Herdenking Willem van Oranje
VRIJDAG 6 JANUARI 1933
VRI
In het Groot-Auditorium der Leidsche Hoogeschool
De Koninklijke iamilie onder de genoodigden
Herdenkingsrede van Prol. Dr. H. T. Colenbrander
In het Groot-Auditorium dor Leidsche
Hoogeschool is hedenmiddag, in tegenwoor
digheid van do Koninklijke Familie, van
zeer vele hoogwaardigheidsbekleders en an
dere genoodigden, de „Vader des Vader
lands", Prins Willem van Oranje, plechtig
herdacht.
Te half drie kwamen de auto's met de
vorstelijke personen én hun gevolg bij het
Academie-gebouw aan. H. M. de Koningin
inspecteerde, alvorens door haar Senaats-
bestuur te worden ontvangen, de eere-wacht
van Pro-Patria, die op het pleintje stond op
gesteld, onder commando van den- heer W.
H. Wildervanck, ten getale van. 50 man-
De begroeting.
Binnen dc deur van het gebouw had ver
volgens de begroeting plaats met het Se-
naatsbestuur. vertegenwoordigd door den
Rector-Magni ficus, Prof. H u i z i n g a, den
Secretaris, Prof. van Blom, den pro-secre
taris, Prol'. Krom, en den oudsten assessor
Prof. van 11 a 11 i e.
Nadat aan de Koningin, de Koningin-Moe
der cn de Prinses bloemen waren aangebo
den door Gunhild Kristensen, Suze Barge en
Elisabeth Wensinck, begaf men zich naar
het Groot-Auditorium. Voorop gingen de
twee pedellen, achter hen de Rector-Magnifi-
cus, vervolgens H. M. de Koningin, H. M. de
Ivoningin-Moeder, H. K. H. de Prinses eri
Z. K. H. de Prins, daarna het gevolg, be
staande uit: voor H. M. de Koningin Mevr.
Snouck Hurgronjegeb. van Tets, Dame du
Palais, Baronesse van Asbeck, Hofdame,
Graaf Du Monceau, grootmeester, Baron van
Geen, Kamerheer en particulier secretaris,
Generaal-Majoor de Jonge van der Halen,
adjudant, luitenant'Römer, ordonnance-offi-
cier; voor de Prinses Baronesse Bentinck,
Hofdame, en Baron Baud, Kamerheer; voor
den Prins luitenant-kolonel Jkr. Laman
Trip. LI. M. de Koningin-Moeder was door
drie leden van haar gevolg vergezeld.
De overige leden der Commissie vah ont
vangst slóten den stoet.
In het Auditorium hadden alle aanwezi
gen reeds tevoren hun plaatsen ingenomen:
de Curatoren en de Hoogleeraren in hun
gewone banken; op de eersle rijen achter de
plaatsen van het Koninklijk gezelschap, de
Adm. Chef der Afdeeling Hooger Onderwijs,
Mr. A. J. L. van Beeck Calköën, als verte
genwoordiger van den Minister van Onder
wijs, Kunsten cn Wetenschappen, die wegens
verblijf buitenslands van zijn voornemen, de
plechtigheid bij te wonen, had moeten af
zien; voorts de wethouders van Leiden, de
heeren T. S. Goslinga, J. Splinter en Mr. A.
J. Romijn. de secretaris der Gemeente Mr.
C. E. van Sti-ijen, de garni zoen commandant
Luitenant-Kolonel II. Rooseboom, de dijk
graaf van Rijnland Mr. P. A. Pijnacker Hor
dijk, de voorzitter en gecommitteerden van
den Universiteitsraad van het Leidsch Uni
versiteitsfonds.
Teneinde zooveel mogelijk van de studen
ten in de gelegenheid te stellen, de plechtig
heid bij te wonen, hadden wegens de zeer
beperkte plaatsruimte slechts een 20-tal echt-
genooten van curatoren en hoogleeraren toe
gang gekregen, evenzoo slechts een beperkt
aantal der privaat-docenten.
Rede van den rector.
Zoodra het Koninklijk Gezelschap gezeten
was, besteeg de Rector de katheder, opende
de vergadering en sprak:
„Majesteiten, Koninklijke Hoogheden, Aan
zienlijk gehoor,
Voor de derde maal binnen acht jaren valt
aan de Leidsche Universiteit het hooge voor
recht te beurt, Uwe Majesteit en de andere
leden van het Koninklijk Huis binnen haar
muren te zien, teneinde deel te nemen aan
een plechtige academische handeling, waar
in steeds opnieuw de nauwe band tusschen
het Huis van Oranje en 's Lands oudste
hoogeschool treffend tot uiting komt.
De wording van een staat en een volk Is
zelden of nooit zoo eng verbonden geweest
aan het leven van één groot man, als dit het
geval is ten opzichte van den Nederland-
schen staat en Prins Willem van Oranje.
Die samenhang wordt nog merkwaardiger
door het feit, dat op het meest bewogen punt
in de worsteling van dat volk en het stre
ven van dien man ook de grondslagen zijn
gelegd voor dc opkomst van een nationale
studie en wetenschap.
Indien de Academische Senaat voor de
plechtigheid, die ons heden bijeen houdt,
den dag koos, waarop de Prins het octrooi
de sichting der Universiteit uitgevaar
digd heeft, dan is dit niet om daar
mee de Universiteit in het middel
punt van deze herdenking te plaatsen. In
dit eeuwjaar van 's Prinsen geboorte geldi
de viering van zijn gedachtenis het gansche
menschcnleven, dat in 1553 begon, in al zijn
onschatbare historische beteekenis. Met de
keuze van den 6en Januari getuigen wij en
kel van onze onvergankelijke dankbaarheid
voor de bij uitstek wijze en ver vooruit zien
de daad van den Vader des Vaderlands, die
vorm kreeg op dien dag.
Muzikaal intermezzo.
Toen de Rector had uitgesproken, zong
van de galerij een dubbelkwartet van
studenten, onder leiding van den heer
Richard Boer vierstemmig het eerste
en het laatste couplet van het bekende Geu
zenlied: „Helpt nu U self, soo helpt U Godt".
REDE PROF. COLENBRANDER
De historische rede werd daarop door Prof.
Colenbrander, hoogleeraar in de vader-
landsche geschiedenis, uitgesproken van de
lage katheder.
Majesteiten, Koninklijke Hoogheden, Ex-
cellentiën, Dames en'Heeren, Zeer aanzien
lijke vergadering, zoo ving de spreker aan,
de Leidsche Lloogleeraar die op dezen dag
U van Oranje spreekt, vervult daarmede, in
naam zijner universiteit,, een plicht der
dankbaarheid. Maar niet van stad en hooge
school zal hij U gewagen: het beeld, dat hij
voor U heeft op te roepen, is daartoe te
groot. Aan het begin der nationale geschie
denis van Noord-Nederland verschijnt ons
Oranjes figuur inderdaad in reuzengestalte.
Deze plek hier overschaduwend, de ruimere
historische omgeving: ons vaderland, geheel
beheerschend, trekt hij tegelijk blikken tot
zich uit een groote verte: immers hij be
hoort mede aan de overige Nederlanden, ja
bezet een eigen plaats in dat groote geheel
van haast onbegrensde uitzetbaarheid:
protestantsch Wosl-Europa. Na Coligny, en
van nog algemeenor beteekenis dan hij, is
Oranje martelaar 'geweest eener vruchtbare
gedachte wV.'u'in de Republiek der Ver-
eenigde Nederlanden, het Zwitsersche eed-'
genootschap. Schotland, Noord-Amerika, het
Brandenburg van Louise Henriëtte, en, voor
een deel dan toch, Engeland en Frankrijk
hebben geleefd: de gedachte der christelijke
vrijheid, die in de tweede helft der zestien
de eeuw om adem veeht, en door Oranje ge
koesterd is in zijn hart, bezonnen in, zijn
brein, en met zijn bloed betaald: een ge
dachte die, wil zij zelvo niet spoedig schul
dig worden aan den dwang waartegen zij in
opstand kwam, het complemont te ontwikke
len heeft der christelijke verdraagzaamheid;
proces, dat, na den jammer van den Bar-
tholomeusnacht, gedurende eenige jaren zich
vooral hier voltrokken heeft, in ons Holland
en Zeeland, in Haarlem, in Alkmaar, Leiden,
Zierikzec, en waarvan de herinnering thans
weerklinken moge binnen de gehoorzaal
eener universiteit, door haar verheven stich
ter eenmaal tot blochuys ende bewaernisse
dier vrijheid bestemd,
libertatis praesidio.
Oranje, de wegbereider .der christelijke
vrijheid, grondvester der christelijke ver
draagzaamheid; zoo hij, als het moet, too-
neehnatig weet te zijn (want hij is zich zijn
beteekenis bewust), hij is tegelijk een aan
trekkelijk, een nobel mcnsch geweest, toon
beeld van kiesche humaniteit in een tijd die
grimt van wreedheid. Waarmede begint zijn
hooger leven: met dien kreet in 's lands
raadsvertrek, dat hij niet aanzien kan dat
vorsten heerschen willen over de zielen der
mcnschen; dat het zijn ziel verbijstert een
mensch te zien verbranden om wat hij be
leed uit zijn gemoed. Waarin bestijgt het
zijn top: in die tweede unie van Brussel,
waarbij hij de onderteekenaars zich verbin
den doet, noch hen die de katholieke kerk
verlaten hebben, noch hen die haar trouw
zijn gebleven, geweld aan te doen, te belce-
digeh of te benadeelen. Waarin klinkt het
uit: in die vraag na het schot van Jaureguy,
niet hoe de moordenaar, neen hoe hij zelf
verantwoording zal kunnen afleggen voor
vergoten bloed, zóóveel -vergoten bloed; in
zijn bejegening van 's hofpredikers troost,
die alleen van hel recht der zaak gewaagt,
waarvoor het bloed geplengd is: „dlamiséri-
corde, mon ami! a la miséricorde, c'est la
mon recours et n'y en a point d'autre"; in
zijn verzoeik, den schuldigen aan het tnoord-
bedrijf geen wreeden dood aan te doen;
in de zucht waarin, na het andere schot
twee jaren later, de vliedende gedachte
zich nog om het volk bekommert dat hij
aan de hand genomen en geleid heeft op
zóó gevaarlijken weg: „mon Dieu, aie pitiè
de ce pauvre peuple". Het stugge gemoed
Pro/. Lr. H. T. COLENBRANDER
van ons waterlanders is van één ding zeker,
dat de dank, die het betalen wil, nooit aan
de verdienste gelijk komt
De Prins in vijf gestalten
Spreker roept vervolgens de vijf gestalten
in de herinnering waarin de prins ons ach
tereenvolgens verschijnt: die van den Brus
selschen edelman, den vorst-bevrijder; den
rebel, den ruwaard van Brabant, den mar
telaar!"
Hij komt in ons land op een oogenblik dat
„i Duitsohland reeds de Luthersche kerk
hervorming haar-beslag heeft gekregen, van
welke zijn eigen moeder, Juliaaa van Stol
berg, een ijverig aanhangster is; in de Ne
derlanden evenwel heeft de landsheer, aan
wien ook naar Duilsche opvatting de be
slissing te dezen toekomt, haar niet toege
laten. De jonge Willem van Oranje ge
draagt zich dan ook in de Nederlanden als
katholiek; een volijverig katholiek is bij
nimmer geworden; die kwamen trouwens
onder de Nederlandsche grooten met welke
hij verkeerde, bijna niet voor; hun katho
licisme is een zaak van overlevering, niet
meer van overtuiging.
Hoe stond het met den anderen band, dien
een vliesridder zich vond aangelegd, de
trouw aan den landsheer? Bij het geslacht
waartoe zijn oom Hendrik, zijn schoonvader
Maximiliaan van Buren hadden behoord,
was die trouw actief, vurig geweest, een
stuk van de intiemste persoonlijkheid. Het
jongere geslacht, klaagt eenmaal Maria van
Hongarije, voelt zich niet meer zoo. Kan 't
verwonderen? Karei V was aan de Nederlan
den, waarbinnen hij geboren werd, ontwas
sen; zij dienden hem meer dan dat hij hun
diende, en hun dienst moest meer en meer
worden gewezen voor doeleinden, die
met de materieele belangen, met de geeste
lijke neiging ook der Nederlandera strijdig
waren.
De poging tot nederwerping van het pro
testantisme in Duitsohland, in Engeland,
moest tegen de Nederlanden, door Karei als
werktuig dier staatkunde beschouwd en ge
bruikt, een vijandschap oproepen die hun
volkswelvaart, bij goede betrekkingen tot
die naburen bij uitstek gebaat, benadeelde.
En wat zoo kennelijk tegen hun belang
streed, het was mede niet in overeenstem
ming met hun geestesneiging. Nederland
had in Erasmus een verfoeier, een bespotter
voortgebracht van het uiterlijk geweld, dat
meent den geest te kunnen dwingen. De
Inquisitie was den Nederlanders een gruwel,
de bloedplakkaten een ding des aanstoots,
en bij een van die stilzwijgende overeenkom
sten tusschen gelijkgestemden, waartegen re
geering zoe weinig vermogen, Heten de
magistraten s zooveel mogelijk onuitge
voerd.
Al deze brandstof lag reeds vóór den af
stand van Karei V opgehoopt. Wat ©r eens
klaps de lont in steekt, is de overgang der
regeering op zijn zoon. Met weerzin hadden
de Nederlanders gezien, dat op zijn huldi-
gingsreis, in 154'd, Philips den kring der
Spanjaarden, van wien hij zich vergezellen
liet (den hertog van Alva en anderen) te nau
wernood had verlaten. Bij de overdracht in
het Hof van Brabant te Brussel, in 1555, kon
hij hen niet m een der inheemsche talen
toespreken, maar moest het woord voor zien
laten door Granvelle. Van den eersten dag
af sluit hij zich op binaien zijn paleis, pleegt
geen overleg met de pas benoemde leden
van zijn Nederlandschen Raad van State;
een Oranje, een Eginon-d schijnen voor item
achter te staan bij een Ruy Gomez, een
Manrique, lieden die in de Nederlanden niet
te maken hebben, met het gevolg dat de
Raad van State er schriftelijk aan-herinnen
dat alle maatregelen, de regeering der Ne
derlanden betreffende, aan zijji advies moe
ten worden onderworpen. Dit geschiedt lis
November 1555, drie weken na de regeerings-
aanvaarding!
Tot ergernis der Nederlanders waren er op
dit oogenblik Spaansche regimenten m hei
land; zij waren er in '53 gekomen voor den
oorlog tegen Frankrijk en zijn na den wa
penstilstand van Vaucelles in het land geble
ven. De Spanjaarden haatten de Nederlan
ders van 1517 af. toen de Bourgondische stoet
die Karei V naar Spanje begeleidde zich
daar hooghartig en baatzuchtig gedragen
had; gevolg eener onnatuurlijke verhouding
waarvan de nadeelen zich thans naar de an
dere zijde openbaarden. Ware niet spoedig
de oorlog tegen Frankrijk weer uitgebroken
die Spaansche tercio's en Nederlandsche ben
den van ordonnantie zij aan zij stelde, wel
licht waren wellicht reeds in den eersten
aanvang van Philips' -regeering ernstige
moeilijkheden uitgebroken. Nu volgen zij na
den vrede van Cateau Cambrésis.
Het onvermijdelijke duel tusschen Spaan
sche en Bourgondische staatsopvatting moet
uitgestreden: Raad van State tegen achter-
raad, Oranje en de zijnen tegen Granvelle.
De -hooge adel weet zijn zaak bij uitstek po
pulair te maken: gaat het niet om den u:t-
eindelijken aftocht der Spaansche troepen,
door den koning, in strijd met de toe?egging
bij zijn vertrek, tot 1561 in het land gelaten:
of tegen de vervanging, buiten advies van
den Raad, van een dun gespreide, tradi-
tioneele. verwereldlijkte bisschoppelijke hiër
archie door een alomtegenwoordige, tot den
strijd toegeruste gendarmerie des geestes?
Die, met de groote abdijen begiftigd, zitting
verkrijgen zal in de Staten des lands? Een
storm steekt op; de heeren staken hun me
dewerking aan de regeering, de Staten van
Brabant het opbrengen der bede. Calvinisti
sche troebelen verontrusten Doornik en Va
lenciennes. Op verzoek van de verschrikte
Margaretha wordt Granvelle teruggeroepen.
De Balling
Vervolgens de gebeurtenissen van 1566 be
handelend, toont spr. aan, hoe Oranje door
de conistoriën, en deze door de beeldstor-
mers, volkomen wordt achterhaald.
Ais hij tegen de beeidstormers optreedt,
als hij ue rol van calvinistisch bendehoofd
verwerpt, wordt hij ais een afvallige ge
brandmerkt: „un móchant inalheureux",
noemt hom Guy de Bray. Zijn werkingssfeer
krimpt in tot rustbewaring binnen Antwer
pen;-door den terugval van Egmond en alle
gematigden tot de regeering is zijn positie
scheef getrokken; oprichten kan hij zicli
voor het oogenblik alleen door zich te ver
wijderen uit de landen van een koning, wien
hij geen nieuwen eed van trouw kan afleg
gen. En waartoe zou die zelfvernedering ge
baat hebben? Gold het de vraag, zich al of
niet te verzoenen met Margaretha, die den
eed oplegde? Een ander was in aantocht, de
iieul van Philips.
De rol van adellijken staatsman, van
Bourgondische traditie, is uitgespeeld. Met
duizend anderen, hoog en laag. is hij balling
geworden, maar tevens natuurlijke toevlucht
aller ballingen: als Prins van Oranje is hij
souverein vorst, als Graal van Nassau heeft
hij machtige vrienden en verwanten. Mag
hij de strafoefening aanzien, waaronder een
volk krimpt, dat hij eenmaal den dienst
zijns harten heeft toegedacht? Welk Neder
lander heeft in zijn gemoed, welk gevestigd
orgaan in zijn besluit, den Bloedraad goed
gekeurd? Wat in de Nederlanden uitge
oefend wordt is geen Nederlandsoh bewind
meer, het is Spaansche tyrannie, steunend
enkel op de macht eener soldateska, die
naar Nederlandsche opvatting in het land
geen wettig aanwezen heeft, die elk Neder
lander, zoo hij er de middelen toe bijeen
kan krijgen, mag verdrijven, in den naam
zelfs van den wettigen, aan privilegiën ge
bonden landsheer. Grooter macht bijeen te
brengen dan waarover Alva beschikt, lijkt
in het krijgsliedenreservoir, dat Duitschlana
heet, geen onmogelijkheid. Het zijn lieden,
die dienen omdat en zoo lang men ze be
taalt. Aan geld nu ontbreekt het den Prins
van '68 in bedenkelijke mate, maar zijn de
Nederlanders, zoo zij maar eerst hun bevrij
ding naderen zien, niet rijk genoeg de vol
tooiing ervan te bekostigen? Het stuk wordt
gewaagd onder de leus Pro Lege, Rege,
Grege; het volk, derde lid in deze samen
stelling, zelf aan de wet gebonden, mag tot
den Koning toe het ontzag daarvoor uplog
gen.
Mislukte veldtochten
Thans g^ut Spr. tot de bespreking der
mislukte veldtochten van 1568 tot 1572 over.
Ook de rol van den vorst-bevrijder is uit
gespeeld: de Prins moet rebel worden met
de Hollandsche rebellen. Die vier jaar der
rebellenoonfederatie onder Oranje als „hoo-
overheid", zij hebben een glans, die dien
van andere tijdperken van den SO-jarigen
oorlog overstraalt. Oranje's talenten blijken,
hier eigenlijk voor het eerst, wonderwel op
de mogelijkheden te passen. Eén ding hen-
ben de opgestane gewesten vóór: zij kunnen
op het achterland een geweldigen econonn-
schen druk uitoefenen, zonder dat hun eigen
dagelijksch bedrijf door Alva, die weinig
scheepsmacht en vooral geen scheepsvoix
heeft, kan \vorden aangetast. Zij kunnen
hun vrachtvaart voortzetten en, nu zij Ant
werpen noch Amsterdam bezitten, zelf mark
ten openen in Zeeland, aan don Maasmond,
in het Noorderkwartier. Zal de handel den
oorlog voeden, dan zijn twee dingen strikt
noodzakelijk: er moet orde heerschen op die
markt, volstrekte hamdelsveiligheid; nu
er moet stipte orde heerschen in de finan
ciën; 't krijgsvolk, dat men aanneemt, moet
zóó geregeld worden betaald, dat het een
gewillig werktuig blijft instedo van een go
vaar te worden. Bewonderenswaardig zijn de
snelheid en volkomenheid, waarmede Oran
je beide doeleinden heeft bereikt. Geen geu-
zenbewind meer; van een Lumey, die ker
ken sohen-dt en monniken opknoopt, heen
hij zich zoo spoedig mogelijk ontdaan. Hei
bewind daarentegen in handen gelegd van
de onmiddellijk hij orde en veiligheid be
langhebbenden: den Hollandschen handels
stand zeiven. Onmiddellijk herstel weliswaat
van een goede justitie, maar het dagelijksch
bestuur uitgeoefend niet meer door stad
houder en hof, maar door stadhouder en
door de Staten zelf gecommitteerde rad'
en die staten zelf niet meer uit ridderschap
en de zes groote steden samengesteld (waar
aan trouwens Amsterdam en weldra ook
Haarlem ontbroken zouden hebben), maar
uit ri-dderschap en iedere stad wier activi
teit thans voor het welslagen van den op
stand gewicht heeft: Hoorn en Enkhuizen
zoo goed als Dordrecht of Leiden. De twee
takken van staatsdienst, waar thans alles
aan hangt: financiën en admiraliteit, onder
bijzondere, dagelijks met den Prins han
delende collegicn gesteld. En dit alles werkt;
het slaagt. Zelfs belasten zich deze bur
gera oneindig zwaarder dan zij hebben wil
len dulden dat Alva het hen deed. De mo
gelijkheid van een populair bewind dat niet
in anarchie onaardt, mogelijkheid duor
Oranje steeds geponeerd- van den eersten
dag zijner oppositie tegen Granvelle ai, zij
is in zijn Holland en Zeeland zegevierend
bewezen.
Van rebellenoonfederatie tot staat.
De rebellenconfedenatie verstevigt zich tot
een staat, voorlooper van de republiek der
Vereenigde Nederlanden, waarvan Holland
en Zeeland steeds de kern zijn gebleven.
Hoe siert dit jong bestaan de zorg voor eigen
geestelijke zelfstandigheid, betoond in de
oprichting der Leidsche Universiteit, vaste
steun en onderhoud, naar de Prins het uit
drukt, der vrijheid en goede regeering des
lands, „een blochuys ende bewaernisse; ee:i
onverbrekelicke handt der eenicheyt".
Aan welk een zware proef was, in het flf-
geloopen jaar, dat fier vertrouwen onder
worpen geworden, en hoe kloek had Oranje,
toen alle hoop verloren scheen, de verleiding
van den eigenbaat afgewezen. Haarlem, on
danks een verdediging zoo krachtig als
men, volgens Alva zeiven, nooit heeft aan
schouwd, gevallen; indien Leiden volgde z.-u
do rest van Holland tot de Maas niet te hou
den zijn, en bleven slechts de uiterste, van
onderling verband verstoken kwartieren,
Zeeland en West-Friesland, den Prins over.
Al zijn hoop was toen op den nieuwen in
val van den onvermoeiden Lodewijk geves
tigd; tot Bommel trok hij zijn broeder tege
moet. dien hij niet meer zou weerzien. Reeds
heeft hij vermoeden van een onheil, maar
van den vollen omvang der ramp, van het
persoonlijk lot van Lodewijk, Hendrik en
Christoffel is hij nog onzeker. Daar ver
verschijnt een afgezant van Requesens met
vleiende aanbiedingen voor hem en zijn ge
slacht, als hij het land wil ruimen. Het ani
woord is een mengeling van ootmoed en
spot. De koning machtig? God is machti
ger, en hij vertrouwt, dat d i e Koning voor
hem zal zijn. Het gemeen? gij weet niet
welk een goede orde LIeeren Stalen van
Holland en Zeeland weten te stellen! Zijn
rust en veiligheid? Hij heeft genoeg ge
leefd, en zoo hij sterven moet, zal het niet
zijn zonder glorie. Aan zijn broeder Jan he-
lijdt hij onderwijl: „er had mij niets
schrikkelijkers dan deze tegenslag kunnen
overkomen, maar wij hebben het God op
te geven, die vermag wat aan de wereld
onmogelijk schijnt. En al mochten ook gij
en ik te sterven komen, het zal nochtans
zijn in de zekerheid,"dat God de zijnen me.
verlaat". Welk een accent, op welk een
oogenblik. Deze niet-kerksche man, hij zou
niet religieus geweest zijn?
Spr. herinnert vervolgens aan het beleg
en ontzet van Leiden, de vredesonderhande
ling te Breda, het aanbod der souvereiniteit
aan Elisabeth. Maar getreuzel moede, mach
tigen 28 April 1576 de staten van Holland
Oranje een beroep te doen op de onder
steuning van Hendrik III van Frankrijk
Van deze machtiging is echter geen gebruik
gemaakt, daar onderwijl de gevolgen eenei
onvoorziene gebeurtenis, den dood van
Requesens, het uitzicht der zaken geheel
beginnen te veranderen. Niet de verhou
ding tot Frankrijk of Engeland ,die tot de
overige Nederlanden moet thans in het mid
den der belangstelling staan.
De Pacificatie van Gent
Spr. verhaalt thans van-de pacificatie van
Gent, die feitelijk meer vragen stelt dan zij
oplost. Generaliteit en bijzondere hooge
overheid over twee gewesten, bevoorrechte
positie van den Hervormden eeredienst hier,
van den Katholieken ginds, dit alles blijft
vol tegensfelling; ulle principieele beslissing
is opgeschort, om voor het oogenbik hel
verbond, tot verdrijving der Spanjaarden tol
stand te kunnen brengén. In de pacificatie
zoo weinig mogelijk sprake van den gods
dienst en in het geheel niet van den koning.
Uitsluitende oefening van den Hervormden
eeredienst in I-Iolland en Zeeland, van den
Katholieken eeredienst daarbuiten; hoe
moet nu de beslissing uitvallen der Staten-
Generaal, die voor allen zal gelden? Het ver
bod van geloofsvervolging, nu reeds uitge
sproken, wijst naar een beslissing in den
zin der verdraagzaamheid. Dit is Oranje's
opvatting der pacificatie; zal zij door hei
Zuiden worden overgenomen? En dan
koning. Die toekomstige, uitgebreide Staten-
Generaal, te vergaderen na verdrijving der
Spanjaarden, zijn klaarblijkelijk gedacht als
een constituante. %al, wat zij vaststellen,
door 's konings veto kunnen worden teniet
gedaan? Mondeling is te Gent verzekerd,
dat de constitutie niet met den koning zal
worden beraamd, maar als zij gereed is, hem
vooigelegd, mét de vraag of hij dóórop ver
kiest te regeeren. Het antwoord is niet twij
felachtig, en men zal van Philips af zijn.
Ziedaar Oranje's opvatting der pacificatie:
zél niet een tegenpartij met recht beweren,
dit alles uit het stuk geenszins te kunneD
Al deze vragen worden onmiddellijk
acuut, daar 3 November, te Luxemburg, een
nieuwe landvoogd is verschenen, Don Jan,
die om toelating vraagt. Oranje wil die ge
weigerd hebben; niets is aan de orde dan
het verdrijven der Spaan^he troepen; maar,
buiten hem om, géven thans bij de eerste
Unie van Brussei de katholieke gewesten
hun eigen uitleg der pacificatie, die ver
klaard wordt een verbintenis te zijn tot
handhaving van het katholieke geloof en
der gehoorzaamheid aan Jen koning.
Nu kan Don Jan de pacificatie goedkeu
ren, onder belofte, dat de Spaansche troepen
binnen twintig dagen vertrekken zullen, die
van andere nationaliteit nadat zij zullen zijn
afbetaald. Eerst na het vertrek dor Span
jaarden zal Don Jan als landvoogd worden
erkend door de Staten-Gcneraal, die intu.s
sell enhun verbintenis hernieuwen tot hand
having van den katholieken godsdienst „en
toute chose et partout", een besluit, dat on
middellijk de afgevaardigden van Holland
en Zeeland de vergaderzaal doet verlaten
Nu heeft hel Zuiden zijn Don Jan, ma
het den vrede met het Noorden kwijt, en de
gedachte aan een tweede ballingschap drijft
den drom van uitgeweken calvinisten, die
op gezag van de schorsing der bloedplak
katen naar het Zuiden zijn teruggekeerd, tol
wanhoop. Onder de katholieken zeiven, zijn
er velen, die zich met schrik afvragen wai
zij bedreven hebben. Zij verzoeken Don Jan
onmiddelijk den vrede met Oranje te her
stellen, die evenwel zijn gezanten te Geer-
truidenberg toevoegt, dat hij calvinist is, en
calvinist zal sterven.
Men verwijt nu Don Jan te Brussel wat
men zichzelven had te verwijten. Onmiddel
lijk breekt tusschen hem en de hooge hee
ren twist uit, ja die heeren zeiven hebben
het volk niet meer in bedwang. De land
voogd voelt zich de gevangene van burger
vendels; hij ontsnapt maakt zich meester
van het kasteel van Namen, en vraagt Phi
lips de Spaansche troepen terug.
Oranje's tijd gekomen
Nu is het Oranje's tijd. Al zijn voorspel
lingen zijn uitgekomen. De burgerij dwingt
de Staten hem naar Brussel te noodigen,
waar hij, 23 September 1577 zijn intocht
houdt. Onder den ouden titel van ruwaard,
treedt dé Prins aan het hoofd van het be
stuur van Brabant Don Jan wordt vijand
des lands verklaard. Marnix, zijn noordelij
ke, Liesvclt, zijn Brusselsche vriend, wor
den gekozen in den Raad van State. Dc
eerste unie van Brussel wordt door een
tweede vervangen, die de pacificatie m den
zin der verdraagzaamheid interpreteert.
Oranje schijnt het wezenlijke te bereiken
van hetgeen waarvoor hij strijdt: Neder
land te vereenigen door er den geloofshaat
aan banden te leggen.
Het schoone droombeeld is teniet gegaan
het komt er op aan, de juiste oorzaak te
willen zien. Een school van gesohiedschnj
ving, wie het niet aan vrijmoedigheid, maar
aan onbevangenheid mangéit, weet tegen
woordig het antwoord op te dreunen als
een van buiten geleerde les: „Groot-Neder
land is te gronde gegaan aan waalseh ver
raad. De Walen", verklaart de meester tfe-
zer school, „werden zich hun rasgemeen-
schap tegenover de onzee bewust". Zonder
linge misvatting, in de actie der malcon
tenten een anti-dietsche beweging te zien.
Welke nationalisttische, welke „ras"grief had
den de Waalsche provinciën tegen de gene
raliteit, waaruit zij wegliepen met moge
lijkheid kunnen inbrengen? Zij brachten in
dezen tijd in de Staten-Generaal zes stem
men uit tegenover Vlaanderen en Brabani
elk maar óén, en waren ook in den Raad
van State ver boven hun beteekenis ver
tegenwoordigd. Beide collegiën beraadslaag
den in het Fransch. Was Oranje soms
dietsch partijganger? Zijn omgangstaal is
het Fransch; de kerk die hij bezoekt de
Waalsch-Hervormde. In zijn omgeving zijn
Fransch sprekenden, ja Franschen, ruim
vertegenwoordigd; Duplessis-Mornay, Le
Noue. Loyseleur. De Waalsche provinciën
hebben niet op Gent tegen omdat het een
Dietsch, maar omdat het een Calvinistisch
centrum is. Waarom, te loochenen wat in
onze oogen springt: aan een tekort van den
breidel, dien, in elk staatsverband, burgei
zin, instinct van politiek behoud aan de
réligieuse hartstochten dienen aan te leg
gen, aan een te slappe staatswil, is Oranje's
generaliteit te gronde gegaan.
Bij de Zuidelijken in het gemeen had het
katholicisme de kracht eener gewoonte, nog
slechts bij uitzondering die eener branden
de overtuiging. Een later geslacht heeft de
beweging, die onzen Vondel' bijvoorbeeld in
den schoot der kerk terug kon lokken, om
haar ernst en toewijding terecht een katho
lieke herleving genoemd. Ten tijde der mal
contenten is zij nog niet begonnen. Even
min bestond er, toen de pacificatie getee-
kend werd, in het Zuiden een protestant-
sche partij; die daartoe in 1566 behoord had,
was óf ter dood gebracht, óf uitgeweken.
VVèl bestond er, onder de lagere klassen
der utgemergélde, jarenlang verdrukte
steden, eeen anticlericale kern. Alva, Re
quesens, Don Jan hadden zich in die mate
voorgedaan als verdedigers van het katho
lieke geloof, dat de haat dien zij opwekten,
noodzakelijkerwijs op de geestelijkheid te
rugviel. Haar had men dikwijls bereid ge
zien het nationaal belang achter te stel
len bij dat van kerk en koning; hoe stand
vastig was, daarbij vergeleken, de houding
van Oranje geweest! Het was onvermijdelijk
dat zich. in de omstandigheden van 157G en
'77 onder de Brusselsche „natiën", de Gent-
sclie „neringen", een partij der „patriotten",
vormde, d-ie vrede met het Noorden, Oran
je's komst met terugkeer der welvaart inden
tificeerde.
Offlcieele herinneringspenninq op de cderinq van het Vierde Eeuwfeest der geboorte van
Prins Willem van Oranje, in opdracht van het Landelijk Comité vervaardigd door de N.V.
„Koninkl iiké-beqeer" te Voorschoten.
Nu is er weinig noodig geweest om deze
partij tot een extreem, intolerant calvinisme
te doen afglijden. De revolutionaire hou
ding waarin zij zich, om in '76 de bijeen
komst van de Staten-Gcneraal, in '77 de uit-
noodiging aan Oranje door te drij'ven, tegen
adel, patriciaat en geestelijkheid had
moeten plaatsen, deed haar naar energieke
leiding omzien: waar vond zij die gereede
dan bij de terugstroomende calvinistische
ballingen, anti-paapsch en anti-Spaausch bij
uitstek? Niet uit zielsbehoefte verlaat deze
partij de kerk, maar uit politieken harts
tocht, om zich te krachtiger legen den
Spaanschen aanhang te kunnen keeren. Die
pen wortel slaat in deze gemoederen foet
nieuwe geloof niet, dat verkozen wordl ip.n
weerzin tegen de maatschappelijke or da,
waari ndo katholiekp kerk vervlochten zit.
De bekeering is te plotseling om niet wan
kel te blijven
Tegenwerking der Gentsche
democratie
Spreker vervolgt met een verslag van de
wijze, waarop de Gentsche democratie de
Staten-Generaal, die orde op het stuk der
religie hebben te stellen, het werk Uit de
handen wil nemen door gewelddadig de uit
oefening van den katholieken eeredienst in
Vlaanderen te beletten. Kan eeri door de
Staten-Generaal af te kondigen religie-vrede
het verloop nog stuiten?
Oranje heeft dien opgesteld met hulp van
Duplessis-Mornay, hij is er op aangelegd,
moest erop zijn aangelegd, bij de katholie
ken een soort excuus te maken voor het dol
drieste optreden der Gentenaren. Het calvi
nisme wordt aangeduid als „religion préten-
due réformée", die men terwille der eenheid
tegenover den gemeenen vijand te dulden
heeft tot het God behage gelegenheid tot een
algemeene nationale kerkvergadering te #e-
ven, die, de beide partijen in vrij hied ge
hoord, besluite. In afwachting zal vrijheid
van eeredienst weden toegestaan waar min
stens honderd gezinnen, één jaar ter plaat
se gevestigd, haar aanvragen, of in kleine
dorpen de meerderheid. De magistraat ver
deelt de kerkgebouwen. De bijzondere rege
lingen, in Vlaanderen door de Gentsche cal
vinisten tot stand gebracht, vervallen; de
afgezette magistraten daar worden hersteld,
de gevangenen losgelaten.
De Staten-Generaal namen het ontwerp
niet aan, maar zonden het naar de provin
ciën, waar het bijna nergens instemming
vond. Ten uitvoer gelegd is de geloofsvrede
te Antwerpen, sedert den slag bij Gembloux,
Oranje's verblijf, waar in Augustus '78 den
Calvinisten gebouwen tot uitoefening van
hun eeredienst worden ingeruimd: te
Leeuwarden, waar hun de Jakobijnenkerk
wordt overgelaten; de Groninger Ommelan
den hebben haar ook aangenomen. Utrecht
verwierp op verlangen van het eerste lid,
hoewel eenige edelen voor de aanneming
stemden; in Gelderland ijverde Jan van
Nassau voor de aanneming, rnaar kreeg de
Staten niet mede. waarop de Hervormden
zich met hulp der troepen in het bezit van
kerken stelden; in Holland en Zeeland was
van aanneming geen sprake en in de zuiver
katholieke gewesten evenmin. Het meest
fulmineerden de Gentsche calvinisten.
Slechts goddeloozen kunnen de afgoderij be
schermen, roept Dathenus uit; Oranje, dio
van godsdienst gelijk van kleed verandert,
bekommert zich slechts om den Staat, en
maakt van de nuttigheid zijn God. Men
spreekt ervan zich te „kantonneeren" op
zijn Zwitsersch: een tweede Genève te wor
den, het juk der generaliteit af te werpen.
Men wil den streng calvinistischen palts
graaf Joan Casimir, als aanvoerder van
hulpbenden in het land verwacht, tegen
Oranje stellen, ja, hem Graaf van Vlaande
ren maken.
Het is de woede dezer Gentenaars, welke
zich ook naar Atrecht, naar Doornik, naar
Valenciennes, naar Rijssel zoekt voort te
nlanten, en daarin aanvankelijk slaagt, die
het opkomen eener katholieke reactie in do
Waalsche provincies gereedelijk verklaart
De Unie van Atreoht vond haar tegenpool
in die van Utrecht, door Oranje zonder inge
nomenheid aanvaard; liever had hij gezien,
dat alsnog met den geest, die de Unie van
Utrecht ingaf, het restant der generaliteit
te bezielen ware, die hij zoekt te redden on
danks al. al zou hij ei een stroohalm voor
omklemmen; die stroohalm heet Anjou. Die
man blijkt een voetwisch, Parma een mili
tair en diplomatiek genie, dié het gebied der
generaliteit, wier organen van Antwerpen
naar Holland worden opgejaagd tot dat der
geünieerde provinciën doet samenkrimpen.
In Juni 1583 is Oranje uit Antwerpen naar
het Noorden teruggeweken; de Gentsohe cal
vinisten, wien hij geen hulp meer kan bij
zetten betichten hem van verraad, en nemen
tot stadhouder van Vlaanderen een jeugdige
windbuil aan, Charles de Chimay, die zich in
Maart '84 aan Parma onderwerpt. Brugge cn
Gent zijn dan ingesloten, en verkeeren in
de diepste ellende; te Brugge sterven dage
lijks honderd menschen aan de pest, het
geeft zich 20 Mei 'S4 over. Te Gent vallen
katholieken en calvinisten elkander op het
lijf, en krijten vrede! de een, en religie! dei
ander; de man, die, zijn tijd vooruit, dia
beide begrippen elkander had willen doen
doordringen, hij valt te Delft. 10 Juli 1584.
Oranje heeft de kraoht niet vermoed, waar
mede het Noorden,- met afstooting zelfs van
verdachte buitenlandsche hulp, zich tegen.
Parma zou kunnen handhaven. Niet zonder
diens afleiding evenwel door Hendrik IV, in
wiens tijd Oranje's juiste gedachte, dat
Frankrijk bovenal de nuttige bondgenoot
kon zijn, eindelijk bewaarheid werd; maar
voor een redding van Oranje's generaliteit
was het toen te laat. De Unie bleef behouden,
en bij voortdurende ontstentenis" van een
landsheer, ais republiek. Het was nooit
Oranje's wensch geweest. De geünieerde pro
vinciën als groote mogendheid, hij heeft ze
in den droom niet gezien. En toch is hij
de vader van dit ons kleine vaderland, dat
groot bleek te kunnen zijn in wat Oranje's
generaliteit ontbrak: burgertucht en christe
lijke verdraagzaamheid. Wij hebben zijn les
niet versmaad. Ons volksleven heeft deel
aan een gedachte, die grooter was dan het
Holland, grooter dan de Nederlanden van
zijn tijd. die Europa veroverd heeft, die wij
nog ten huidigen dage niet kunnen missen.
Wat in on6 waarde heeft, het is in vrijheid
gegroeid, en in de sfeer der vrijheid alleen
zal Nederland leven. Wat hij in zijn volk,
in zijn huis heeft ontvonkt, het is ons
kracht geworden zonder weerga, ons beider
kostbaarste goed ncf, heden. Ons ontroert
nog zijne gedachtenis als geen andere het
vermag; onder haar beschuttend lommer
zweren wij Nederlanders van thans onze
veeten af, en reiken elkander de hand. En
in de geschiedenis van zijn stamhuis zijn de
oogenblikken aan te wijzen, waarop, tot ons
heil en behoud, de dragers van zijn naam
niet op de lippen namen, want vertoon was
hun vreemd, maar in hijn harte lazen: se
sera moi, Nassau. Hoe zou het heden
anders wezen? Zoo zij dan, in dit oogenblik
door ons allen, vergaderd in Oranje's naam,
ingegaan de plechtige hernieuwing van het
oud verbond; zoo zij in onze ziel bezegeld de
Unie van Leiden.
Na de rede van Prof. Colenbrandor zong
het koor, eveneens vierstemmig, het eeiste
lied uit den Gedenkklank van Valerius:
„Iloe groot, o Heer! en lioe vervoa-iic".
Verv
„Tot
Majest
blijk L
Isèhe f
jplecifrti
lioliaa
01 Met
toren
Ter
l>eM
te ge
liovei
>airig'
tedter
het 1