kleu-fer-kranlje .III. piano... wat zagen die witte en zwarte toetsen cr verlokkelijk uit O, nog één keertje eens te mogen probeeren of hij 't nog kón „Wou ie 'es effen probeeren?" ried mevrouw z'n gedachten. ,,'k Zal 't wel niet meer kunnen," weifelde Hel- mich, doch hij liep reeds op het instrument toa en even later zat hij op 't randje van het piano bankje en terwijl hij iets van begeestering over zich voelde komen, gingen zijn zwarte schoen- makersvingers over de toetsen. Hij schoof wat gemakkelijker op het bankje en was alles rondom zich vergeten. Het zweet brak hem uit... Heerlijk heerlijk was 't; hij speelde maar door. en de burgemeestersvrouw stond sprakeloos achter het smoezelige schoenmakerskereltje, dat het talent van zijn muzikalen vader reeds te lang had moeten verbergen. Helmich hoorde niet, dat de burgemeester binnen kwam totdat zijn fantasies'uk uit was en hij plotseling met schaamte de vuile natte vlekken op de wi'te toetsen zag, die hij haastig met zijn gore zakdoek afveegde... Toen schrok hij van den burgemeester, die achter hem stond. „Kranig hoor," prees mevrouw. „Mag Ilelmich nog eens terug komen, man?" vroeg ze. „Dat móg," besliste de burgemeester. Overgelukkig liep Ilelmich terug naar z'n baas. Ze hadden geen kinderen, de burgemeester en zijn vrouw. En toen Helmich een paar keer, op z'n Zondags-h bij hen was geweest benijd door de andere jongens en nog miskenc door den huisvader, vroeg de burgemeestersvrouw hem den derden keer: „Wel, Helmich. hoe zou je het vinden, als je altijd bij ons zou kunnen blijven?" „Héérlijk mevrouw!" bekende hij eerlijk, „maar dat kón toch niet...?" „Hoor eens. m'n jongen, de Heere God hepft ons gee:i kinderen gegeven, maar nu willen we jou als kind aannemen Zou je een beetje van ons kun- nen houden, denk ji?" „Héél erg veel." ze' Helmich. en hij sloeg spon taan z'n arm om de hals van de burgemeesters vrouw. Nu was zijn lead geleden. Helmich werd later een beroemd musicus. Hij intPressf-erdp zich bovendien voor weesjongens met muzikalen aameg. Ja, twaalf ambachten en toch...II Voor knutselaars 'n Speelgoed-hond We gaan een hond van hout maken. We beginnen met de deelen op karton te teekenen en snijden die dan uit. Je hebt dan „malletjes" en het is een hec! klein kunstje langs de omtrekken op hel hout te teekenen. Romp I; kop II; oor 111; hals IV; één vóór- en achterpoot V en VI; staart VII. Hout-dikte romp, kop, ooren: 37 m.M.; pooten 11 m.M.j staart 9 mM.; hals 9 mM, De staart worot in den romp ingelaten en vastgeschroefd. De ha's wordt met een flinke schroef, die ie laat verzinken, draaibaar aan den romp bevestigd en hier wordt de kop vastgelijmd. Geef het diertie een vroolijk tintje naar eigen verkiezing en verzorg het zóó, dat je er lang plezier van beleven uoogtl De lan-ge weg Jan letswaart Kijk kljk k;jk; klei-ne zus is hee-le- maal al-leen uit wan-de-len ge-gaan. Waar naar toe? Zus weet het niet; en de boo-men vve-ten het ook niet; en de vo-gel-tjes in de boo-men we-ten het ook niet. Nie-mand weet het. Nie-mand! Maar klei-ne zus is met bang, o, hee-le-maal niet bang. Want de zon schijnt zóó mooi, en de vo-gel-tjes roe-pen al-door maar die klei-ne zus. Weet je-wat die vo-gel- tjes roe-pen? Ze roe-pen: Kom, kom, klei-ne zus! Weet je waar we zit-ten? Hoor maar, bo-ven in die groo-te boom, aan het eind van de weg. En zus heeft al haar speel-goed zóó maar la-ten lig-gen. Klei-ne zus ver-geet zóó maar haar bal en de mooi-e pop-pen-wa-gen. En de zwar-te pop, die Piet heet, ligt heel erg ver-la-ten in het gras. Maar klei-ne zus is weg-ge-gaan. Ze drib-belt met klei-ne stap-pen o-ver het grint. De weg is ook zóó lang naar die hoo-ge boom, zóó vree-se-liik lang. Klei-ne zus haar voet-jes wor-den moe; de weg gaat om-hoog, heel hoog, véél te hoog voor een klein meis-je. En zus is nog maar een heel klein meis-je. Zus zegt wel: ik-ke groot! Zus groot! Maar zus is niet groot. En de weg is zoo lang, o, zoo lang. O, wat is zus moe, zus is veel meer moe dan el-ken a-vond, als ze naar haar klei-ne wit-te bed-je moet. Klei-ne zus wou maar dat moes-je kwam, en zus in haar groo-te ar-men nam, en zus naar haai' bed-je bracht. Want, o, zus is zoo moe. Maar Moes-je is er niet. Moes-je is ver weg, in de ka-nier. Moes-je kan niet zien waar klei-ne zus-je loopt. En nu wordt zus-je bang. Ze be-gint zacht te huilen, eerst zacht, dan al har-der, en em-de-lijk roept ze heel hard met haar klei-ne stem-me-tje: Moes-je, Moes-je, kom bij zus; zus is zoo bang; zus moe! En wat denk je dat er toen ge-beur-de? Nou? Moes-jes hoo-ren al-tijd di-rect als klei-ne kin-der-tjes om moes-je roe-pen. Al zijn moes-jes nog zoo ver weg, ze hoo-ren het toch al-tijd. En toen kwam moes-je, en met een paar stap-pen, een paar groo-te stap-pen kwam moes-je o-ver de lan-ge weg naar zus-je toe-ge-loo-pen. En toen was zus-je niet meer bang. Ze lach-te heel blij. O, wat een lan-ge weg, wat een vree-se-liik lan-ge weg. Dat vond moes-ie ook. Véél te lang voor haar klei-ne meis-je, veel te lang voor klei-ne zus. Jan-baas en zijn klok door Vroolijk Tik-tak-tik! zoo gaat het klok-je, Met den sl-.ngei in het hok-je. Met den slin-ger heen en weer, Nu eens op en dan weer neer. Tik-tak-tik! Het blijft maar klop-pen. Zou die klok ons nooit eens fop-pen? Hoor, nu zegt hij, onder 't slaan: „Jan-tje, jij moet wer-ken gaan!" Tik-tak-tik! Hoor hem eens brom-men: „Moet jij wer-ken aan je som-men? Jon-gen, jon-gen, staak ie pret! Jan-tje-baas, ga maar naar bed!" Tik-tak-tik! „Zeg Jan, ga sla-pen! Want nu zit je weer te ga-pen! Tik-tak-tik! Ik zeg je. Jan, Word toch eens een wak-kre man!" WIST JE DAT Bij Kaap Hoorn, aan dc Zu'dpunt van Zuid-Ame- rika. stormt of orkaant "t driehonderd dagen per jaar! De zeelui noemen 0it stukje aarde: het va derland der stormen! Dp lucht !s er kil en sniidend. hóóp gaat de bran ding en van de zon is heel de dag zoo goed als niets te zien. De „duivelskllppen" houden deze barscho kaap gezelschap. Voor zijn Zuidpooltoch* nnm Byrd aan levensmid delen o.m mee: 4000 pond varkenscarhonarte; 2000 pond ham; 1500 pond kalfslever deze laatste wegens hun hoog Dezit aan vitaminen 10 ton suiker; 200 blikken melk; 2000 pond gedroogde melk. Op Nieuw-Zeeland werden 5000 pond gedroogde aardappelen ingeslagen, benevens een portie eieren. Dan ging cr een electrische pit.no mee zes gui- taaraf vijftien harmonica's en twee xylofoons! Papieren pantoffels staan tegenwoordig In de Amerikaansche hotelkamers voor de gasten klaar. Ze kosten hun niets en zijn vervaardigd uit Ja pan-papier. zoowel buitenstol als voering. De zo len bestaan uit een paar lagen karton er. dat houdt de voeten 'ekker warm: papier is Immers 'n slech te warmtegeleider! Iedere gast mag zijn pantofleis meenemen, ze zijn aan den ruimen kant en ver oorloven hun bezitters oo grooten voet te leven! Oplossing van de Kebus in ne' Kerstnummer Arbeid en moeite zijn de verbreking van de rust cn het gemak, wclko do mcnsch dwaselijk als zijn geluk beschouwt. van het letterraadsel in hel nummer van 17 Dec. Karei de Stoute (1407-1477). 1. K., van kilo, twee pond; 2. gal; 3. ark; 4. dwerg; 5. gelag; 6. ridders; 7. fluweclen; 8. feesten; 9. uilen; 10. klont; 11. hut; 12. sta; 13. e. 408 -■'ra mmli Iranumnn i n 1 ZATERDAG 31 DECEMBER No. 53 JAARGANG 1932 ONDAGSBLAD behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Niet vermeld Het zijn de goedprtler dat wij niet vernield liartlgheden geen elnd< nhedon des HEEREN, Klaagliederen 3 22 De terugblik op het jaar dat voorbijging en het vooruitzicht van het jaar dat komt, zijn geen van beide vroolijk te noemen. Uit de maanden en weken en dagen die achter ons liggen komt de herinnering van zoo ontzaglijk veel kwaad, dat het wel somber stemmen moet. En de verwachting van wat komen zal heelt geen grond van blijdschap, omdat er geen enkele aan wijzing is. dat beter tijden naderen. En mogen er ai zijn, die nog niet zeiven zijn aangeraakt door den vloed van ellende die over de wereld gaat. dit kan een hart dat niet aan al'e sympathie gespeend is niet troosten over wat hel om zich henen ziet. Veeleer neemt de omringende ellende alle genieting van eigen beter lot weg. Zullen we klagen? Als we dan maar klagen lof den Heere. niet over Hem En als we het danken maar niet verzeten. Al-een wie heeft leeren dan ken, weet ook Voor zijn klacht de plaats te vinden, waar hij haar kwijt kan. Dit had ook de dichter van dit derde klaaglied geleerd. Eenst laat hij zijn Klacht den vrijen loop. En le lezing er\ar- is wel geschikt om ons in onze dagen en in ons lo» stil te docr. zijn. Want neen. we hebben nog niet te klagen over rampen als dezen dichter waren wedervaren: zijn stad verwoest, zijn land geplunderd, zijn volk in ballingschap wegge voerd. *Als deze klagpr dan in zijn leed nog troost en stol tot danken vond. aan is er dit ook voor ons in de omstandigheden waarin wij verkeeren. Het diepst treft hem, dat hij in zijn ellende niet alleen de wreedheid van menschen kan zien. Daartegen zou hij nog kunnen schuilen bij zijn God. Neen. hij weet zich hierin getroffen door de roede van Gods toorn. Vandaar dat hij uitroept: ..Mijne sterkte is verzaan en mijne hope van den Heere". Toch vindt hij plaats voor een gebed: „Gedenk aan mijn ellende cn ballingschap, aan den alsem en Maar dan tiomt er in zijn klacht een keer. Hij gevoelt, dat het jphalen van zijn ellende hom verder van zijn God zou afbrengen. Met te kauwen op zijn verdriet aan hij het niet weg krijgen. En nu schiet er een lichtstraal van boven in zijn gefolterd», ziel. Eén oogenblik. Maai in dat eene oogenblik wordt zijn aandacht door iels gphoeid, dat hij vast grijpt om het niet weer los te laten. „Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal >k hopen; Het zijn dp goedertierenheden des Heereo dat wij niet vernield zijn, dat zijn barmhartig heden geen einde hebben". Of, zooals misschim moet gelezen worden, wat een gelijken zin hee t: dat de goedertierenheden des Hoeren eindeloos zijn, dat zijn barmhartigheden geen einde hebben. Het is dus niet de overweging: we zijn er nog. °n zoo lang al9 er leven is. is er hoop. Maar heel andere: dat hij en de zijnen niet ten eenenmaie vernie'igd zijn is alleen te danken aan de goeder tierenheden des Hoeren. En die goedertierenheden des Heercn zijn het licht in zijn duisternis. Op zichzelf troost het ons niet in ons leed. als we bedenken dat hPt nog erger zou hebben kunnen zijn. Ma&r wel worrli dit een grijpbare troost in dien het gevaar van dat erger kwaad metterdaad gedreigd heeft Wie bij een ernstig ongeval een been breekt is er niet mee getroost, dat tiij bijvoor, beeld niet al zijn geld heeft verloren, maar wel dat zijn leven is gespaard, want voor dit laalsto bestond gevaar. Zoo was er voor den dichter van Klaagliederen 3 aanleiding om te bedenken, dat hij nog niet ver nietigd was. Want als God toornt, wie zou dan bestaan? En voor Gods toorn was reden tp over in zijn zon den en in die van zijn volk. Zooveel, dat hij .n vs. 39 uitroept: Wat kiaagt dar< een levend mensch? Een ieder klage vanwege zijne zonden". Met het oog op dit gevaar dat dreigde maar hem niet had getroffen, mocht hij wel dankend getuigen van de goedertierenheden des Heeren. Dit bevat wel voor ieder die te klac°n heeft een waardevolle aanwijzing. In ons Klagen over wat wij missen verzuimen wij zoo iic.it te letten op wat wij hebben. Zie het maar aan Jezus' discipelen bij gplegen- heid van de tweede vermenigvuldiging der hrooden. Als Jezus zegt. dat hij de scharen niet nuchtpren van zich wi: laten gaan. dan vragen ze: „Vanwaar zullen wij zoovele brooden in de woestijn beko men"? Maar Jezus wil eerst van hen weten: ..Hoe- vele brooden hnht gij"" Het waren er maar zeven en enkele vissrhen. Maar mpt dit weinige heelt Jezus zijn wonderwerk gedaan. Zoo wil de Heere in tijden van ontbering ons lee ren het klpine groot te achten, en bovenal groot te achten zijn ontferming. Dit zagen Jezus' disci pelen voorhij: dat zij den ontfermenden Heere bij zich hadden. Voor die ontfermingen is niets te groot of te wonderlijk. Er is ook voor ons alle reden om bij de banghP'd der tijden oog en hart a* te wenden van wat we niet meer hebben en te doen rusten op het geeste lijk goed dat niet vergaat, op des Heet en goeder tierenheden en barmhartigheden, die geen einde hebben. Die goedertierenheden Gods hebben wij verzondigd door al onze ondankbaarheid, door ons ongeloof, door onze overtredingen Hij had er voor ons «v-n einde aan kunnen maken. Dat hadden wij wel verdiend. En toch zijn ze nog over ons uitgebreid Door de ongunst der tijden heeft Hij ons geslagen Maar is die ongunst der tijden niet een gevolg van bet bedrijf der menschen in hun bnn«heid en dwaas heid? En staaf daar niet tegetiover een rijkdom van zegeningen in \lles wat buitpn menschen toe doen tot stand komt. Ai was het alleen maar to overvloed, die de natuur ons gaf uit zijn milde hand! Nog veel meer blijkt zijn goedertierenheid in rijn gppsteliike zegeningen Het kan ook gpbpuren lat een volk. een kprk. een familie, een gezin epn mensrh in uite*"iiken voorspoed toeneemt, maar geestelijk achteruitgaat. Dnn zijn ze wel nipt vernield naar aardsche aan schouwing: o neen zoo gezien staan ze onwrik baar vast. Maar geestelijk i? er niets mper vnn over Ze tellen In Gods Koninkrijk niet meer mee. Zij verlaten God En Hij verlaat hen. ook al laat IHj hun het stoffelijk goed Maar zoo er hij Gods volk nog gevonden wordt kennis van God en lieMs tof zi'n dienst, hone op Ilern en gebed tot Hfr.i. dnn '19 dat volk niet vernield, ook al wordt het gedrukt d«or lepd En is er nu niet voor Gods volk in Neder'and. is er niet vuor Neerlnnd. volk in ziin geheel, is nr niet ook voor u roden te over om Juist in lit Banden Zondagsblad Vanaf heden zijn banden voor het Zondagsblad te bestellen. Prijs voor jaargang 1932 - 65 cents Op te geven aan de Administratie opzicht den naam zijnet goedheid te danken? Ie meer zoo we ons vergelijken met wat andere landen en volken treft! Voor den klager, die dit ter harte nam, was het een reden om opnieuw te hopen. Dit ma? het ook voor u zijn niet het oog op de toekomst die ge tegengaat in het jaar dat voor Je deur staat. Naar menschc-lijke berekening is er geen lotsver betering aanstaande. Zelfs zijn er dreigende teese- nen van erger gevaren dan armoede en ontbering. Als aan de vaste ordeningen Gods wordt gewrikt, verzwakt een volk zoodat het tegen de moeilijk heden niet is opgewassen. Maar indien uw oog mag zijn gevestigd op de goedertierenheden des Heeren en op zijn barm hartigheden. dan gaa» ge onder zijn oog en aan zijn hand het komende jaar in. Dan dankt ge Hem er voor. En in uw gebed pleit gij er op. Zoo ontvangt ge krarht om te dragen wat Hij over u laaf komen Zoo blijft ziin goedertierenheid <1 bij Zoo is zijn barmhartigheid over u. In tijd en eeuwigheid. Moeder door P. Vink Moeder, ik dank ie voor je bewarende armen. Voor de troost van ie oogen met verborgen verdriet. Voor je rimp'lig zorggezicht en ie warme Hart, dat mij nooit eenzaam achterliet. Moeder, je sloven en zuchten beveiligt Mijn leven, vulde de lepge diepten met Een dragende waarde, die mijn daden heiligt En mijn gedachten in zuiverheid zet. Moeder, de weelden van 't leven, de droomen Dank ik je werken, je moed bij het dragen van smart; Er zijn kristallen in mijn ziel gekomen Door je tranen en gebeden in mijn hart. Moeder, je hebt niet vergeefs gezwoegd on geleden. Elke daad, elke zucht word in mij eCn krncht Tot volharden en immer te weten, dat heden Of later een onvermoede genade mij wacht. Moeder, je gaf mij geloof om te leven, Kracht om te bidden, te hopen in nood; Ondanks ontgooch'ling is mij immer gebleven 't Vertrouwen, dat "t leven iets heiligs besloot. 401

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 13