ONDAGSBLAD
Kleu-ter-krant-je Die dom-me Jan
lïf
Voor knutselaars
Takwertc
Voor deze wwk brengen wij een paar werk
stukjes van takken: geschilde of ongeschilde,
dennetakken. eiketakkpn. doorntakken. alles wat
takt' Zorg er voor, dat je hout, half droog is en
smeer bij t spijkeren de spijkers flink met vet in.
Voor de algebeeide stoel zoek Je voor pooten
en rug takken op. die zoo ongeveer gebogen zijn
als <ie teekening aanduidt.
Dp takken voor de zitting maak |e aan de
bovenkant niet de hij. wat vlak daarna verbind
je ze op half hout me de achterpooten (leuning),
je spnken er rechte takken op voor de zitting
(eerste doormidden splijten), en vult verder de
leuning op met dunnere takken.
Heb ie den stoel klaar dan is het hekje geen
kunst meer
Nieuwe Raadsels
1. Wat kan door een glasruit vallen zonder te
breken?
2. In welke glazen schenkt men 't best?
3. Zoolang ik oij mijn heer blijf, help Ik hem
niet. maar zoodra hij mij weggeeft hen ik hem
van nut.
4. Welke klokjes kan men niet luiden?
5. Bij welk woord moet ge iets bijvoegen, wil het
korter zijn?
Letterraadsel
Het geheel bestaat uit elf letters en Is de naam
Van een dorp in Utrecht, bekend om zijn toll
X 1
X 2
X 3
X 4
X 5
X6
X 7
X 8
X 9
X 10
X 11
1. Romeinsch cijfe voor het getal 1000.
2. Min ol meer diep bekkenvorinig vaatwerk
van nietaa. ot steen, gebruikt om daarin te koken
te braden enz.
3 Zekere ziekte in het koren, veroorzaakt door
een soort van zwam.
4 Vervoerd ojigptogen. bekoord.
5. Ader die het bloed uit de milt verzamelt en
naar de lever voert.
6 Het vee|bes|irokPn dorp zelfl
7. Mogendheid, gekroond hoold, heerschzuchtig
Iemand.
8 Aan de haal gaan, met de Noorderzon ver
trekken.
9 Lieden, die tijdingen of bevelen overbrengen,
loopers.
10 Scherp werktuig om ermede te hakken.
11. De helf van twee pond!
door
Jo Hinton
Het vo-gel-tje
door
Nel van der Viis
Ka-rel-tje liep bui-ten. Hü mocht van moe
der een eind-je wan-de-len in de zon. Om-dat
hij pas ziek pe-weest was, hoef-de hjj nog
niet naar school.
De zon scheen zoo heer-lijk en de lucht was
zóo hlauw.
„Tjiep tjiep" klonk het uit het gras, op
zij van den weg.
Wat was dat? O, kü'k, een vo-gel-tje! Het
hip-te zoo-maar blij door het gras. Nee maarl
Ka-rel-tje's oo-gen be-gon-nen te schit-te-ren.
Als hij het eens kon van-gen! Dan zou hij
een vo-gel-tje heb-ben, hee-le-maal al-leen
van hem! Hij stond heel stil en deed voor-
zich-tig zijn pet af. Daar was het. vlak hij.
Floep met één klap van zijn pet had hij
het ge-van-gen. Het was ook zoo klein, het
kon nog niet eens goed vlie-gen. Ka-rel-t.ie
ver-uat al-les: Moe-der, den weg en de zon,
al-les! Hij cj^rht al-leen maar aan het vo-
gel-tje, dat nou van hém was, hee-le-maal
al-leen van hem. Hit voel-de het in ziin hand
be-we-gen. Ka-rel-tje ging in het gras zit-ten
en boog zich diep o-ver het 'dier-tje heen.
Toen keek hij in-eens mid-den in de klei-ne
kraal-oo-gen van het vo-gel-tje. Waar-ora
keek het zoo ang-stig? Was het hang voor
hem' Het dier-tje piep-te, een bang, kla
gend ge-luid-je.
Wou het vo-gel-tje weg?
Hoog de blau-we lucht weer in?
„Piep, piep", klonk weer het ban-ge stem-
me-t;e. Ka-rel-tje ging staan. Heel lang
stond hij er naar te kii-ken, aan den kant
van den weg.
Toen deed hij lang-zaam ziin hand-ie o-pen.
Da-de-lijk vloog het vo-gel-tje weg, recht
om-hoog, de vler-k.ies wijd jit-ge-spreid.
Ka-rel-tje stond het na te kü-ken. Nu had
hij geen vogel-tje meer! O, maar het
vó-gei-lte had de hlan-we lucht nu weer, en
de boo-men en de an-de-re vo-gel-tjes!
Toen lach-te Ka-rel-tje van blji-heid. om-dat
hij het ar-me ge-van-gen dier-tje weer vrij
had ge-la-ten.
(Uit: Ons Nieuwe Leeshoek I)
Uitg. J B. Woliers. Groningen.
Jan-tje zou een kaats-bal krij-gen
Van z'n tan-te Wil-le-mien.
Gis-t'-ren had hii o zoo'n mooi-e
In een win-kel-kast ge-zien.
„Fijn", dacht Jan, ,,'t is wat een leu-ke,
Blauw met zil-ver. rood en groen.
Mor-gen ga ik er met Kees-je
Fij-ne spel-le-tjes mee doen!"
Tan-te ging hem daad'-liik koo-pen
Och, wat was die Jan-tje blij.
Geen van al z'n ka-me-raad-jes
Had zoo'n mooi-e bal als hij.
Maar ons Jan-tje werd on-deu-gend,
O die stou-te, stou-te guit,
Mik-te met z'n nieu-we kaats-bal
Zoo-maar op een ven-ster-ruit!
Moo-der riep: „Hou op met gooi-en
Jan-tje, schei er gauw mee uit!"
Maar o schrikdaar vloog de bal reeds
Met een vaar-tje door de ruit!
Toen t te laat was. schrok de on-deutrd
Kreeg hü vree-se-lii-ke spüt
Want de ruit moest hij be-ta-len
En z n kaats-h.a! was hii kwyt.
Kunstjes en spelletjes
Een muntstuk in een glas
In een wijnglas, dat van boven Iets wijder is dan
een rijksdaalder, leg je een dubbeltje en vraagt,
wie hei er uit kan blaten. t Za niemand lukken.
Leg nu in het glas een rijksdaalder die evoa
onder den rand plat bliift liggen. Blaas kort en
krachtig op den rand van den rijksdaalder. Deze
duikelt om en komt loodrecht t«* staan De rijks
daalder werkt nu als windschepper. de lucht
wordt aan den eenen kant van het glas verdicht
en door den -terken luchtdruk wordt het kleine
geldstuk uit het g'a.« eestooten.
Je kunt de opgave ook zóó stellen: Wie kan het
kleinere geldstuk uit het glas krijgen zonder het
grootste aan tc raken?
•\J
Een goocheltoertje
Neem een spijker met een zeer breede kop ca
plak die met was aan een groote houten hamer.
Terwijl je de omstanders verzekert, dat je cea
spijker in de lucht zie' zweven, zwaai je met de
hamer en slaat op een plank, die niet te hard
mag zijn. De spijker blijft in de plank zitten ea
raakt door de slag van de hamer los. Niemand
zal weten, waar de spijker vandaan gekomen ia.
Grapies
Moet ik een hondenkaartje nemen? vroeg een
oude Juffrouw aan het loket
Weineen. antwoordde de beambte, die haar
hond niet had opgemerkt: U kunt gerust op een
gewoon kaartje reizen!
(Afrlkaansch) Tante: Micna, wie ia do luiste ln
jullie klas?
Miena: Nee. tante, ck weet nie.
Tante: Wel dia tog makkelik aa jullie reken,
wie sil die luiste dnarby.
Micna: Die juffrou, tante!
32
ZATERDAG 28 JANUARI No. 4 JAARGANG 1933
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
VERSTOKKEN
postel*! heb
stokken, dat
Het verband tusscher. Gods albestuur en onze
zedelijke vrijheid is een verborgenheid die wij niet
kunnen ontsluieren.
Aan den eenen kant leert ons de Schrift, dat
alle dingen, ook de handelingen der menscheu,
goede zoowpI als booze, in Gods hand zijn. Ln
aan den anderen kant geeft ze ons even stellig
te kennen, dat 's menschen verantwoordelijkheid
daardoor niet wordt opgeheven.
Omgekeerd Hoewel de mensch wat hij doet
vrijwillig doet. zonder natuurlijke noodwendig
heid of uilerlijken dwang, kan hij met zijn vrij
heid God niet beperken. En terwijl God zelfs de
booze daden der men-chen regeert, is Hij toch
vrij van alle gemeenschap met de zonde.
Ook zij. die zich niet aan de Schrift houden,
stuiten hij eenig nadenken op dezelfde vragen zon
der daarop een antwoord te kunnen geven.
In de praktijk van het leven behoeven al deze
overwegingen geen moeilijkheid Ie veroorzaken.
Dat God alle dingen in zijn hand heeft, geeft ons
zekerheid en veiliaheid tegen alles wat ons zou
kunnen treffen En dat wij voor onze daden ver
antwoordelijk zijn. doet ons voor alles wat wij
hehhen te doen vraaen naar Gods hevelen.
De Schrift doet ons telkens die zijde van dpze
verborgenheid zien. waarmede wij rekening heb
ben te houden. Nooit voedt zij de lijdelijkheid. «Ito
mpent, dat God alles doet en de mensch niets.
Maar ook. nimmer stijft ze den trotsche in zijn
waan onafhankelijk te zijn van Hem.
Nooit zal rlan ook eenig schepsel de schuld van
ziin nie'-wiPen of verkeerd willen op God kunnen
werpen En evenmin zal ooit eenig menschenkind
zich op iets goeds tegenover God kunnen beroemen
alsof hij het zonder Hem gedaan had.
Bijzonder helder treedt dit aan den dag in den
strijd tusschen den Heere en Farao.
Eerst zegt de Ilepre tot Mozes: Ik weet. dat de
koning van Egypte uliedpn niet zal laten gaan
(hfdst. 3 19). De Heere kent zijn hart en weet,
dat de zedelijke gesteldheid van dat hart niet
toelaat Tsraël te laten gaan.
Vandaar, dat in het ve-wolg van de geschiedenis
bij herhaling gezegd wordt, da* Tarao zijn hart
verzwaarde (bijv. hfdst. 8 15). Hij verzette zich
met kracht tegen den indruk die de plagen op
hem maakten. Onder den druk van die plagen
verklaarde hij zich bereid om toe te geven. Manr
daarna herwon hij weer zijn zelfstandigheid en
de kracht tot zijn onwil.
Naarmate de plagen zwaarder werden, werd het
voor hem ook te moeilijker om te volharden bij
zijn onwil. Maar hij heeft die moeilijkheid over
wonnen met alle energie een betere zaak waardig.
Dat was Farao's doen.
Maar is hij hierin nu onafhankelijk van den
Heere? Ziet de Heere alleen maar toe hoe Farao
zirh verhardt, om dan telkens met zwaardere pla
gen op hem aan te vallen?
Neen. De Heere zelf zegt tot Mozes: Ik zal zijn
hart verMokkm. De wilskracht om te volharden,
zoowel ten goede als ten kwado, heeft 'n mensch
niet van zichzelf, maa» van den almachtigen God.
Hij 's het ook. die de wilsenergie sterkt Daar
om behoorde ieder menschenkind te bedenken,
waartoe God hem een wi! gpgeven hepft Namelijk
om te willen da'gene wat Gode welhehagplijk -o.
Intusschen. hieraan denkt de van God afgeval
len mensch geep oogenhlik. Hij wil daieene wat
hemzelvpn goeddunkt Zoo deed ook Farao. De
wilskracht, waannerl" God hem bee*t gesierd, mis
bruikt hij om den Heere tegen te staan.
Nu zoudpii wij allich* denken: Maar waarom
onthoudt God dan niet aan Farao die kracht om
te willen? Dan gal bij zich immers van/elf ge
wonnen en kwam het niet van kwaad tot erger.
Toch mogen wij zoo nipt verdei spreken Want
dan zouden wij 'Jol gap.n voorschrijven, hoe Hij
met de menschen handelen moet om zijn doel te
bereiken.
En bovendien, zoo zou Farao niet zijn volle
kans kriigen Die wil de Heere hpm geven. Farao
miet alles .doen wat In ziin vermogen is. Opdat
streks de nederlaag volkomen zij.
Hij heeft zich in den d'etist des bonzen over-
gegeven om des Heeren volk te onderdnikken en
uit te roeien Kij heeft den strijd aangebonden
teg"n den Heere
Maar de Heere zelf zegt na de zesde plaag:
Daarom heh fk u verwekt, ojvia' Ik mijne kracht
aan u betronde en ipdnt men mijnen naam ver-
telle op de gansche aarde (hfdst. 9 1<D
Zoo is hier dus de rechtvaardigheid Gods te
aanbidden.
Want Farao heeft niet anders gewild. Als hij
in zijn euvplmoed iets aan God had kunnen vra
gen. dan zou het alleen dit geweest zijn. dat hein
de krncht mocht gegeven worden om bij zijn
voornemen te volharden. Welnu, die kracht heeft
hij ontvangen
De Heere heeft hem de volle vrijheid gelaten,
die hij begeerde. In nl'es, wat de Heere gedaan
heef» om hem van zijn zondig en heilloos voor
nemen af te brengen, is geen dwang aangewend
waardoor hij buiten staat was zijn voornemen uit
te voeren, Door geen noodzaak is hij in zijn doen
bonna ld geworden
Hij is alleen aangedreven door zijn eigen boo-
zen wil. Daarin heeft God hem gegeven wat hij
bpceerde. En wie /al zich dan tegenover Hem be
klagen over onrecht?
Slechts een vraag blijft nog open.
En wel deze.
Als God een zondnat bekeert, dan is het niot
omdat die zondaar het van Hem higeerd heeft.
Wij zijn van nature aller, even boos van wil als
Farao. Is hier dan geen ongelijkheid in Gods doen
ten opziehte van de menschen?
En dan moet geantwoord: .la Do Schrift zelve
spreekt dit onomwonden uit. juist met een beroep
op wat God tof Farao zeide: Zoo onfprmt Hij zich
dan wiens Hij wil en verhardt dien Hij wil (Rom.
9 18).
Maar nu is dit het op/allend verschijnsel, dat
zij die nie' aan de/e vrijmacht en almacht Go ts
gelooven Hom hierom van onrecht beschuldigen.
Want zij mornen, evenals Farao, eigen heer en
meester te zijn.
Dnnrentegen helijden juist zij die de gebonden
heid van hun wil erknnnen. Godr rechtvaardigheid
in de verharding van den zondaar.
Daarom, als in later eeuwen Gods volk door
dun Hecro voor een tijd la overgegeven aan zijn
Banden Zondagsblad
Vanat heden zijn banden voor het
Zondagsblad te bestellen. Prijs voor
jaargang 1932
65 cents
Op ie geven aan de Administratie
eigen zondig begeeren, waarvan het ondanks
waarschuwingen en kastijdingen niet heeft willen
afla'en. dan erkent het daarin zijn recht vaar
dig oordeel.
Heere. waarom doet Gij ons van uwe wegen
dwalen? Waarom .-erstokt Gij ons hart, dni wij
L' niet vreezen? Zoo sprpekt de profeet Je>aia n
hun naam (hfdst. 6? 17). Maar dan is ook hun
smeeken; keer weder om uwer knechten wil. de
stammen uws erldeels.
Dat is: zij huigen zich onder zijn rerh'vnnrilig
oordeel. Zij prkennen zijn reeht ond hen te straf
fen met verharding En ze kunn*-n alleen plei'en
op zijn onverdiende or«fermingen.
F.n dit laatste geFchied' hij wie ten eenenmale
verhard zijn als Farao nimmer: die willen |in*t
geen ontfeiriing. Dar rom zal God hun die ook
nipt opdringen.
Maar dip er oo'moedig om smeeken, die worden
er mee begenadigd.
Verborgenheid
E. L. S.
Naar Ed Mörike
Laat, o wereld, laat dit hart
Al uw lokkend schoon niet jagen,
Laat 't in rust, alleen, verdragen
Al zyn vreugde, al zyn smart!
Wat mü'n smart is, weet ik niet:
Onverklaard bliift mü mijn weenen,
Dat ik slechts door tranen henen
't Zuivre licht der zon geniet.
Zwaarte, die myn denken drukt,
Waar geen lichte vonk in gloorde,
Onverwacht geheven, door de
ITelle vreugde weggerukt.
Wereld, laat, o laat dit hart,
AJ uw lokkend schoon niet jagen,
Laat 't in rust, alleen, verdragen
Al zü'n vreugde, al zyn smart.
25