hetzelfde oogenblik. En als verstijfd stonden dc Iwidc mannen te luisteren. Vóór her. naderden wat Mooren, die hun muil- ezels met stokslagen voortdreven cn Achter hen... klonk geschreeuw en flakkerden flambouwen. Ze werden achtervolgd. De vreemdeling scheen in een oogwenk tijds de situatie te hebben overzien. Vlug? beet hij Louis toe. Vlug! naar de rivier! Er is een boot. Vlak voor de weg een bocht maakt. Ga daar heen zoo hard je loopen kunL Je wordt er verwacht Louis hoorde niet de eigenaardige toon, waar- op dc man dc laatste zin zei, hij vloog langs dc weg en stoorde zich niet aan het geschreeuw der verschrikte Mooren, maar ging pijlsnel op zijn doel ar. He' korte oogenblik rust had hem weer wat kracht gegeven. Zijn begeleider bleef achter cn Louis vermoedde, dat hij zijn achtervolgers op - een dwaalspoor wilde brengen. 't Liet hem vrijwel koud op dit oogenblik. Hij sjinndc al zijn krachten in om de rivier te berei ken. Hij snakte naar adem. Gelukkig! Gelukkig! De bocht! De rivier was nu dichtbij. Hij hoefde niet eens in liet water te springen. Er lag een klein bootje, waarin twee matrozen zaten cn op hun wenken cn roepen rende Louis tiaar op af. Ademloos liet hij zich neervallen tusschen de roeibanken. De matrozen voeren weg met zachte riemslag. 'Louis wilde kijken óf z. n achtervolgers hem «eer na op de hielen hadden gezeten, maar een stevige hand drukte hem omlaag. WogJ Omlaag blijven] werd hem tccgebeten. .Louis zag, dat zij eenige groote schepen nader- - Hij 6chrok, wilde zich oprichten, om de boot t« doen wenden. Maar dezelfde krachtige, hand druk te hem weer omlaag. Louis moest gehoorzamen. schreden In en wandelde rustig verder, alsof hij niets bijzonders had gedaan. Snelle voetstappen naderden. De vreemdeling keek om en op hetzelfde oogen blik was hij omringd door soldaten, die hem ruw aangrepen. Een snelle blik had hem overtuigd, dat de sloep in dc duisternis was verdwenen. Wie zijt ge? vroeg de aanvoerder kort. Hebt ge geen man zien vluchten? De vreemdeling wachtte even met het antwoord, dan zei hij uit de hoogte: ik ben ridder Piga- fetta, Italiaansch edelman, op fast van den Koning aan boord van de Victoria, onder bevel van Magclhaes. Is dat genoeg? informeerde hij wat spottend, to ende houding der soldaten zich wi'zigde cn ze hem een eerbiedige groet brachten. De aanvoerder voelde zich wat verward en ex cuseerde zich stamelend. Wat wilt ge eigenlijk? vroeg ridder Piga'etta dan, inwendig blij met dit oponthoud. De sloep kor. nu dc Victoria bereikt hebben. Wc zoeken een vluchteling Senor, gaf de aan voerder beleefd te kennen. Heeft Uwe Edelheid hem ook gezien? Pigafctta antwoordde niet. Hoor daar eens! zei hij dan haastig. Hoor dAAr eens! Op de zoo juist afgelegde weg klonk ge schreeuw cn daarna sn'lle vo t-tappen. Senor, ik g oet U! nan de aanv e.der haas tig afscheid, blij, dat het onaargena ne i-cident zoo onverwacht eindigde. Mannen, ik g loo De rest glrg verloten. Ja, ja, liaast je! antwoordde Piga' ita spot tend. Snel man jon! En goede vangst. Toen de soldalen terugkwamen, was de ridder verdwenen. Ze mopperden cn waren zeer uit hun humeur. De man, dien zij gevangen hadden, was een Moor, wiens muilezel op hol was geslagen en welke hij niet woedende kreten achtervolgde. Steunend van angst werd de arme kerel gegrepen cn de nijdige soldaten tractcerdcn hem nog op wat slaagEen Moor was maar een Moor! Welk pak slaag de Moor weer beloofde tc verhalen op zijn ezel... Voordat Louis bij het schip was aangekomen, had dezelfde krachtige hand hem gebonden en bem een prop in den mond gestopt Louis verheet zich in machtelooze woede en be kende zich spijtig, dat hij van den- regen in de drop wus gekomen. Naar het schip van Mngelhaes ging hij! I Wat zouden ze nu met hem uitvoeren-? Als 't niet zoo angstig was geweest, had hij er eigenlijk om moeten lachen. Hij ging naar Magel- haes, wiens plannen hij in de war had moeten sturen cn dien hij verachtteen nu begon te - Wat (jen slimme streek! Louis rukte kwaad aan de touwen en trachtte dc prop uit zijn mond te duwen, maar dat lukte Een stootdc sloep kwam langszij. Als een pak werd louis «r.iyhoog geheschen, zonder dat een der andere opvarenden het merkte, werd hii naar beneden gebracht, waar een houten cel in het achterruim speciaal voor hem was ingericht. Zijn touwen werden losgemaaKt en in wel sprekende taal beloofde een matroos hem een pak rammel, als hij het waagde te schreeuwen. Louis werd naar binnen geduwd, de deur werd zorgvuldig achter hem gegrendeld. Hij was weer een gevangene. En onder het aantrekken van droge kleeren, die daar gereed lagen, vroeg hij zich af, wat heter zou zijn: Hiér of dAAr! Hongerig at hij wat van de gereed gezette maal tijd cn weldra lag hij ondanks de groote ontnuch tering en de geweldige tegenslag in een diepe slaap. II. Rodrigo, de page van Fernao de Mageihaes ziet en hoort vreemde dingen Ridder Pigafetta had zich terzijde vun de weg in wat laag kreupelhout verscholen gehouden, tot hij zeker wist, dat de soldaten voorgoed verdwe nen waren. Na een half uur wachten wa9 de kleine sloep teruggekomen en snel liet hij zich naar de Victo ria roeien. Zijn opdracht was gelukt, maar toch stond Piga fetta s gelaat niet vroolijk. Hij vroeg zich af of hij geen ding gedaan had, dat slecht was; of zijn riddereer geen smet had gekregen. Want Piga fetta zelf wist eigenlijk niets af van de reden, waarom Magclhaes dezen jongeman had bevrijd, om hem daarna weer als een gevangene te be handelen. Bij het schip gekomen, klauterde hij vlug om hoog en eenige oogenblikken later stond hij in Magclhaes' kajuit, die flauw verlicht werd d or eenige kaarsen, 't Was warm hier, de patrijs|>nort stond wijd open en liet iets zien van de donkere sterrenhemel. (Wordt vervolgd). WIST JE DAT Diefstal komt niet, of althans zelden, voor in het gelukkige Finland. De kranten hebben daar geen „kopje" voor het vak van de langvingers! In ie buurt van Viborg ligt een dorp, waar aan de huizen geen grendels of sloten voorkomen. Levensmidde len worden er per stoomboot aangevoerd, neerge zet cn later wel eens afgehaald door den geadres seerde; het zou niemand anders in zijn hol opko men het pakje mee te nemen! De Finnen staan be kend als goede vaklui; haast ieder hunner ver-* staat méér dan één vak grondig. Papier kan je op de volgende manier onbrand baar maken: Leg een vel papier in een sterke nluin-oplo* sing en laat het dan goed drogen. Herhaal dit twee maal; telkens goed laten doorweken en op drogen. ,Daarna kun je het gerust in de vlam van een kaars houden; het zal niet gaan branden! Onze nieuwe prijsvraag Ook met deze teekening heeft de teckenaar zich niet minder dan vijfmaal vergist Er komen er nu nog twee. 31

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 12