JEUGD VOOR DE i LETTERKUNDIGE KRONIEK Ritselingen, gedichten door IT. W. Aaldors. Uitg.: La Rivière en Voorhoeve, Zwolle. Zavzjem Gorozjö, een bundel liederen van Albert Zim merman, gedrukt op de persen der N.V. Koninkl. Boekhandel en Druk kerijen G. Kolff en Co., Soerabaja. H. W. Aalders geeft zijn bundel 't volgend vers je van Gezelle als gelei woord mee: Daar leerde toch iemand U 't liedcrgcluid naar maten en wetten bedwingen, nu heffen, nu leggen: dan in cn dan uit, van 't hoogere in 't leege verspringen! Heel bescheiden noemt Aalders zijn verzameling verzen: Ritselingen. Ritselingen, d.i. 't nauwelijks hoorbaar ruischen van 't a\ondwindje door de boomekruinen op een stillen zomeravond. Aalders heeft in die titel wil len taxeoren de mate van zijn inspiratie. Hij heeft willen zeggen: verwacht niet dat ik verzen geef, waarin diepe, heftige emoties liggen gobannen binnen de rhythmen en rijmen, poëzie, die s'rakge spannen staat van zielszware bewogenheid. Ik heb trachten te venvoorden de teedere ziele-ritselingen die mij in mijn beste oogcnblikken als een vleug poëzie hebben gedreven tot het „.iedergeluid", waarvan Gezelle (zie boven) zong. Deze „ritselingen" zijn in hoofdzaak stichtelijk van aard. Ook mora.iseert de dichter graag. Een eigen s'om, een eigen stijl heeft zijn poëzie niet, of om den titel hier toe te passen: ritselend-onze ker cn fluistenzwak. De dichter is een gemoedelijk-vroom mensch, hoezeer het te waardeeren is dat hij telkens weer van zijn geloof en hoop en liefde wil getuigen door middel van een vers, hij heeft helaas in dit bundeltje van ruim 100 pagina's te veel saamge- bracht dat op de naam .poëzie" geen aanspraak mag maken, ma.w. dat nauwelijks door het rit selen der schoonheid werd „angehaucht", werd be-ademd. Aalders heeft blijkbaar niet genoeg zelf-critisch gesohift, hij rubriceerde zijn verzen zel.'s in: Stemmingen-cn Gedachten Sonnetten, Vierdagen, Pastellen, Seizoengangen. En dit is nu 't eigenaardige in deze bundel: onder de „Pastellen"' zijn de mecst-geslaagde ver zen. En de zwakste vindt ge in de meest-religieus gerichte, voorkomende in de eerste drie rubrieken. Anema schreef onlangs: terug naar Geertrui Bosboom Toussaint. maar terug in die zin kun nen we niet meer. Aalders herinnert ons al te vaak aan Beets en Ten Katc, al is hij ook wel door de tachtigers beïnvloed. D i t staat ons niet aan in deze poëzie: zij is zoo vlot en zoo 't hooge woord moet er uit vlak geschreven vaak, waar 't gaat over de hoogste en diepste waarheden, ons geopenbaard. We zeggen niet, dat de dichter als Christen oppervlakkig zou wezen; alleen maur als hij z'n geloof belijdt in versvorm, ontroert het ons zoo weinig, voelen we niet uit wat diepte, uit welk een zieleworsteling ze zijn ontbloeid. Om kort te gaan: Aalders gebruikt veel te veel de z.g. eliché's, die ons nu eenmaal als rhetorisch ondoor- vocld cn dus: on-schoon aandoen. Er is b.v. een sonnet: Aan Zee: Ik hoor een lied in het gedruisch der zeeën, die zwellend naderrollcn en verbreeën, in bruisend schuim zich wcntlen en dan zacht aan 't strand vervloeien als in stervcnsnacht. Ik hoor een zuchten als van vele beeën om leniging van aller menschen weeën, •een zuchten als een bitter-droeve klacht omdat de wereld zooveel weedom bracht Het is de sprake van de grootsche zee; het is dé kreet \an 't wisslcnd wereldleven, die eindigt met het stille stervenswee; want ieder leven moet in doodsstrijd sneven; maar hem wacht na het sterven ceuw'ge vree, die Jezus kent als Bron van 't ware leven. Nu overtuigt de dichter ons niet van de echt heid, de oorspronkelijkheid van zijn visie. Dat doet b.v. Kloos wel in z'n sonnet: De zee klotst voort in eindelooze deining. Aalders behoeft geen Kloos te wezen, maar hij moet wel als dichter een eigen geluid hebben. 't Is mogelijk om, aan zee staande, het bruisen en druischen van de zee zóó te hooren, als de dichter in z'n sonnet, maar in het gedicht moet dan een geweldige ontroering zijn verwoord; de spanning daarvan, de tragiek der zware gedach ten, door dat bruisen en schuimen opgewekt, moet zich meedeelen aan wie luisteft naar de zang. Dit is hier stellig niet het geval. De dichter consta teert slechts dat dit voor hem zoo is, in sonnet- En de slotregels constateeren weer in woorden, die, hoe waar ook, niet tot poëzie werden. O dat sonnet, die kunstig/ saamstrengeling van quatrijnen en terzinen, laat het alleen de aller grootsten hantecren. En ook die falen vaakl In z'n n«atuur-impre?sies bereikt Aalders soms aardige dingen, daarin vond hij z'n fort. Doch ook hier zijn de cliché's vele: glanzend goud, nachtlijk duister, blocke manestralen, stralend blauwe luch ten, zachte zefirzuchtcn, enz., enz. Een grappig lied als „De Wind" lukt hem goed; en dan een leutig ding als „In 't riet". Aalders op z'n best geeft deze visie op DE MEEUWEN. Zie, op den Vijver cirklen duizend meeuwen, ze zweven óp en zeilen zacht omlaag; ze vechten nijdig met venijnig schreeuwen; ze warrlen voort als in een wervelvlaag. Ze dalen neer als in een dwarrlend sneeuwen; zie, -»p en óm en boven en omlaag en kwettrend als een koppel voorjaarsspreeuwen klitten z' opeen, naar 't beetje voedsel graag; ze scheren raaklings langs de steile wanden en zwenken als een witte wolk voorbij, ze wenden wirr'Iend, glijden, overzij, met strakke wieken, langs de vijverranden, op 't wijde vlak van 't spicglend water neer; en straks begint het wentlend wenden weer. Dit is met fiefde gezien, en met vaart van meeu- wenvlucht vastgehouden. En hier volgt geen mo raal, zooals in andere verzen, als een gezocht slot We kunnen helaas van deze bundel niet zeggen: Hierdoor wordt onze christelijke poëzie verrijkt We willen dadelijk aannemen dat ®r velen zullen zijn die genieten kunnen van de religieuse verzen in deze bundel. Maar we vragen van een heden- daagsche christelijke dichtkunst meer dan deze bundel ons geeft; onze normen liggen hooger dan dat we tevreden mogen zijn met wat hier bereikt Dat we wel waardeeren willen blijke uit het feit dat we deze bespreking eindigen gaan met te citeeren een der best geslaagde en meest zui vere religieuse sonnetten: WACHTEN. Gelijk een kind dat vol intens begeeren den dag van vreugd en kinderzaligheid van lang vooruit gedroomd genieten, beidt, Daarmate het verlangen gaat vermecren met spanning cn al zuchtend telt de keeren van schoolgaan, ere 't nog van 't genieten scheidt en vindt dat toch de tijd al trager glijdt en maar zoo moeilijk zelfbedwang kan leeren, zoo zijn wij. grooten, hunkrend naar geluk, naar vreugdherstel, naar kentering van tijden, naar licht in 't duister, leniging \an lijden, en bij der dogen monotoon verglijden volt 't onze ziel vaak moeilijk te belijden: „God helpt Zijn kind op Z ij n t ij d uit den druk". Die slotregel stemt volkomen af op 't geheel. Van Aalders naar Zimmerman is meer dan één schrede, in aesthetische zin eenige schreden voor uit, in religieusen zin eenige en welke belang rijke schreden terug. Zimmermann is een dichter, die mij in zijn weemoedige liedjes doet deuken aan den socialist- dichter wijlen C. S. Adama van Scheltema. Zie hier zoo'n liedje: HET WIJSJE UIT DE VERTE. Ik ga door den avond Een zwervend kind. De menschengclaten Zijn bleek en blind. Hun oogen zijn lampen Wier licht is vergaan. Een slil vergeten... Voorbij Gedaan De straat is purper De stad is lcegl Een klagend wijsje, Muziek, die zweeg. De klanken waaien heel ver voorbij. Kapotversleten Als ik... en gijl Ik ben zoo eenzaam met aan mijn hart de vreemde vreugde van vage smart. Mijn handen zoeken ik weet niet wat. Ze zijn gevouwen alsof ik bad. De wereld aarzelt De nacht wordt grauw. Mijn hart vergeet al wat 't straka nog wou. Een vreemde vreugde; een vaag verdriet, 'k verlang iets vers en ik weet het niet. Ik ga door den avond; een zwervend kind. De menschcngelaten zijn bleek en blind. De huizen slapen, de lampen zijn uit Het maanlicht schijnt op een barst in een ruit. Zoo melancholisch zong ook die socialist, die tot z'n dood toe een armzalige individualist bleel, zingend 't liedje van den dood, die hem onver wacht nog overmande. 't Leven is zoo simpel, 't wordt tot rust vermooid als de Heer den hemel met Zijn lampen tooit. Alles wordt wat stiller in dit «ogenblik. Tot verlangen saambreekt in één stillen snik. Altoos weer die onvoldaanheid, die hunkering oaar wat voor immer bevredigen kan. Maar de vrede wil niet komen, altoos weer die hunkering die uitdrijft naar nieuwe bevrediging, die eeuwig onvoldaan laat Er zijn verzen, zooals alleen deze tijd ze leerde schrijven: navrant, sarcastisoh, als de rauwe stoo- ten van een claxon, als de hysterische gillen van een fabriekssirene. Er is een vers „Kerstmis" dat eindigt: Geloofd zij God met diepst ontzag. „Proost kinderen hier zijn geschenken,* Geen stervling ziet den Christus wenken op dezen stillen Kerstmisdag. Ziet Albert Zimmerman hem wenken, hem zeil wenken? Er is een lied „ITet oude verhaal", dat de dichter zingt uit z'n jcugd-herinneringen, het verhaal van „een verlaten, needrig kind, dat voor allen heeft voldaan". Maar daar is ook een vers „Laat mij de laatste zijn", dal ik hier niet wil citeeren, hoewel het als vers niet het minste is in dezen bundel. Maar de sfeer beslist: die is ons „widrig", wijl uit dea booze, die der zondige passie. „Tweesprong" is als vers goed weemoed om ver loren liefde, bewijzend het dichterschap van Zim merman. „A1 s er een God is met de nadruk op «als", zoo Is 's dichters gedachte omtrent God. Hij durft zijn „liefste" te zeggen: „God zoek ik nog jou ben ik trouw". En droevig is 't dat deze geweldige woorden zoo vlot worden neergeschreven, zoodat we vragen: „Zoek je God inderdaad?" 't Laatste lied is gewijd aan een kroeg-danseres; 't heet: Zavzjem Gorozjö, de titel van de bundel. Teekenend is deze finale: vindt de dichter in haar hopeloos-leege leven het beeld van 't eigen altoos weer onvoldane hunkeren naar nieuwe senr satie? Ik lees een vers: KROEGJE. Spaar mij muziek op 't oogenhllk, laat mij dat oude lied niet hooren het zal mij klinken ais een snik en blijven schreien in mijn ooren Mocht Zimmerman, die inderdaad dichter Is, nog eenmaal den Christen-dichter Beets leeren na-zingen: Zing mij nog eenmaal dat oude lied van Christus mijnen Hcere, van hemelsche dingen op aarde geschied. Mocht dat oude lied hem dan veroveren voor eeuwig 18 De avonturen van Fernando Maegelhaes G. K. de Wilde (Vervel/;.) Wat moest hij doen? Hij sidderde van spanning en zijn hoofd deed pijn van do vele gedachten, die er in rondtolden, 't Eene plan na het andere was al even dwaas en had al even weinig kans van slagen als het eerste. Wat te doen? Louis kneep zijn handen samen! Zou alles verloren zijn? Eensklaps vloog Louis overeind. Daarbuiten in de avondstilte klonk een schot Het sein! En hijzou moeten blijven. Geen kans. Radeloos liep Louis zijn c'. op en neer. Wat moest hij doen? Hij kon niets doeh! Hij klom weer op* zijn stoel. De soldaat stond weer op zijn oude plaats, onbewogen. Hoewel Louis volstrekt niet moordlustig was aangelegd, wcnschte hij dat hij over een musket had kun- '•"•1 beschikken. Albcrique scheen het schot niet gehoord te hebben, althans had het niet, als iets ongewoons, sterke indruk op hem gemaakt. Ix>uis was wel jong, maar zijn veelbewogen leven had hem sterk gemaakt cn hij kon zich uitstekend beheerschcn. Maar nu schreide hij torli bijna van teleurstelling en ontgoocheling. De vrijheid leek zoo dichtbij. Hij liet zich weer op zijn krib zakken en steunde het hoofd tus- zchen zijn handen. Geen kansl Hij sprong weer op. Zenuwachtig morrelde hij aan het slot van de celdeur .Onnoodig. Dat was eccuur achter hem gesloten. Daar door het gat, dut was de eenige weg. En daar stond de soldaat! En buiten de muren wachtte zijn geheimzinnige vriend. Misschien was hij al weggegaan. Was hij dan veroordeeld nog langer hier tc zitten? Louis kreunde van spijt. Ineens echter vloog er een gedachte door zijn noofdl Zou dit lukken? Dan moes! hij snol handelen. Nog even aarzelde hij. Vooruit, 't moest! 't Was de cenigste kans. En .akte dit niet, dan was er niets verloren. Zóó, zonder handeling blijven zitten, kon hij ook niet. Hij liep naar de celdeur cn begon op het hardst met do grendel en het handvat tc rammelen. Hij trapte tegen de deur, alsof er een heftige worste ling plaats had. Alberique! schreeuwde hij schor, Albcrique, hij wil ontvluchten! Louis had de voorzorg geno men zijn stem gohcel te veranderen. Alberique, hoor dan tochl riep hij nog eens. Hij hoopte, dat zijn accent hem niet verraden zou.. Weer kreeg de deur een paar trap.pcn. Dan luis terde Louis even. Hij hoorde Alberique over het platvorm rennen, de hellebaard achter zich aan slcepcnd. Louis voelde de hoop als een blij licht in zijn hart dringen. Met een sprong was hij bij de stoel en klom er op. Zijn bovenlichaam schoof gemakkelijk door het luchtgat. Even dreigde het, alsof de nauwe ope ning hem niet zou doorlaten, maar een flinke ruk en oen krachtig wringen hielpen hem er door. Hij tuimelde met de handen vooruit op de grond. Met een sprong was hij weer overeind, hij vloog naar de Noord "de; achter uit de gang hoorde hij luid schreeuwen. Zijn vlucht was ontdekt Vooruit! Voortmaken! Hij heesch zich op aan de vrij lage muur. Toen hij er boven op stond greep hem even een gevoel van duizeligheid aan, dat hem deed aarzelen de sprong in het duister te wagen. Als het licht ge weest was, had hij vast en zeker niet geweifeld, maar nu In het donker voelde hij een groote angst voor wat daai beneden lag. Beteekcnde springen niet de dood? ITalt! Halt! Sta! hoorde hij schreeuwen. Alberique en eenige andere soldaten kwamen de poort uit, die toegang gaf tot de gang. Alberi que liep voorop. Hij was woedend over de poets die hem was gebakken. Want dat het een streek was, begreep hij dadelijk, toen hij in de gang, waar do cel was, niets ontdekte dat maar eenigs- zins op e envechtpartlj leek. Stal Sta! schreeuwde Alberique nog eens. Dat maakte een eind aan Louis' aarzeling. Wilden ze hem tegenhouden? Nooit! Voorwaarts! En niet aarzelenI Adio! riep hij sarcastisch. Adiol Vlak voor Alberique's grijpende handen dook hij omlaag. Hij hoorde een luide schreeuw achter zich op gaan. Een schreeuw van woede en teleurstelling! Hij voelde de koelte langs zich heenzuigen cn griezelde door het onaangename van de gewaar wording om zoo snel zonder rem omlaag te schie ten. Hij voelde het water opspatten. Hij dook in de diepte, 't Leek hem toe, alsof hij uren onder water bleef. Of hij zou stikkcnl Zóólang duurde het voordat hij weer boven kwam. Tegelijk vloog hem door het hoofd, dat, als het water niet zoo diep was gfeweest, hij leelijk terecht zou zijn gekomen. Nu raakte hij zelfs de bodem niet. Kwam hij dan nooit meer boven? Krompaohtig sloeg hij met armen en beenen en onwillekeurig deed hij pogingen te zwemmen. Wat had hij het benauwd. O, hij stikte! Dan kwam onverwacht de uitkomst. Hij merkte, dat hij boven was, dat hij zijn longen vol lucht kon halen. Helpt riep hij 6chor, met half vers'ikte stem. Was er geen boot? Moest hij verdrinken? Help! riep hij nog eens, radeloos van angst. Hij spartelde in het water maar slaagde er niet In zich boven te houden. Hij voelde zich weer wegzinken O, de boot, de vriend was weg! Hij was slechts ontvlucht om jammerlijk te verdrinken. Hij sloeg nog wat met armen en beenen, maar de benauwdheid van-hct-ondcr-water-zijn kwam langzaam maar zeker terug. Ilij zonk Dan voelde hij, dat een krachtige hand hem In den nek greep, hem omhoog trok. Hier de boot! hoorde hij zacht zeggen. Hier de boot! Let op! Zijn grijpende handen kregen de rand van de boot te pakken cn geholpen door den vreemdeling heesch hij zich druipnat binnen boord, waar hij buiten adem cn bijna bewusteloos neerviel. Rust goed uit! zei de man, wiens gezicht hij als een vage, witte plek uit het duister zag te voorschijn komen. Ilij hoorde de man de riemen grijpen cn weldra bemerkte Louis, dat de boot |n beweging kwam. Op de vestingwal vernam hij niets meer. o Ze loopen naar de groote poort, overdacht hij ze zullen ons achterna zetten. Hij begreep, dat het einde van de poging er nog niet was en dat het nog moeite zou kosten, blijvend dc vrij heid te herwinnen. De boot stootte tegen de wal. De vijftig, zestig meter varen, waren achter den rug. Wat vermoeid stond Louis op en sprong op de oever. Zijn vriend volgde hem, zwijgend. En ook Louis had geen lust iets te vragen of tc zeggen. Vooruit! zei de geheimzinnige vreemdeling dan. Om het kasteel heen naar de rivier. Volg me, ik ken den weg. Ze zullen je niet te pakken krijgen! Dat laatste weerd gaf Louis nieuwe kracht. Neen vast niet! Ze zouden hem niet te pak ken krijgen. Op een ren verdwenen de beide mannen in de duisternis. Louis was in deze streek geheel niet bekend, maar zijn geheimzinnige geleider scheen zooveel te beter den weg te kennen. Geen enkel oogenblik aarzelde hij en ondanks de duisternis, voerde hij Louis regelrecht het oosten in. Louis bemerkte dit aan den gloed van de reeds ondergegane zon, die ze in de rug hadden. 't Was een vrijwel effen grasvlakte, waar zij overheen stoven. Soms struikelde Louis, maar immer op de juiste tijd, greep zijn metgezel hem en behoedde hem voor een val. Louis mopperde op zichzelf toen hij bemerkte, dat zijn krachten hem weldra zouden begeven. Zijn adem stokte en hij voelde zijn hart bon zen en een dof gegons bromde in zijn ooren. Zijn metgezel scheen geen hinder te hebben van het harde loopen, maar Louis had ook tien maanden opgesloten gezeten, en in dezen tijd waren zijn krachten verminderd. Hij struikelde, nog eens en nog eens. Steeds joegen ze maar door. Louis kon bijna niet meer, hij had zelfs de kracht niet een enkel woord tot zijn bevrijder tc zeggen, zoo op was hij. Eensklaps stonden ze bij een groep moerbezie- boomen en hijgend hielden ze in het diepe duis ter daarvan stil. Louis liet zich neervallen maar de geheimzinnige man luisterde scherp en stond in gespannen aandacht te turen in de richting van het kasteel. Er scheen geen gevaar te duchten en ook hij liet zich vallen achter een waterput, waar hij ook Louis heenwenkte. Deze begon al aardig bij te komen cn pas nu begon hij de werkelijkheid van zijn toestand en van alles wat gebeurd was, te zien. Hij rilde in zijn natte kleeren streek zijn drui pende haren wat uit de oogen. Hij keek zijn vriend eens aan. Wie ben je eigenlijk? Dank je! Hoe Met een handbeweging legde de vreemdeling •hem het zwijgen op. Rusten! zei hij kort. De weg is nog lang. Het verdere komt terecht Spreek niet meer, dat is gevaarlijk. Zie maarl (Wordt vervolgd) WIST JE DAT Karei de Groote verzon nieuwe namen voor do maanden van het jaar: Wintermaand: „Hornoeng" (d.w.z. maand met te weinig dagen) voor Februari; Lentemaand; Paaschmaand; Vreugdemaand; Braakmaand (waarin de akker na het omploegen, rust, braak, ligt); Hooimaand; Oogstmaand; Houtmaand; Herfstmaand en Heiligmaand. Het woord „Java" is afkomstig van het Hindoe woord „Djawa". In het begin onzer jaartelling werd Java zoo ge- aoemd naar een landbouw-product: „Djawa", dat .gierst" beteekent, 'n soort graangewas. „Djawa-dwipa": „Gicrstland". Reeds de Griek Ptolcmaeus noemde omtrent de tweede eeuw onzer jaartelling het eiland zoo. De Hollanders maakten er Java van. Onze nieuwe prijsvraag <ii) Zoek ze maar rustig op.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10