Herdenking Willem van Oranje VRIJDAG 6 JANUARI 1933 VRI In het Groot-Auditorium der Leidsche Hoogeschool De Koninklijke iamilie onder de genoodigden Herdenkingsrede van Prol. Dr. H. T. Colenbrander In het Groot-Auditorium dor Leidsche Hoogeschool is hedenmiddag, in tegenwoor digheid van do Koninklijke Familie, van zeer vele hoogwaardigheidsbekleders en an dere genoodigden, de „Vader des Vader lands", Prins Willem van Oranje, plechtig herdacht. Te half drie kwamen de auto's met de vorstelijke personen én hun gevolg bij het Academie-gebouw aan. H. M. de Koningin inspecteerde, alvorens door haar Senaats- bestuur te worden ontvangen, de eere-wacht van Pro-Patria, die op het pleintje stond op gesteld, onder commando van den- heer W. H. Wildervanck, ten getale van. 50 man- De begroeting. Binnen dc deur van het gebouw had ver volgens de begroeting plaats met het Se- naatsbestuur. vertegenwoordigd door den Rector-Magni ficus, Prof. H u i z i n g a, den Secretaris, Prof. van Blom, den pro-secre taris, Prol'. Krom, en den oudsten assessor Prof. van 11 a 11 i e. Nadat aan de Koningin, de Koningin-Moe der cn de Prinses bloemen waren aangebo den door Gunhild Kristensen, Suze Barge en Elisabeth Wensinck, begaf men zich naar het Groot-Auditorium. Voorop gingen de twee pedellen, achter hen de Rector-Magnifi- cus, vervolgens H. M. de Koningin, H. M. de Ivoningin-Moeder, H. K. H. de Prinses eri Z. K. H. de Prins, daarna het gevolg, be staande uit: voor H. M. de Koningin Mevr. Snouck Hurgronjegeb. van Tets, Dame du Palais, Baronesse van Asbeck, Hofdame, Graaf Du Monceau, grootmeester, Baron van Geen, Kamerheer en particulier secretaris, Generaal-Majoor de Jonge van der Halen, adjudant, luitenant'Römer, ordonnance-offi- cier; voor de Prinses Baronesse Bentinck, Hofdame, en Baron Baud, Kamerheer; voor den Prins luitenant-kolonel Jkr. Laman Trip. LI. M. de Koningin-Moeder was door drie leden van haar gevolg vergezeld. De overige leden der Commissie vah ont vangst slóten den stoet. In het Auditorium hadden alle aanwezi gen reeds tevoren hun plaatsen ingenomen: de Curatoren en de Hoogleeraren in hun gewone banken; op de eersle rijen achter de plaatsen van het Koninklijk gezelschap, de Adm. Chef der Afdeeling Hooger Onderwijs, Mr. A. J. L. van Beeck Calköën, als verte genwoordiger van den Minister van Onder wijs, Kunsten cn Wetenschappen, die wegens verblijf buitenslands van zijn voornemen, de plechtigheid bij te wonen, had moeten af zien; voorts de wethouders van Leiden, de heeren T. S. Goslinga, J. Splinter en Mr. A. J. Romijn. de secretaris der Gemeente Mr. C. E. van Sti-ijen, de garni zoen commandant Luitenant-Kolonel II. Rooseboom, de dijk graaf van Rijnland Mr. P. A. Pijnacker Hor dijk, de voorzitter en gecommitteerden van den Universiteitsraad van het Leidsch Uni versiteitsfonds. Teneinde zooveel mogelijk van de studen ten in de gelegenheid te stellen, de plechtig heid bij te wonen, hadden wegens de zeer beperkte plaatsruimte slechts een 20-tal echt- genooten van curatoren en hoogleeraren toe gang gekregen, evenzoo slechts een beperkt aantal der privaat-docenten. Rede van den rector. Zoodra het Koninklijk Gezelschap gezeten was, besteeg de Rector de katheder, opende de vergadering en sprak: „Majesteiten, Koninklijke Hoogheden, Aan zienlijk gehoor, Voor de derde maal binnen acht jaren valt aan de Leidsche Universiteit het hooge voor recht te beurt, Uwe Majesteit en de andere leden van het Koninklijk Huis binnen haar muren te zien, teneinde deel te nemen aan een plechtige academische handeling, waar in steeds opnieuw de nauwe band tusschen het Huis van Oranje en 's Lands oudste hoogeschool treffend tot uiting komt. De wording van een staat en een volk Is zelden of nooit zoo eng verbonden geweest aan het leven van één groot man, als dit het geval is ten opzichte van den Nederland- schen staat en Prins Willem van Oranje. Die samenhang wordt nog merkwaardiger door het feit, dat op het meest bewogen punt in de worsteling van dat volk en het stre ven van dien man ook de grondslagen zijn gelegd voor dc opkomst van een nationale studie en wetenschap. Indien de Academische Senaat voor de plechtigheid, die ons heden bijeen houdt, den dag koos, waarop de Prins het octrooi de sichting der Universiteit uitgevaar digd heeft, dan is dit niet om daar mee de Universiteit in het middel punt van deze herdenking te plaatsen. In dit eeuwjaar van 's Prinsen geboorte geldi de viering van zijn gedachtenis het gansche menschcnleven, dat in 1553 begon, in al zijn onschatbare historische beteekenis. Met de keuze van den 6en Januari getuigen wij en kel van onze onvergankelijke dankbaarheid voor de bij uitstek wijze en ver vooruit zien de daad van den Vader des Vaderlands, die vorm kreeg op dien dag. Muzikaal intermezzo. Toen de Rector had uitgesproken, zong van de galerij een dubbelkwartet van studenten, onder leiding van den heer Richard Boer vierstemmig het eerste en het laatste couplet van het bekende Geu zenlied: „Helpt nu U self, soo helpt U Godt". REDE PROF. COLENBRANDER De historische rede werd daarop door Prof. Colenbrander, hoogleeraar in de vader- landsche geschiedenis, uitgesproken van de lage katheder. Majesteiten, Koninklijke Hoogheden, Ex- cellentiën, Dames en'Heeren, Zeer aanzien lijke vergadering, zoo ving de spreker aan, de Leidsche Lloogleeraar die op dezen dag U van Oranje spreekt, vervult daarmede, in naam zijner universiteit,, een plicht der dankbaarheid. Maar niet van stad en hooge school zal hij U gewagen: het beeld, dat hij voor U heeft op te roepen, is daartoe te groot. Aan het begin der nationale geschie denis van Noord-Nederland verschijnt ons Oranjes figuur inderdaad in reuzengestalte. Deze plek hier overschaduwend, de ruimere historische omgeving: ons vaderland, geheel beheerschend, trekt hij tegelijk blikken tot zich uit een groote verte: immers hij be hoort mede aan de overige Nederlanden, ja bezet een eigen plaats in dat groote geheel van haast onbegrensde uitzetbaarheid: protestantsch Wosl-Europa. Na Coligny, en van nog algemeenor beteekenis dan hij, is Oranje martelaar 'geweest eener vruchtbare gedachte wV.'u'in de Republiek der Ver- eenigde Nederlanden, het Zwitsersche eed-' genootschap. Schotland, Noord-Amerika, het Brandenburg van Louise Henriëtte, en, voor een deel dan toch, Engeland en Frankrijk hebben geleefd: de gedachte der christelijke vrijheid, die in de tweede helft der zestien de eeuw om adem veeht, en door Oranje ge koesterd is in zijn hart, bezonnen in, zijn brein, en met zijn bloed betaald: een ge dachte die, wil zij zelvo niet spoedig schul dig worden aan den dwang waartegen zij in opstand kwam, het complemont te ontwikke len heeft der christelijke verdraagzaamheid; proces, dat, na den jammer van den Bar- tholomeusnacht, gedurende eenige jaren zich vooral hier voltrokken heeft, in ons Holland en Zeeland, in Haarlem, in Alkmaar, Leiden, Zierikzec, en waarvan de herinnering thans weerklinken moge binnen de gehoorzaal eener universiteit, door haar verheven stich ter eenmaal tot blochuys ende bewaernisse dier vrijheid bestemd, libertatis praesidio. Oranje, de wegbereider .der christelijke vrijheid, grondvester der christelijke ver draagzaamheid; zoo hij, als het moet, too- neehnatig weet te zijn (want hij is zich zijn beteekenis bewust), hij is tegelijk een aan trekkelijk, een nobel mcnsch geweest, toon beeld van kiesche humaniteit in een tijd die grimt van wreedheid. Waarmede begint zijn hooger leven: met dien kreet in 's lands raadsvertrek, dat hij niet aanzien kan dat vorsten heerschen willen over de zielen der mcnschen; dat het zijn ziel verbijstert een mensch te zien verbranden om wat hij be leed uit zijn gemoed. Waarin bestijgt het zijn top: in die tweede unie van Brussel, waarbij hij de onderteekenaars zich verbin den doet, noch hen die de katholieke kerk verlaten hebben, noch hen die haar trouw zijn gebleven, geweld aan te doen, te belce- digeh of te benadeelen. Waarin klinkt het uit: in die vraag na het schot van Jaureguy, niet hoe de moordenaar, neen hoe hij zelf verantwoording zal kunnen afleggen voor vergoten bloed, zóóveel -vergoten bloed; in zijn bejegening van 's hofpredikers troost, die alleen van hel recht der zaak gewaagt, waarvoor het bloed geplengd is: „dlamiséri- corde, mon ami! a la miséricorde, c'est la mon recours et n'y en a point d'autre"; in zijn verzoeik, den schuldigen aan het tnoord- bedrijf geen wreeden dood aan te doen; in de zucht waarin, na het andere schot twee jaren later, de vliedende gedachte zich nog om het volk bekommert dat hij aan de hand genomen en geleid heeft op zóó gevaarlijken weg: „mon Dieu, aie pitiè de ce pauvre peuple". Het stugge gemoed Pro/. Lr. H. T. COLENBRANDER van ons waterlanders is van één ding zeker, dat de dank, die het betalen wil, nooit aan de verdienste gelijk komt De Prins in vijf gestalten Spreker roept vervolgens de vijf gestalten in de herinnering waarin de prins ons ach tereenvolgens verschijnt: die van den Brus selschen edelman, den vorst-bevrijder; den rebel, den ruwaard van Brabant, den mar telaar!" Hij komt in ons land op een oogenblik dat „i Duitsohland reeds de Luthersche kerk hervorming haar-beslag heeft gekregen, van welke zijn eigen moeder, Juliaaa van Stol berg, een ijverig aanhangster is; in de Ne derlanden evenwel heeft de landsheer, aan wien ook naar Duilsche opvatting de be slissing te dezen toekomt, haar niet toege laten. De jonge Willem van Oranje ge draagt zich dan ook in de Nederlanden als katholiek; een volijverig katholiek is bij nimmer geworden; die kwamen trouwens onder de Nederlandsche grooten met welke hij verkeerde, bijna niet voor; hun katho licisme is een zaak van overlevering, niet meer van overtuiging. Hoe stond het met den anderen band, dien een vliesridder zich vond aangelegd, de trouw aan den landsheer? Bij het geslacht waartoe zijn oom Hendrik, zijn schoonvader Maximiliaan van Buren hadden behoord, was die trouw actief, vurig geweest, een stuk van de intiemste persoonlijkheid. Het jongere geslacht, klaagt eenmaal Maria van Hongarije, voelt zich niet meer zoo. Kan 't verwonderen? Karei V was aan de Nederlan den, waarbinnen hij geboren werd, ontwas sen; zij dienden hem meer dan dat hij hun diende, en hun dienst moest meer en meer worden gewezen voor doeleinden, die met de materieele belangen, met de geeste lijke neiging ook der Nederlandera strijdig waren. De poging tot nederwerping van het pro testantisme in Duitsohland, in Engeland, moest tegen de Nederlanden, door Karei als werktuig dier staatkunde beschouwd en ge bruikt, een vijandschap oproepen die hun volkswelvaart, bij goede betrekkingen tot die naburen bij uitstek gebaat, benadeelde. En wat zoo kennelijk tegen hun belang streed, het was mede niet in overeenstem ming met hun geestesneiging. Nederland had in Erasmus een verfoeier, een bespotter voortgebracht van het uiterlijk geweld, dat meent den geest te kunnen dwingen. De Inquisitie was den Nederlanders een gruwel, de bloedplakkaten een ding des aanstoots, en bij een van die stilzwijgende overeenkom sten tusschen gelijkgestemden, waartegen re geering zoe weinig vermogen, Heten de magistraten s zooveel mogelijk onuitge voerd. Al deze brandstof lag reeds vóór den af stand van Karei V opgehoopt. Wat ©r eens klaps de lont in steekt, is de overgang der regeering op zijn zoon. Met weerzin hadden de Nederlanders gezien, dat op zijn huldi- gingsreis, in 154'd, Philips den kring der Spanjaarden, van wien hij zich vergezellen liet (den hertog van Alva en anderen) te nau wernood had verlaten. Bij de overdracht in het Hof van Brabant te Brussel, in 1555, kon hij hen niet m een der inheemsche talen toespreken, maar moest het woord voor zien laten door Granvelle. Van den eersten dag af sluit hij zich op binaien zijn paleis, pleegt geen overleg met de pas benoemde leden van zijn Nederlandschen Raad van State; een Oranje, een Eginon-d schijnen voor item achter te staan bij een Ruy Gomez, een Manrique, lieden die in de Nederlanden niet te maken hebben, met het gevolg dat de Raad van State er schriftelijk aan-herinnen dat alle maatregelen, de regeering der Ne derlanden betreffende, aan zijji advies moe ten worden onderworpen. Dit geschiedt lis November 1555, drie weken na de regeerings- aanvaarding! Tot ergernis der Nederlanders waren er op dit oogenblik Spaansche regimenten m hei land; zij waren er in '53 gekomen voor den oorlog tegen Frankrijk en zijn na den wa penstilstand van Vaucelles in het land geble ven. De Spanjaarden haatten de Nederlan ders van 1517 af. toen de Bourgondische stoet die Karei V naar Spanje begeleidde zich daar hooghartig en baatzuchtig gedragen had; gevolg eener onnatuurlijke verhouding waarvan de nadeelen zich thans naar de an dere zijde openbaarden. Ware niet spoedig de oorlog tegen Frankrijk weer uitgebroken die Spaansche tercio's en Nederlandsche ben den van ordonnantie zij aan zij stelde, wel licht waren wellicht reeds in den eersten aanvang van Philips' -regeering ernstige moeilijkheden uitgebroken. Nu volgen zij na den vrede van Cateau Cambrésis. Het onvermijdelijke duel tusschen Spaan sche en Bourgondische staatsopvatting moet uitgestreden: Raad van State tegen achter- raad, Oranje en de zijnen tegen Granvelle. De -hooge adel weet zijn zaak bij uitstek po pulair te maken: gaat het niet om den u:t- eindelijken aftocht der Spaansche troepen, door den koning, in strijd met de toe?egging bij zijn vertrek, tot 1561 in het land gelaten: of tegen de vervanging, buiten advies van den Raad, van een dun gespreide, tradi- tioneele. verwereldlijkte bisschoppelijke hiër archie door een alomtegenwoordige, tot den strijd toegeruste gendarmerie des geestes? Die, met de groote abdijen begiftigd, zitting verkrijgen zal in de Staten des lands? Een storm steekt op; de heeren staken hun me dewerking aan de regeering, de Staten van Brabant het opbrengen der bede. Calvinisti sche troebelen verontrusten Doornik en Va lenciennes. Op verzoek van de verschrikte Margaretha wordt Granvelle teruggeroepen. De Balling Vervolgens de gebeurtenissen van 1566 be handelend, toont spr. aan, hoe Oranje door de conistoriën, en deze door de beeldstor- mers, volkomen wordt achterhaald. Ais hij tegen de beeidstormers optreedt, als hij ue rol van calvinistisch bendehoofd verwerpt, wordt hij ais een afvallige ge brandmerkt: „un móchant inalheureux", noemt hom Guy de Bray. Zijn werkingssfeer krimpt in tot rustbewaring binnen Antwer pen;-door den terugval van Egmond en alle gematigden tot de regeering is zijn positie scheef getrokken; oprichten kan hij zicli voor het oogenblik alleen door zich te ver wijderen uit de landen van een koning, wien hij geen nieuwen eed van trouw kan afleg gen. En waartoe zou die zelfvernedering ge baat hebben? Gold het de vraag, zich al of niet te verzoenen met Margaretha, die den eed oplegde? Een ander was in aantocht, de iieul van Philips. De rol van adellijken staatsman, van Bourgondische traditie, is uitgespeeld. Met duizend anderen, hoog en laag. is hij balling geworden, maar tevens natuurlijke toevlucht aller ballingen: als Prins van Oranje is hij souverein vorst, als Graal van Nassau heeft hij machtige vrienden en verwanten. Mag hij de strafoefening aanzien, waaronder een volk krimpt, dat hij eenmaal den dienst zijns harten heeft toegedacht? Welk Neder lander heeft in zijn gemoed, welk gevestigd orgaan in zijn besluit, den Bloedraad goed gekeurd? Wat in de Nederlanden uitge oefend wordt is geen Nederlandsoh bewind meer, het is Spaansche tyrannie, steunend enkel op de macht eener soldateska, die naar Nederlandsche opvatting in het land geen wettig aanwezen heeft, die elk Neder lander, zoo hij er de middelen toe bijeen kan krijgen, mag verdrijven, in den naam zelfs van den wettigen, aan privilegiën ge bonden landsheer. Grooter macht bijeen te brengen dan waarover Alva beschikt, lijkt in het krijgsliedenreservoir, dat Duitschlana heet, geen onmogelijkheid. Het zijn lieden, die dienen omdat en zoo lang men ze be taalt. Aan geld nu ontbreekt het den Prins van '68 in bedenkelijke mate, maar zijn de Nederlanders, zoo zij maar eerst hun bevrij ding naderen zien, niet rijk genoeg de vol tooiing ervan te bekostigen? Het stuk wordt gewaagd onder de leus Pro Lege, Rege, Grege; het volk, derde lid in deze samen stelling, zelf aan de wet gebonden, mag tot den Koning toe het ontzag daarvoor uplog gen. Mislukte veldtochten Thans g^ut Spr. tot de bespreking der mislukte veldtochten van 1568 tot 1572 over. Ook de rol van den vorst-bevrijder is uit gespeeld: de Prins moet rebel worden met de Hollandsche rebellen. Die vier jaar der rebellenoonfederatie onder Oranje als „hoo- overheid", zij hebben een glans, die dien van andere tijdperken van den SO-jarigen oorlog overstraalt. Oranje's talenten blijken, hier eigenlijk voor het eerst, wonderwel op de mogelijkheden te passen. Eén ding hen- ben de opgestane gewesten vóór: zij kunnen op het achterland een geweldigen econonn- schen druk uitoefenen, zonder dat hun eigen dagelijksch bedrijf door Alva, die weinig scheepsmacht en vooral geen scheepsvoix heeft, kan \vorden aangetast. Zij kunnen hun vrachtvaart voortzetten en, nu zij Ant werpen noch Amsterdam bezitten, zelf mark ten openen in Zeeland, aan don Maasmond, in het Noorderkwartier. Zal de handel den oorlog voeden, dan zijn twee dingen strikt noodzakelijk: er moet orde heerschen op die markt, volstrekte hamdelsveiligheid; nu er moet stipte orde heerschen in de finan ciën; 't krijgsvolk, dat men aanneemt, moet zóó geregeld worden betaald, dat het een gewillig werktuig blijft instedo van een go vaar te worden. Bewonderenswaardig zijn de snelheid en volkomenheid, waarmede Oran je beide doeleinden heeft bereikt. Geen geu- zenbewind meer; van een Lumey, die ker ken sohen-dt en monniken opknoopt, heen hij zich zoo spoedig mogelijk ontdaan. Hei bewind daarentegen in handen gelegd van de onmiddellijk hij orde en veiligheid be langhebbenden: den Hollandschen handels stand zeiven. Onmiddellijk herstel weliswaat van een goede justitie, maar het dagelijksch bestuur uitgeoefend niet meer door stad houder en hof, maar door stadhouder en door de Staten zelf gecommitteerde rad' en die staten zelf niet meer uit ridderschap en de zes groote steden samengesteld (waar aan trouwens Amsterdam en weldra ook Haarlem ontbroken zouden hebben), maar uit ri-dderschap en iedere stad wier activi teit thans voor het welslagen van den op stand gewicht heeft: Hoorn en Enkhuizen zoo goed als Dordrecht of Leiden. De twee takken van staatsdienst, waar thans alles aan hangt: financiën en admiraliteit, onder bijzondere, dagelijks met den Prins han delende collegicn gesteld. En dit alles werkt; het slaagt. Zelfs belasten zich deze bur gera oneindig zwaarder dan zij hebben wil len dulden dat Alva het hen deed. De mo gelijkheid van een populair bewind dat niet in anarchie onaardt, mogelijkheid duor Oranje steeds geponeerd- van den eersten dag zijner oppositie tegen Granvelle ai, zij is in zijn Holland en Zeeland zegevierend bewezen. Van rebellenoonfederatie tot staat. De rebellenconfedenatie verstevigt zich tot een staat, voorlooper van de republiek der Vereenigde Nederlanden, waarvan Holland en Zeeland steeds de kern zijn gebleven. Hoe siert dit jong bestaan de zorg voor eigen geestelijke zelfstandigheid, betoond in de oprichting der Leidsche Universiteit, vaste steun en onderhoud, naar de Prins het uit drukt, der vrijheid en goede regeering des lands, „een blochuys ende bewaernisse; ee:i onverbrekelicke handt der eenicheyt". Aan welk een zware proef was, in het flf- geloopen jaar, dat fier vertrouwen onder worpen geworden, en hoe kloek had Oranje, toen alle hoop verloren scheen, de verleiding van den eigenbaat afgewezen. Haarlem, on danks een verdediging zoo krachtig als men, volgens Alva zeiven, nooit heeft aan schouwd, gevallen; indien Leiden volgde z.-u do rest van Holland tot de Maas niet te hou den zijn, en bleven slechts de uiterste, van onderling verband verstoken kwartieren, Zeeland en West-Friesland, den Prins over. Al zijn hoop was toen op den nieuwen in val van den onvermoeiden Lodewijk geves tigd; tot Bommel trok hij zijn broeder tege moet. dien hij niet meer zou weerzien. Reeds heeft hij vermoeden van een onheil, maar van den vollen omvang der ramp, van het persoonlijk lot van Lodewijk, Hendrik en Christoffel is hij nog onzeker. Daar ver verschijnt een afgezant van Requesens met vleiende aanbiedingen voor hem en zijn ge slacht, als hij het land wil ruimen. Het ani woord is een mengeling van ootmoed en spot. De koning machtig? God is machti ger, en hij vertrouwt, dat d i e Koning voor hem zal zijn. Het gemeen? gij weet niet welk een goede orde LIeeren Stalen van Holland en Zeeland weten te stellen! Zijn rust en veiligheid? Hij heeft genoeg ge leefd, en zoo hij sterven moet, zal het niet zijn zonder glorie. Aan zijn broeder Jan he- lijdt hij onderwijl: „er had mij niets schrikkelijkers dan deze tegenslag kunnen overkomen, maar wij hebben het God op te geven, die vermag wat aan de wereld onmogelijk schijnt. En al mochten ook gij en ik te sterven komen, het zal nochtans zijn in de zekerheid,"dat God de zijnen me. verlaat". Welk een accent, op welk een oogenblik. Deze niet-kerksche man, hij zou niet religieus geweest zijn? Spr. herinnert vervolgens aan het beleg en ontzet van Leiden, de vredesonderhande ling te Breda, het aanbod der souvereiniteit aan Elisabeth. Maar getreuzel moede, mach tigen 28 April 1576 de staten van Holland Oranje een beroep te doen op de onder steuning van Hendrik III van Frankrijk Van deze machtiging is echter geen gebruik gemaakt, daar onderwijl de gevolgen eenei onvoorziene gebeurtenis, den dood van Requesens, het uitzicht der zaken geheel beginnen te veranderen. Niet de verhou ding tot Frankrijk of Engeland ,die tot de overige Nederlanden moet thans in het mid den der belangstelling staan. De Pacificatie van Gent Spr. verhaalt thans van-de pacificatie van Gent, die feitelijk meer vragen stelt dan zij oplost. Generaliteit en bijzondere hooge overheid over twee gewesten, bevoorrechte positie van den Hervormden eeredienst hier, van den Katholieken ginds, dit alles blijft vol tegensfelling; ulle principieele beslissing is opgeschort, om voor het oogenbik hel verbond, tot verdrijving der Spanjaarden tol stand te kunnen brengén. In de pacificatie zoo weinig mogelijk sprake van den gods dienst en in het geheel niet van den koning. Uitsluitende oefening van den Hervormden eeredienst in I-Iolland en Zeeland, van den Katholieken eeredienst daarbuiten; hoe moet nu de beslissing uitvallen der Staten- Generaal, die voor allen zal gelden? Het ver bod van geloofsvervolging, nu reeds uitge sproken, wijst naar een beslissing in den zin der verdraagzaamheid. Dit is Oranje's opvatting der pacificatie; zal zij door hei Zuiden worden overgenomen? En dan koning. Die toekomstige, uitgebreide Staten- Generaal, te vergaderen na verdrijving der Spanjaarden, zijn klaarblijkelijk gedacht als een constituante. %al, wat zij vaststellen, door 's konings veto kunnen worden teniet gedaan? Mondeling is te Gent verzekerd, dat de constitutie niet met den koning zal worden beraamd, maar als zij gereed is, hem vooigelegd, mét de vraag of hij dóórop ver kiest te regeeren. Het antwoord is niet twij felachtig, en men zal van Philips af zijn. Ziedaar Oranje's opvatting der pacificatie: zél niet een tegenpartij met recht beweren, dit alles uit het stuk geenszins te kunneD Al deze vragen worden onmiddellijk acuut, daar 3 November, te Luxemburg, een nieuwe landvoogd is verschenen, Don Jan, die om toelating vraagt. Oranje wil die ge weigerd hebben; niets is aan de orde dan het verdrijven der Spaan^he troepen; maar, buiten hem om, géven thans bij de eerste Unie van Brussei de katholieke gewesten hun eigen uitleg der pacificatie, die ver klaard wordt een verbintenis te zijn tot handhaving van het katholieke geloof en der gehoorzaamheid aan Jen koning. Nu kan Don Jan de pacificatie goedkeu ren, onder belofte, dat de Spaansche troepen binnen twintig dagen vertrekken zullen, die van andere nationaliteit nadat zij zullen zijn afbetaald. Eerst na het vertrek dor Span jaarden zal Don Jan als landvoogd worden erkend door de Staten-Gcneraal, die intu.s sell enhun verbintenis hernieuwen tot hand having van den katholieken godsdienst „en toute chose et partout", een besluit, dat on middellijk de afgevaardigden van Holland en Zeeland de vergaderzaal doet verlaten Nu heeft hel Zuiden zijn Don Jan, ma het den vrede met het Noorden kwijt, en de gedachte aan een tweede ballingschap drijft den drom van uitgeweken calvinisten, die op gezag van de schorsing der bloedplak katen naar het Zuiden zijn teruggekeerd, tol wanhoop. Onder de katholieken zeiven, zijn er velen, die zich met schrik afvragen wai zij bedreven hebben. Zij verzoeken Don Jan onmiddelijk den vrede met Oranje te her stellen, die evenwel zijn gezanten te Geer- truidenberg toevoegt, dat hij calvinist is, en calvinist zal sterven. Men verwijt nu Don Jan te Brussel wat men zichzelven had te verwijten. Onmiddel lijk breekt tusschen hem en de hooge hee ren twist uit, ja die heeren zeiven hebben het volk niet meer in bedwang. De land voogd voelt zich de gevangene van burger vendels; hij ontsnapt maakt zich meester van het kasteel van Namen, en vraagt Phi lips de Spaansche troepen terug. Oranje's tijd gekomen Nu is het Oranje's tijd. Al zijn voorspel lingen zijn uitgekomen. De burgerij dwingt de Staten hem naar Brussel te noodigen, waar hij, 23 September 1577 zijn intocht houdt. Onder den ouden titel van ruwaard, treedt dé Prins aan het hoofd van het be stuur van Brabant Don Jan wordt vijand des lands verklaard. Marnix, zijn noordelij ke, Liesvclt, zijn Brusselsche vriend, wor den gekozen in den Raad van State. Dc eerste unie van Brussel wordt door een tweede vervangen, die de pacificatie m den zin der verdraagzaamheid interpreteert. Oranje schijnt het wezenlijke te bereiken van hetgeen waarvoor hij strijdt: Neder land te vereenigen door er den geloofshaat aan banden te leggen. Het schoone droombeeld is teniet gegaan het komt er op aan, de juiste oorzaak te willen zien. Een school van gesohiedschnj ving, wie het niet aan vrijmoedigheid, maar aan onbevangenheid mangéit, weet tegen woordig het antwoord op te dreunen als een van buiten geleerde les: „Groot-Neder land is te gronde gegaan aan waalseh ver raad. De Walen", verklaart de meester tfe- zer school, „werden zich hun rasgemeen- schap tegenover de onzee bewust". Zonder linge misvatting, in de actie der malcon tenten een anti-dietsche beweging te zien. Welke nationalisttische, welke „ras"grief had den de Waalsche provinciën tegen de gene raliteit, waaruit zij wegliepen met moge lijkheid kunnen inbrengen? Zij brachten in dezen tijd in de Staten-Generaal zes stem men uit tegenover Vlaanderen en Brabani elk maar óén, en waren ook in den Raad van State ver boven hun beteekenis ver tegenwoordigd. Beide collegiën beraadslaag den in het Fransch. Was Oranje soms dietsch partijganger? Zijn omgangstaal is het Fransch; de kerk die hij bezoekt de Waalsch-Hervormde. In zijn omgeving zijn Fransch sprekenden, ja Franschen, ruim vertegenwoordigd; Duplessis-Mornay, Le Noue. Loyseleur. De Waalsche provinciën hebben niet op Gent tegen omdat het een Dietsch, maar omdat het een Calvinistisch centrum is. Waarom, te loochenen wat in onze oogen springt: aan een tekort van den breidel, dien, in elk staatsverband, burgei zin, instinct van politiek behoud aan de réligieuse hartstochten dienen aan te leg gen, aan een te slappe staatswil, is Oranje's generaliteit te gronde gegaan. Bij de Zuidelijken in het gemeen had het katholicisme de kracht eener gewoonte, nog slechts bij uitzondering die eener branden de overtuiging. Een later geslacht heeft de beweging, die onzen Vondel' bijvoorbeeld in den schoot der kerk terug kon lokken, om haar ernst en toewijding terecht een katho lieke herleving genoemd. Ten tijde der mal contenten is zij nog niet begonnen. Even min bestond er, toen de pacificatie getee- kend werd, in het Zuiden een protestant- sche partij; die daartoe in 1566 behoord had, was óf ter dood gebracht, óf uitgeweken. VVèl bestond er, onder de lagere klassen der utgemergélde, jarenlang verdrukte steden, eeen anticlericale kern. Alva, Re quesens, Don Jan hadden zich in die mate voorgedaan als verdedigers van het katho lieke geloof, dat de haat dien zij opwekten, noodzakelijkerwijs op de geestelijkheid te rugviel. Haar had men dikwijls bereid ge zien het nationaal belang achter te stel len bij dat van kerk en koning; hoe stand vastig was, daarbij vergeleken, de houding van Oranje geweest! Het was onvermijdelijk dat zich. in de omstandigheden van 157G en '77 onder de Brusselsche „natiën", de Gent- sclie „neringen", een partij der „patriotten", vormde, d-ie vrede met het Noorden, Oran je's komst met terugkeer der welvaart inden tificeerde. Offlcieele herinneringspenninq op de cderinq van het Vierde Eeuwfeest der geboorte van Prins Willem van Oranje, in opdracht van het Landelijk Comité vervaardigd door de N.V. „Koninkl iiké-beqeer" te Voorschoten. Nu is er weinig noodig geweest om deze partij tot een extreem, intolerant calvinisme te doen afglijden. De revolutionaire hou ding waarin zij zich, om in '76 de bijeen komst van de Staten-Gcneraal, in '77 de uit- noodiging aan Oranje door te drij'ven, tegen adel, patriciaat en geestelijkheid had moeten plaatsen, deed haar naar energieke leiding omzien: waar vond zij die gereede dan bij de terugstroomende calvinistische ballingen, anti-paapsch en anti-Spaausch bij uitstek? Niet uit zielsbehoefte verlaat deze partij de kerk, maar uit politieken harts tocht, om zich te krachtiger legen den Spaanschen aanhang te kunnen keeren. Die pen wortel slaat in deze gemoederen foet nieuwe geloof niet, dat verkozen wordl ip.n weerzin tegen de maatschappelijke or da, waari ndo katholiekp kerk vervlochten zit. De bekeering is te plotseling om niet wan kel te blijven Tegenwerking der Gentsche democratie Spreker vervolgt met een verslag van de wijze, waarop de Gentsche democratie de Staten-Generaal, die orde op het stuk der religie hebben te stellen, het werk Uit de handen wil nemen door gewelddadig de uit oefening van den katholieken eeredienst in Vlaanderen te beletten. Kan eeri door de Staten-Generaal af te kondigen religie-vrede het verloop nog stuiten? Oranje heeft dien opgesteld met hulp van Duplessis-Mornay, hij is er op aangelegd, moest erop zijn aangelegd, bij de katholie ken een soort excuus te maken voor het dol drieste optreden der Gentenaren. Het calvi nisme wordt aangeduid als „religion préten- due réformée", die men terwille der eenheid tegenover den gemeenen vijand te dulden heeft tot het God behage gelegenheid tot een algemeene nationale kerkvergadering te #e- ven, die, de beide partijen in vrij hied ge hoord, besluite. In afwachting zal vrijheid van eeredienst weden toegestaan waar min stens honderd gezinnen, één jaar ter plaat se gevestigd, haar aanvragen, of in kleine dorpen de meerderheid. De magistraat ver deelt de kerkgebouwen. De bijzondere rege lingen, in Vlaanderen door de Gentsche cal vinisten tot stand gebracht, vervallen; de afgezette magistraten daar worden hersteld, de gevangenen losgelaten. De Staten-Generaal namen het ontwerp niet aan, maar zonden het naar de provin ciën, waar het bijna nergens instemming vond. Ten uitvoer gelegd is de geloofsvrede te Antwerpen, sedert den slag bij Gembloux, Oranje's verblijf, waar in Augustus '78 den Calvinisten gebouwen tot uitoefening van hun eeredienst worden ingeruimd: te Leeuwarden, waar hun de Jakobijnenkerk wordt overgelaten; de Groninger Ommelan den hebben haar ook aangenomen. Utrecht verwierp op verlangen van het eerste lid, hoewel eenige edelen voor de aanneming stemden; in Gelderland ijverde Jan van Nassau voor de aanneming, rnaar kreeg de Staten niet mede. waarop de Hervormden zich met hulp der troepen in het bezit van kerken stelden; in Holland en Zeeland was van aanneming geen sprake en in de zuiver katholieke gewesten evenmin. Het meest fulmineerden de Gentsche calvinisten. Slechts goddeloozen kunnen de afgoderij be schermen, roept Dathenus uit; Oranje, dio van godsdienst gelijk van kleed verandert, bekommert zich slechts om den Staat, en maakt van de nuttigheid zijn God. Men spreekt ervan zich te „kantonneeren" op zijn Zwitsersch: een tweede Genève te wor den, het juk der generaliteit af te werpen. Men wil den streng calvinistischen palts graaf Joan Casimir, als aanvoerder van hulpbenden in het land verwacht, tegen Oranje stellen, ja, hem Graaf van Vlaande ren maken. Het is de woede dezer Gentenaars, welke zich ook naar Atrecht, naar Doornik, naar Valenciennes, naar Rijssel zoekt voort te nlanten, en daarin aanvankelijk slaagt, die het opkomen eener katholieke reactie in do Waalsche provincies gereedelijk verklaart De Unie van Atreoht vond haar tegenpool in die van Utrecht, door Oranje zonder inge nomenheid aanvaard; liever had hij gezien, dat alsnog met den geest, die de Unie van Utrecht ingaf, het restant der generaliteit te bezielen ware, die hij zoekt te redden on danks al. al zou hij ei een stroohalm voor omklemmen; die stroohalm heet Anjou. Die man blijkt een voetwisch, Parma een mili tair en diplomatiek genie, dié het gebied der generaliteit, wier organen van Antwerpen naar Holland worden opgejaagd tot dat der geünieerde provinciën doet samenkrimpen. In Juni 1583 is Oranje uit Antwerpen naar het Noorden teruggeweken; de Gentsohe cal vinisten, wien hij geen hulp meer kan bij zetten betichten hem van verraad, en nemen tot stadhouder van Vlaanderen een jeugdige windbuil aan, Charles de Chimay, die zich in Maart '84 aan Parma onderwerpt. Brugge cn Gent zijn dan ingesloten, en verkeeren in de diepste ellende; te Brugge sterven dage lijks honderd menschen aan de pest, het geeft zich 20 Mei 'S4 over. Te Gent vallen katholieken en calvinisten elkander op het lijf, en krijten vrede! de een, en religie! dei ander; de man, die, zijn tijd vooruit, dia beide begrippen elkander had willen doen doordringen, hij valt te Delft. 10 Juli 1584. Oranje heeft de kraoht niet vermoed, waar mede het Noorden,- met afstooting zelfs van verdachte buitenlandsche hulp, zich tegen. Parma zou kunnen handhaven. Niet zonder diens afleiding evenwel door Hendrik IV, in wiens tijd Oranje's juiste gedachte, dat Frankrijk bovenal de nuttige bondgenoot kon zijn, eindelijk bewaarheid werd; maar voor een redding van Oranje's generaliteit was het toen te laat. De Unie bleef behouden, en bij voortdurende ontstentenis" van een landsheer, ais republiek. Het was nooit Oranje's wensch geweest. De geünieerde pro vinciën als groote mogendheid, hij heeft ze in den droom niet gezien. En toch is hij de vader van dit ons kleine vaderland, dat groot bleek te kunnen zijn in wat Oranje's generaliteit ontbrak: burgertucht en christe lijke verdraagzaamheid. Wij hebben zijn les niet versmaad. Ons volksleven heeft deel aan een gedachte, die grooter was dan het Holland, grooter dan de Nederlanden van zijn tijd. die Europa veroverd heeft, die wij nog ten huidigen dage niet kunnen missen. Wat in on6 waarde heeft, het is in vrijheid gegroeid, en in de sfeer der vrijheid alleen zal Nederland leven. Wat hij in zijn volk, in zijn huis heeft ontvonkt, het is ons kracht geworden zonder weerga, ons beider kostbaarste goed ncf, heden. Ons ontroert nog zijne gedachtenis als geen andere het vermag; onder haar beschuttend lommer zweren wij Nederlanders van thans onze veeten af, en reiken elkander de hand. En in de geschiedenis van zijn stamhuis zijn de oogenblikken aan te wijzen, waarop, tot ons heil en behoud, de dragers van zijn naam niet op de lippen namen, want vertoon was hun vreemd, maar in hijn harte lazen: se sera moi, Nassau. Hoe zou het heden anders wezen? Zoo zij dan, in dit oogenblik door ons allen, vergaderd in Oranje's naam, ingegaan de plechtige hernieuwing van het oud verbond; zoo zij in onze ziel bezegeld de Unie van Leiden. Na de rede van Prof. Colenbrandor zong het koor, eveneens vierstemmig, het eeiste lied uit den Gedenkklank van Valerius: „Iloe groot, o Heer! en lioe vervoa-iic". Verv „Tot Majest blijk L Isèhe f jplecifrti lioliaa 01 Met toren Ter l>eM te ge liovei >airig' tedter het 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1933 | | pagina 6