:LD mciRDCMUUi Gulliver's resz POEPTEN NEP!ËP©E De literaire nalatenschap van den Brit Jo nathan S w i f t, in de dagen van den Stad houder-Koning Willem III een gevreesd po liticus en satirisch schrijver, heeft in om land cn onzen tijd niet dc bekendheid, wel ke haar ongetwijfeld' toekomt. Zijn oeuvre is een wereld in caricatuur. en het is daarom levendig te betreuren, dat wat in Nederland in ruimen kring van dit werk bekend is, feitelijk niet anders is te noemen dan slechts opnieuw een caricatuur van een caricatuur. Wij doelen hier speciaal op Gullivers Reizen, dat in ons land, vooi IX-A, Jonathan Swift (1667lliöj zoover wij hebben kunnen nagaan, het al leen maar tot een gedeeltelijke, en dan noa vopr kinderen geadopteerde vertaling heeft kunnen brengen, namelijk het zoo populair geworden verhaal van Gulliver bij de Lili- putters". Gulliver, een soortgelijke figuur als de zeevaarder Robinson Crusoe uit Daniel Defoe's onsterfelijk boek, of als S i n d b a d dc Zeeman, welbekend uit de Arabische „Duizend en Eén Naoht", maakte echter, in Swift's oorspronkelijke onverminkte werk, nog heel wat meer reizen dan enkel naar Liliput, het land van dat bijzondere soort van „kleine luyden", hetwelk ons als kin deren 'Zulk een plezier heelt bezorgd. Nadat onze onvermoeide reiziger uit dit eigenaardige miniatuurstaatje op een avon tuurlijke manier was ontsnapt, bracht een volgende zeereis hem naar B r o b d i n g- n a g, het rijk binnen welks gebied het ko ren veertig voet hoog werd, en waar de raenschen, ware Enakskinderen, dc afmetin gen hadden van flinke kerktorens. Overbo dig te zeggen, dat al het overige er nave nant was! Uit de vele wonderlijke lotgevallen, die Gulliver, onder den bijnaam Grildrig, in dit land Brobdingnag beleefde, geven wij hier allereerst zijn ontmoeting met de drie geleerden, door den Koning der Reuzen ontboden, teneinde de identiteit van dit be lachelijke wezentje vast te stellen. Swift neemt in deze passage een loopje •net zeker soort van arrogante geleerd heid, welke meent alles verstandelijk te kunnen verklaren, en die de wijsheid Gods in de schepping en in de besturing der wereld als het ware voor den rech terstoel daagt van een overschat intel lect. „Deze hecren" zoo ongeveer vertelt Gul liver het in zijn reis verhaal, waren, na dat zij mijn voorko men eenigen tijd met .veel nauwkeurigheid hadden onderzocht, omtrent inij van velschillende meening. er allen over eem volgens de gewone natuurwetten kon zijn voortgebracht, omdat ik niet was toegerust •met het vermogen om mijn leven te be schermen, hetzij door vlugheid, door in de lioomen te klimmen, of door holen tc gra ven in de aarde. Aan mijn tanden, die zij met groote oplettendheid bekeken, ontdek ten zij, dat ik een vleeschetend dier was. Maar daar de meeste viervoetige dieren mij de baas moesten zijn, en veldmuizen en en kele andere mij te vlug af waren, konden zij zich niet voorstellen, hoe ik in staat zou kunnen wezen mij in 't leven te houden, ten zij dat i'k me voedde met slakken en andere insecten, hetgeen ik zij boden aan dit met vele geleerde argumenten tc bewijzen onmogelijk kon doen. Een dezer virtuo zen scheen te denken dat ik een onvoldra gen creatuur was. Maar deze meening werd door de beide anderen verworpen, die daar tegen in brachten dat mijn leden goed ge vormd en volwassen waren, en dat ik ver scheiden jaren reeds geleefd had, wat vol doende bleek uit mijn baard, waarvan zij de stoppels duidelijk onderscheidden door een vergrootglas. Zij wilden niet toegeven dat ik een dwerg zou zijn, omdat mijn klein heid buiten vergelijking, was. Want de dwerg van de Koningin, de kleinste dien men ooit in dat koninkrijk gekend had, was bijna»dertig voet groot. Na veel gediscussieer kwamen zij unaniem tot de conclusie, dat ik eenvoudig een „lusus naturae" was, een speling der natuui', een uitspraak, volko men aanvaardbaar voor de moderne Euro- peesche filosofie, wier aanhangers de oude uitvlucht der occulte oorzaken, waarmee de volgelingen van Aristoteles tevergeefs hun onwetendheid trachtten te bemantelen, min achten en deze wondervolle oplossing van alle moeilijkheden uitgevonden hebben, waardoor de menschelijke kennis onzegbaar veel verder gekomen is." Verderop in liet verhaal laat de koning van Brobdingnag „Grildrig" met stoel en al voor zich op tafel plaatsen, zoodat het gericht van den gast ongeveer op dezelfde hoogte was als dat van den reus, en gaat hem dan ondervragen over het land, waar hij van daan gekomen is. Welk een dankbare ge legenheid, voor den auteur, om zijn vader land de les te lezen! Het Engelsche Parlement „Ik begon mijn toespraak", aldus Gulliver weder in zijn reisverhaal, „met zijne majes teit te vertellen dat onze gebieden bestaan uit twee eilanden, die drie machtige konink rijken vormen onder één souverein, bene vens uit onze volksplantingen in Amerika. Vervolgens sprak ik uitvoerig over de samen stelling van een Engelseh Parlement, dat gedeeltelijk gevormd wordt door een illuster lichaam, het Hoogerhuis genoemd, lieden van het edelste bloed en die de oudste en overvloedigste erfelijke bezittingen hebben. Aan dezen waren toegevoegd meerdere hei lige persoonlijkheden die deel uitmaakten van hetzelfde college, onder den titel van bisschoppen, wier bijzondere taak het was zorg te dragen voor de religie, en voor hen, die het volk daarin onderwezen. Dezen wer den gezocht cn uitverkoren uit heel de na tie. door den vorst en zijn wijste raadslie den, en wel uit die leden der priesterschap, die zich het meest verdienstelijk hadden onderscheiden dor de heiligheid van hun leven en de grondigheid hunner geleerd heid. Zij waren inderdaad de geestelijke va ders van geestelijkheid en volk. Dat het andere gedeelte van het parlement bestond uit een vergadering welke het La gerhuis werd genoemd, allen voorname hee- ren, vrijelijk door het volk zelf uitgezocht en uitgelezen om hun groote bekwaamheid en liefde voor hun land, als vertegenwoor digers van de wijsheid der geheele natie. Na deze bijtende satire op het Engelsche Parlement komt er een nog vlijmender he keling van de godsdienstige en politieke verdeeldheid der natie: „Ik berekende hoe groot ons volk was, door na te gaan hoeveel millioen er zouden zijn van elke godsdien stige sekte of politieke partij onder ons." De koning van Bx-obdingnag, „die blij zou zijn zoo hij over iets hoorde spreken, dat navolging verdiende", gaat vervolgens vra gen stellen, teneinde rich het gehoorde beter eigen te kunnen maken. Zoo vraagt hij ojil 011 welke manier het Hoogerhuis werd aan gevuld, als een adelsfamilie uitstierf. „Of ooit, bij het verheffen tot de lordswaardig- lieid, de gril van den vorst, een som ge-lds aan een hofdame, of het oogmerk om een partij te versterken, die zich tegen het al gemeen belang kantte, een rol speelde? Hoe het kwam, dat de menschen er zoo ver schrikkelijk op gesteld waren, lid te wor den van het Lagerhuis? Want ik had toch toegegeven, dat dit zeer veel moeite cn kos- Gulliver neemt afscheid cn qaat opnieuw Zij ten medebracht, vaak zelfs de financieele ondergang van hun gezinnen. Want dit leek zulk een bijzondere overmaat van deugd en hart voor het gemeenebest, dat zijne majes teit scheen te betwijfelen of dit wel altijd écht kon zijn?" En hij wenschte te weten, „of zulke vol-ijverige heeren misschien het oog merk konden hebben hun kas bij te vullen voor de lasten en de moeite, die zij op zich namen, door het algemeen welzijn op te of feren aan de plannen van een zwakken en verdorven vorst, tezamen met corrupte mi nisters?" „Na alles wat je gezegd hebt blijkt het niet of er ook zekere bekwaamheid noodig is voor het verkrijgen van onwillekeurig welke positie ook, bij jullie! Wat jouzelf betreft", vervolgde de koning, „die het grootste deel van je leven op reis hebt doorgebracht, ik ben geneigd te hopen, dat je tot heden aan veel ondeugden van je land ontkomen bent Maar, naar wat ik uit je eigen vertelling heb vernomen kan ik niet anders dan tot de gevolgtrekking ko men, dat de groote massa van je landgenoo- ten behoort tot het meest verderfelijk ras van klein, afschuwelijk ongedierte, dat dooi de natuur ooit geduld werd op het aard oppervlak" De kunst i regeeren In eau volgend hoofdstuk van zijn reisver haal in het land der reuzen maait Gulliver allereerst een soort van verontschuldiging voor de figuur van zijn held, den koning van Brobdingnag, die zijn leven had doorge bracht in afzondering van andere landen, en wiens bekrompen wijze van denken vol gens den schrijver dus wel te verklaren was „Om te bevestigen wat ik gezegd heb"', zqo vervolgt hij zijn verhaal, „en om de ri rabele gevolgen eener bekrompen opvoeding in het licht te stellen zal ik hier een pas sage invoegen, waaraan men nauwelijks zal kunnen geloof schenken. In de hoop mij- zelven nog meer in zijne majesteits gunst te dringen, vertelde ik hem van „een uitvin duig, welke drie of vier eeuwen geleden gedaan was, namelijk de vervaardiging van een zeker poeder, dat, wanneer er ook maar de* kleinste vonk in viel, de lucht ra vloog, al was het een hoeveelheid zoo groot als een berg, en zulks met een geluid en eer. drcuning, grooter dan van den donder. Dat een juiste hoeveelheid van dit. poeder, in een holle koperen of ijzeren buis gestopt, naar gelang van de dosis een ijzeren of loo- den bal met zulk een kracht en snelheid zou uitstooten, daf niefs in staat was daar aan weerstand te bieden. Dat we dikwijls dit poeder .n holle ijzeren bullen deden, en met een niiimine afschoten in de een oi atv Ir re stad. uie w .j lelegeroen, waar zij de bestrating oj reteu, cie huizen in stukken trokken, of zelf harstf-n en naai- alle zijden splinters afspo:mnDat. ik de ingre diënten, dio gredkoop en gewoon waren, heel goed kende; ik wist hoe ze te vermen gen cn zou aan zijl werklieden aamvijz n- ren kumi-a geven hoe zo de buizen moes ten mak-li. in een grootte die met al d-» and ar- dingen in zijns majesteits koninkrijk overeenstemde. De grootste behoefde niet meer dan honderd voet lang te zijn. Twin tig of dertig van oezt buizen, met de juiste hoeveelheid poeoer en hallen geladen, zou den in enkele uren de muren van de sterk ste stad in zijn gohiel neerwerpen, of de geheele hoofdstad verwoesten ,zoo deze zich ooit zou aanmatigen over zijn onvoorwaar delijke bevelen te disputeeren. Dit bood ik zijne majesteit nederig aan, als een klein blijk van erkentelijkheid De koning was met afgrijzen vervuld door de bescl rijving die ik van deze verschrik kelijke machines had gegeven, en door het voorstel, dat ik hem had gedaan. Het ver baasde hem, dat een zoo onmachtig, krui pend insect als ik, (deze uitdrukkingen ge bruikte hij), zulke onmenschelijke Ideeën er op na kon houden, en daarmee zoo ver trouwd zijn, dat ik geheel onbewogen leek bij al de tooneelen van bloed en verwoesting die ik als de gewone uitwerking van deze vernielende machines had beschreven. De een of andere booze geest, een vijand der menschheid, moest er volgens hem de eerste bedenker van geweest zijn. Wat hemzelf be trof verklaarde hij, dat weinig dingen hem zoozeer verheugden als nieuwe ontdekkin gen op het gebied van kunst of natuur, doch liever zou hij zijn halve koninkrijk'verlie zen, dan deelgenoot te wezen van zulk een geheim, hetwelk hij mij gebood, zoo ik mijn leven op prijs stelde, nimmer meer ter sprake te brengen. Vreemde uitwerking van bekrompen prin cipes en denkbeelden! Een vorst, die alle hoedanigheden bezit welke vereering, liefde en achting afdwingen; iemand van bijzon: dere talenten groote wijsheid en diepe ge leerdheid, en die door zijn onderdanen bijna wordt aangebeden: moeet om een subtiele, onnoodige scrupule, waarvan wij ons in; Europa geen voorstelling kunnen vormen een gelegenheid die hem in handen viel om onvoorwaardelijk heer te worden over de levens, de vrijheden en het vermogen van zijn volk, laten voorbijgaan. Hij beperkte de kunst van regeeren binnen zeer enge gren zen, tot gezond verstand en rede. tot recht vaardigheid en zachtmoedigheid, tot het spoedig uit de wereld helpen van civiele en crimineele processen, en eenige andere voor de hand liggende dingen, die de aan dacht niet waard zijn. En hij sprak als zijn meenlng uit, dat wie kon zorgen dat er twee korenaren of twee grashalmen op een plek groeiden, waar er voorheen maar één stond, zich verdienstelijker had gemaakt jegens de menschheid en meer waarachtig goed had gedaan aan zijn land, dan het heele ras der politici tezamen." Op zijn tijd ontsnapte Gulliver natuurlijk ook weder uit dit land. waar alle wezens en dingen zulke reusachtige afmetingen had den, opdat de lezer van dit reisverhaal, door zich in een samenleving van geheel andere proporties te verplaatsen, met nieuwe o zijn eigen oude omgeving, zijn zeden en ge woonten zou kunnen betrachten. Zoo ging het Gulliver immers zelf ook eenigszins. toen hij aan boord was geraakt van het Engelsche zeilschip, dat hem opnieuw naar zijn vaderland zou terugvoeren. De kapitein van dat schip zeide, „dat één ding hem zeer verbaasde, namelijk dat ik zoo luid sprak, en hij vroeg me of de ning en de koningin van het land, waar ik vandaan gekomen was, zwaar van gehoor waren. Ik vertelde hem, dat ik langer dan twee jaar daaraan gewoon was geweest, dat ik mij evenzeer verwonderde over de stemmen van hem en van zijn mannen, die mij toeschenen enkel te fluisteren, en toch kon ik ze goed verstaan. Maar, als ik in dat land sprak, was ik als een man die op straat praat tegen een ander, die uit den tóp van een toren kijkt, tenzij dat ik op een tafel geplaatst werd, of iemand mij in zijn hand hield. Ik vertelde hem, dat ik even eens iets anders opgemerkt had, toen iK pas in het schip was, en de zeelui allen om me heen stonden. Ik had gemeend dat zy de meest nietige wezentjes waren, die ik ooit gezien had. Want toen ik in het land van dien vorst was kon ik het niet verdra gen, mijzelf in een spiegel te bekijken, na dat mijn oogen aan zulke geweldige voor werpen gewend waren, omdat, de vergelij king mij zulk een verachtelijken dunk van mijzelf gaf. Da kapitein zeide dat hij, toen wij aan den maaltijd waren, had opgemerkt, dat ik naar de dingen om mij heen met een soort van verbazing keek, en dat ik nauwelijks in staat scheen mijn lachen te bedwingen. Hij had niet geweten, wat hij daarvan moest i denken, maar schreef het toe aan dc een of andere heisenkwaal. Ik antwoordde, dat ik er zelf verbaasd over was, hoe ik mijn lach had kunnen bedwin gen, toen ik zijn borden zag ter grootte van een drie-siuiversstuk, een zwijnsschen- kel van nauwelijks één hap, een kop niet eens zoo groot als een notendop, en zoo ging ik door en beschreef op dezelfde manier zijn huisraad en mondkost Want ofschoon de koningin, toen ik in haar dienst .was, voor mij een stel kleine gebruiksvoorwerpen had laten maken, waren mijn gedachten ge heel vervuld van wat ik aan alle kanten om mij heen aanschouwde, en zag '.t mijn eigen kleinheid door de vingers, precies zoo als men dat ook 1.e gen gebreken doet!!" Gebrek i werkelijkheidszin Een volgende reeks van zoe- en land-avoo- turen brengen onzen Guli ver op het vliegen de eiland Laputa, een plek van den aard bodem, die bewoond werd door filosofen en wiskunstlgen, die eveneens duchtig door het scherpe vernuft van den schrijver in de maling worden genomen. Reeds het voor komen van deze menschen was uitermat» lachwekkend. „Hun hooiden waren alle terzijde genijgd, naar rechts of naar links; één van huil oogen was binnenwaarts gekoerd, en hu andere blikte rechtstreeks naar het hoogst, punt des hemels. Hier en daar bemerkte ik velen, die a.s knechten gekleed gingen, en die droegen in hun handen een stok, waaraan, als eer dorschvlegel, een gevulde blaas vastge maakt was. In elke blaas was een kleine hoeveelheid gedroogde erwten of kleine kif zeisteentjes, zooals men mij latei mededeel de. Met deze blazen klanoorden zij nu <*u dan tegen mond en ooreu van wie bij he*i stonden, van welke man euvra Ik toen de bedoeling nog niet begreep Het schijnt dat het biein van doe menschen zoo door in tense bespiegelingen in beslag wordt geno men, dat zij niet in staat zijn te spreken, of oru de i'-espraken van anderen te beluiste ren, tenzij dat ze van tevoren gewekt wil den door de een of andorc uiterlijke aan raking van hun spreek- en gehoor-organen. Om deze redenen hebben zij, die zich dezs weelde kunnen veroorloven, alti'd een kla.i- peraai in hun huishoudmg, als lid van hun personeel, en zonder hem gaan zij nooit uit, of op bezoek. De taak van dezen functior- naris is, zio er twee, drie of meer personen in elkanders gezelschap zijn, zachtjes den mond van hem aan te raken, wiens beurt van spreken het is, en het rechter oor van hem of hen, tot wie de spreke^ zich richt. !Seze klapperaar wórdt even ééns--vlijtig ge bruikt, om zijn meester op diens wandelin gen te vergezellen, en hem bij gelegenheid een zacht tikje op zijn oogen te geven, om dat hij altijd zoo ;n gepeins Is verzonken, dat hij groot gevaar loopt in eiken afgrond te vallen en zijn hoofd te stooten tegen iedere paal. of om op straat de anderen te gen het lijf te loopen, respectievelijk zelf in dén goot te worden gedrongen." Is ooit een zeker soort van onpractische, buiten het leven staande geleerdheid op 'oven scherpe, afdoende manier aan de kaak gestald? Een eiland als Laputa was vanzelfsprekend ook een universiteit njk. Swift laat zijn Gulliver ook daar een bezoek brengen, en verhaalt uitvoerige- wat hij er al zoo aan schouwde. ,De eerste dien ik aanschouwde was een man van mager voorkomen, wiens handen en gezicht onder het roet zaten. Zijn haar en baard waren lang, onverzorgd en op onder scheiden plaatsen geschroeid. Zijn kleeren, hemd en huid hadden alle dezelfde kleur. Reeds acht jaren was hij bezig met de uit werking van een ontwerp, om zonnestralen uit komkommers te distilleeren. Deze zou den in hermetisch gesloten flesschen wor den gedaan en gebruikt om de lucht in ru we zomers te verwarmen. Hij vertelde mij, dat hij zonder twijfel over nog acht Jaar In staat zou zijn om de tuinen van den gou verneur tegen redelijken prijs van zonne schijn te voorzien. ïli een andere afdeeling was ik ten zeerste ingenomen met een uitvinder, die een ma nier had ontdekt om den grond door var kens te laten omwerken, waardoor de kos ten van ploegen, paarden en arbeid werden bespaard. Deze methode is als volgt: be graaf in den akker, op 15 cM. van elkander en 20 cM. diepte, een hoeveelheid eikels, dadels, hazelnooten en ander varkensvoer of groente, waarop deze beesten het mees» belust zijn. Vervólgens jaagt men er zes honderd of meer in het veld. waar zij in een paar dagen tijds den heden bodem zul len opwoeien, op zoek naar voedsel. Daar door maken zij den grond et? schikt voor be zaaiing, terwijl ze hom gelijkertijd beme> ten Weliswaar werden bij eerste proefne ming de moeite en last zeer groot bevonden en oogst was er weinig of niet. maar onge twijfeld kin de/.i uitvinding nog veel ver betering ondergaan." Swift als misanthroop Gaandeweg wordt In Gulliver's Rc'zro de humor van den auteur grimmiger. Het is of hij do teleurstellingen, die hij in eigen leven ondervond, en die zijn trotsch karak ter hem zeer moeilijk deden verdragen, aan heel de menschheid wreken wil. Blijkbaar is hij er op uit om zijn woord, dat hij dit boek had geschreven „meer om de wereld te. kwellen, dan om haar te vermaken", waar te maken. Gulliver komt op een soort van Toovenaars- Eiland, door welks vorst hij in audiëntie wordt ontvangen. In zijn paleis brengt hil eenigen tijd als gast door, hoewel de geboden gastvrijheid hem eerst zwaar viel. daar heel de hofhouding van dezen monarch uit spokén en geestverschijningen bestond. In dit luguber milieu heeft Gulliver gelegen heid, om met alle reeds lang heengegane historische persoonlijkheden, kennis te ma ken. De wrok van den auteur over de ver meende achterstelling, die hij van de rijks- grooten in eigen land zou hebben ondervon den, uit zich hier op een wijze, die alle per ken te buiten gaat Op zijn verzoek, om „een dozijn of wat' voormalige koningen te aanschouwen met negen of tien generaties van hun voorvade ren, ondergaat hij een teleurstelling, die hij „smartelijk en onverwacht" noemt: „Want, in stede van een langen stoet met koninklijke diadêraon zag ik in één familie twee vioolspelers, drie opgedirkte hovelin gen, en een Italiaanschen prelaat In een andere een barbier, een aht en twee kardi nalen. Ik heb te veel vereering voor ge kroonde hoofden om langer bij zulk een leer onderwérp te verwijlen. Maar wat gra ven, markiezen, hertogen enz. betreft, was ik niet zoo scrupuleus. En ik geef toe dat ik niet zonder een zeker vermaak van de gelegenheid gebruik maakte om eens de speciale trekken, waardoor zekere families zich onderscheiden, tot hun oorsprong na te gaan. Ik kon duidelijk ontdekken hoa zeker geslacht aan ecu lange kin kwam; waarom een ander tijdens twee generaties zooveel schelmen voortbracht, en in de twee daaropvolgende generaties zooveel gekken; waarom een derde niet goed snik was, een vierde uit afzetters bestond, enz." Ten besluite willen wij nog het een er der verhalen over Gulliver's wederwaardig heden in het Land der Paarden. In hun taal. want deze viervoeters zijn zoover .geëvolueerd dat zij er gedaoh- temvisseling op kunnen nahouden in hun taal ontbreken voor verkeerde dingen zelfs de woorden. Moet Gulliver bijvoorbeeld aan den Paarden-Koning duidelijk maken, wat liegen is, dan kan hij dit niet ander» doen door zich te behelpen met de omschrij ving: zeggen, dat wat niet is. Vanzelfsprekend is ook weder in dit PaaJ* denland de oorlog een van de problemen, waar de avonturier de meeste moeite mee heeft Hij kan vooreerst in de Paar den'aal dit begrip met. geen enkel woord omkleeden en is hij er eindelijk ia geslaagd de portée daarvan toch aan den Paardenkning to laten voelen, dan rijst weer een nieuwe berg van moeilijk heden, want zijne majesteit wil thans weten om wat voor redenen, men tot log voeren overgaat. Swift, die toch zei! predikant en later deken was, in dienst der Engelsche Staats moet een nieuw kerk, laat zich hier wel van een hee! eigenaard igen kant kennen frivoler dan voor een dienaar van het Evangelie past! „Verschil van opinie", zoo verklaart Gulli ver, in een van zijn gesprekken met het Ko ningspaard, „heeft vele millioenen levens gekost Bijvoorbeeld: of vleesch brood is, o! brood vleesch; of het sap van een zekere besvrucht bloed is of wijn Dit is een onwaardige manier om het vraag stuk der transsubstantiatie, waarover om. Protestanten en Katholieken stredén, in het geding te trekkèn. Swift toont zich hier de verbeten misanthroop, voor wieü naar het schijnt, niets meer heilig is. Uit alle landen, waarin de zwervende Gulliver zijns ondanks terecht kwam, ging hij gaarne weer heen omdat hij er nog 6*eeds onder de menschen was? In het Paardenland bevalt het hem echter zoo goed, dat hij er zijn Ie- ven lang zou willen blijven. Maar het wordt hem verboden, omdat de overheid bevreesd is, dat er van dezen mensch op de dieren een degenereerende invloed zal uitgaan! Hier ls de schrijver aan het einde van zijn tocht: zijn satire is in menschenhaat ver keerd, hij heeft zich als het ware van zijn eigen geslacht losgemaakt Deze geesteshouding heeft zich bitter op hem gewroken. Hij is er zelf door ten onder gegaan. Een wonderlijke Visch De visch, waarvan wij hier een afbeelding geven, is een der vele vreemdsoortige we zens, die leven in de schijnbaar ondoorgron delijke diepten der zee. Deze visch, die to'. de familie der z.g. zeepaardjes behoort, en in de wetenschap bekend is als P h y 11 o p- teryx eques, heeft zijn benaming van „Fetzenfisch", zooals de Duitschers hem be titelen, hetgeen men met „Flardenvisch" zou kunnen vertalen, te danken aan zijn eigenaardigen lichaamsbouw. Hij heeft niet, zooals andere visschen, kom vormige plaatjes aan de kieuwopeningen, doch in plaats daarvan paarsgewijs ge plaatste trossen. Dc bek bestaat uit een soort van kokervormlg verlengstuk, en de bovenkaak is beweeglijk. De groote kieuw deksels zijn overtrokken met een stevige De „flardenvisch", ofschoon verwant ai tneer bekende zeepaardje, dat zooveel In de Middeiiandsche Zee voorkomt, wordt slechts aangetroffen in de Stille Zuidzee. Hy is 12 tot 15 cM. groot Zijn kleur is iu den i aschgrauw, doch zoodra hij in het water komt, wordt hij glanzig groen of blauw. De romp is ineengedrukt en'de kop maakt daar mede een hoek, hetgeen aan het lichaam het voorkomen van een paardje geeft Zijn kop heeft merkwaardige uitsteeksels van kraakbeen, maar is toch symmetrisch. De ruggegraat is bijzonder dik en voorzien zoogenaamde doornsgewijze uitsteeksels. Slechts de rugvin is een eigenlijke vin. De overige vinnen worden waarschijnlijk ver vangen door de handvormige verhevenhed'-n Deze eigenaardige- dingen hangen als 1 - den van een kleed, aan alle kanten van 't lichaam af. De staart is eveneens met der gelijke doornige draden of smalle f'viv* versierd. Reeds langen tijd trok deze merkwaardige visch de aandacht van de natuuronderzoe kers. Het is echter moeilijk, hem goed te keren kennen. Wanneer deze dieren wor den gevangen, sterven zij spoedig. De flardenvisch leeft temidden van zeeplan ten, die uiterlijk zeer veel overeenkomst met hom hebben. Zij leven tezamen in groote scholen, alsof ze zich ervan bewust zijn, dat de omringende plantenwereld hen mas keert en beschermt Wanneer zij in rust zijn nemen zij de meest verschillende houdingen aan. Sommigen houden hun kop recht overeind, anderen steken hem omlaag of geheel terzijde. Wat hun beweging aangaat, deze geschiedt zeer traag, het is alsof zij door het water voortkruipen. Om hun voedsel te bemachti gen wikkelen zij hun zeer beweeglijken staart om een waterplant cn zoo, goed ver borgen, loeren zij rustig op buit Met hun onbeweeglijke, betrekkelijk groote oogen, schijnen ze uitstekend te kunnen zien. Kleine weekdieren, zooals jongo kreeften, wormen met. honderden pooten. leven en woelen dooreen tus chon de zeeplanten. Er is dus genoeg voedsel voor deze water piraten in hun rafelig bedel aarspakje! Alles wordt levend naar binnen gewerkt en dal zeer gulzig, ondanks de zeer kleine bek- opening. De voortplanting dezer visschen geschiedt ook'al op een bijzondere manier, 't Wijfje heeft namelijk de gewoonte, haar eitjes aaa het lichaam van haar gemaal te hangen. Het mannetje draagt deze overal met zich mede, terwijl ze zich intusschen ontwikke len. zoodat het wel lijkt, alsof de kleine visch jes door het mannetje voortgebracht worden. Tot nog toe heeft men niet kunnen o xtdek- ken of deze zonderlinge visch voor den mensch van eenig nut kan wezen. Het dier dat slechts „vel over been" is, heeft alleen waarde als curiositeit voor de verzamelaars en de musea.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 10