Ziet ik verkondig u groote biijdschap
„Gezegend Kerstfeest11
Tegen de onhistorische
romantiek
eens, lekker hè?" Even later huppelde hij
al zingend de trap af om z'n inkoopen te
doen.
„Lieve jongen", dacht Moeder. „Wat ben ik
blij voor hem, wat was hij gisteren teleur
gesteld. Och Heer, dat hij maar vroeg een
schaapje van Uw groote kudde mag zijn!"
De tweede Kerstmorgen was aangebroken
Geen witte kerst, zooals Hans had gehoopt
Maar och, 't was zoo ook goed. Vandaag
was 't een heerlijke dag. Moeke was van
morgen heerlijk uitgerust wakker gewor
den.
„Heusch Hans, ik voel me veel prettiger dan
gisteren en straks als je 't boompje gehaald
hebt en je 't hebt opgesierd, zal ik je de
Kerstgeschiedenis vertellen en dan zingen
we samen de versjes die je op Zondagschool
hebt geleerd. Nu kan ik dat wel doen, giste
ren toen was ik toch zoo moe, zoo moe.'
Heerlijk. Moes, 't zal een echt Kerstfeest
worden Buurvrouw heeft een potje choco
lademelk gebracht Aardig van d'r hè?"
Even later ging 't met groote sprongen de
trap af naar beneden, terwijl z'n vroolijk
kinderstemmetje hoog opgalmde:
Zie, hoe blijde
gaan de herders van den stal
weder naar de weide.
Bij de buren gaan ze aan,
dwingen hen om op te staan:
allen moeten hooren:
Jezus is geboren,
Jezus is geboren!
't Was een van de aardige versjes die hij op
Zondagschool had geleerd. Menigeen op
straat keek nog eens lachend om naar 't
vroolijke blonde ventje die holderdebolder
zonder ook maar eenmaal stil te staan, naar
't deftige heerenhuis niet de breede stoep
snelde. Hij kon maar nauwelijks bij de bel.
Sjok, sjok ging 't in den gang.
„Zoo", klonk 't even later uit den mond van
brommerige Ka, „ben je daar?" Haastig
veegde Hans z'n voeten. „Zoo, nou is 't ge
noeg, de mat kan wel stuk". „Gezegend Kerst
feest, juffrouw", hakkelde Hans. Verward
keek Kaatje hem aan. Zoo'n straatbengel
toch, gisteren zoo ongemanierd en nu zoo, ja.
wat zou ze er eigenlijk van zeggen. „Geze
gend Kerstfeest", had hij gezegd. Had Ka er
wel eens goed over nagedacht, dat de Heere
ook voor haar geboren was en al wat Hij
hier op aarde geleden had, dat dit ook voor
haar was geschied?
Even later lag het boompje in Hansjes krui
wagen. Mevrouw was al vroeg vertrokken.
Jammer, Hans had haar geen „gezegend
Kerstfeest" kunnen wenscheu. Maar ze had
een pakje voor hem achtergelaten. „Je
naoogt 't niet eerder openmaken voordat de
kaarsjes in 't boompje aangestoken zijn
kijk, die slingers heeft Mevrouw er in laj
hangen, die mag je houden. En nou, man
en vee' pleizier".
Ze was er zelf verbaasd over dat ze i
laatste tegen zoo'n straatkind zei. „O jai.
of je nog eens bij Mevrouw kwam om
verteller hoe of 't met je Moeder gaat". Bu
de deur viel achter Hans dicht en innig,
lukkig reed hij z'n krui wagentje naar ht
rail
M o>
CD
De Kerstdag spoedt ten einde. In vele won
gen bij armen zoowel als bij rijken stral
nu blij op de vroolijke Kerstlichten. Ook
't armoedige kamertje waar Hans met
Moeke woont is de Kerstvrede neergedajj
Met zwakke stem ve* telt Moes de Kersti
schiedenis. Hans luistert gretig. In gedi
ten ziet hij daar 't kindeke Jezus in de ki
be. Arm was het, arm, nel als hij. Dan dv
len zijn gedachten af, hij kan niet geno ft!
kijken naar al die mooie kaarsies, die gi,
sterende ballen en slingers. „Nu nog e
versje, Hans", zegt Moeder „Wat za! 't zijn ui
„Ik weet 't al", zegt Hans en dan klinkt h< U
UI
Wij zitten bij de herders neer Q
in 't veld van Bethlehem.
Wij luisteren met een kloppend hart N
naar 's engels zachte stem.
„Toe Moes, nog een versje en nog een. 1
dan tot slot:
UJ
Wij knielen daar bij 't kribje neer Ir
van 't Jezus-kindje kleia,
Geen grooter blijdschap kent ons hart
dan dicht bij Hem te zijn".
Zoo vaak had hij 't de Juffrouw op Zo;
dagschool nagezongen, maar nog nooit ht
hij 't zoo goed begrepen, 't zoo diep gevoel)
„Nu nog t pakje, vent en dan ga ik ruste'
ik word moe".
Samen werden de pakjes één voor één opel
gemaakt, om beurten namen ze er een i 1
't doosje.
„O, Moes, kijk toch eens. Wat een moo(
roode bal en een heerlijke kerstkrans v^
chocola". „En kijk eens wat i k heb, m|
jongen? Een mooi-opgepoetste rijksdaalde!
Heerlijk, nu kan ik de druppeltjes weer b,
stellen, nu hoop ik weer spoedig aan te ste|
ken e-n dan krijg jij een paar lekkere wal i
me kousen, en kijk eens 'n dikke rookwort
en een zak bruine boonen. Wat lief van dj
vreemde dame. Wat is de Heer toch goed
dat Hij haar, die mij niet eens kent, heel
ingegeven om ons dat alles te sturen. Latej
wij niet vergeten Hem daarvoor te danket
Wij hebben een heerlijk Kerstfeest gehad")
„Ja", zei Hans, ,,'t Is jammer dat 't nu 8
weer voorbij is. Laten wij nog eenmaal zijj
gen Moeke, U weet wel, van „het Lichteki
dat blijft". „Goed, kind, zing jij maar, i!
zal luisteren, ik ben moe, heel moe, maai
zóó gelukkig".
naar een kwartje. Leuke jongen, die straat-
bengel. Wat een lieve blauwe oogenl Ze zag
juist dat hij de helft van 't sneetje Kerst
brood in zijn zak wegmoffelde.
„Dat bewaar je zeker voor morgen hè"
vroeg ze.
„Neen Mevrouw, dat is voor Moes. Ze is ziek
al heel lang en ze houdt er zooveel van,
ziet U".
Och, wat keken die vroolijke kijkers nu op
eens treurig.
.Och ja? Wat naar voor je!v Zachtjes stro
de Mevrouw de blonde krullen van 't klei
ne joggie. „Vertel me eens wat meer van je
Moeder".
Nu volgde een heel verhaal van Moes' ziekte,
hun armoede en van de mooie gekleurde
ballen en slingers, die dit jaar zoo sti 11 eti
in 't witte doosje zouden blijven liggen. Stil
zonder hem ook maar een enkel keertje in
de rede te vallen, luisterde de vriendelijke
grijze dame. Een oogenblik was 't stil in de
kamer.
„Zeg vent, ik weet wat. Morgen, dan komen
mijn kinderen en kleinkinderen hier en dan
vieren we samen Kerstfeest, maar overmor
gen ga ik uit en dan hooft eigenlijk niemand
er .iets aan of hier Jat boompje nu al staat.
Weet je wat, kom tweeden Kerstmorgen,
maar heel vroeg, dan mag jij 't boompje heb
ben en kan je het naar huis brengen. Al
leen, woon je ver weg, 't is wel wat zwaar
voor je".
„O, Mevrouw", Hans was opgesprongen
met een juichkreet en sloeg zoo maar z'n
beide armpjes om Mevrouws hals. „Wat
heerlijk, wat fijn! wat zal Moeke blij zijn!
Zwaar? Niks hoorl Ik breng m'n kruiwagen
mee. Mag ik nu gauw naar huis gaan en
't Moes vertellen, ja?"
„Natuurlijk, Hunseman, kijk hier is een
kwartje voor je moeite en nu maar gauw
naar Moeder. Neen, hoor, je hoeft me niet
te bedanken, je hebt er hard genoeg voor
gewerkt. Dag jongen, pas op, voorzichtig,
drie treedjes de stoep af'.
Zonder ophouden aan één stuk door, hol
de Hans naar huis. Dus toch een Kerst
boompje dit jaar.
„Moes, moes", juichte hij reeds op de trap.
„heerlijk, heerlijk!" „Kind, kind, wat ben je
warm, kalm aanl Wat is er gebeurd! Nee,
nu moet je kalm vertellen".
„Wat is God toch goed voor ons", klonk 't
even later van haar lippen! „Zul je Hem
nooit vergeten, mijn jongen, ook als Moeder
er niet meer is?"
„Oh, Moeke, je gaat toch niet bij me van
daan, nu niet. Ben je ook niet erg blij, dat
we toch een boompje krijgen? En kijk eens
wat ik hier heb, een kwartje! Mag ik daar
nu kaarsjes voor koopen en voor ons elk een
krentenbolletje? En o ja, ik heb nog wat
lekkers in m'n zak. Kijk daar is 't. Proef
Met de kleine stevige knuistjes diep weg
gedoken in de zakken van zijn blauwe ver
sleten jekkertje, slenterde kleine Hans langs
de ddohte rijen groene sparren, die uitgestald
Stonden langs de Singelgracht,
„Lekke* rook 't daar, wat zou 't heerlük zijn
als je van die sparren, groot en klein, nu
eens een echt bosch kon tooveren, met hazen
en konijnen er bij. Neen maar, dat zou nu
eens echt fijn zijn", maar nog veel liever
2ou Hans ze allemaal willen versieren met
gouden en zilveren slingers, gekleurde bal
len en een heeleboel kaarsjes en dan straks
als 't donker was en al die kaarsjes brand
den, wat zou 't er hier dan feestelijk uitzien.
Hé, dat moest Moeke ook eens kunnen zien.
Arme Moes, ze was al zoo heel lang ziek. An
dere jaren hadden ze op Kerstavond thuis
ook altoos eön klein boompje gehad, 't Was
wel altijd heel klein geweest, maar mooi dat
Tt was! In een hoekje van de bedsteêplank
stond een witte doos en heel vaak tilde Hans
heel voorzichtig het deksel stilletjes omhoog
om heel even naar binnen te gluren naar al
die schitterende gouden en zilveren balletjes.
Maar dit jaar zouden op Kerstfeest al die
mooie dingen in de doos blijven, want Moe-
tier had geen geld om een boompje te koo
pen. Wat een teleurstelling voor kleinen
Hanseman! Hé, daar was hij haast tegen
teen oude dame aangebonsd, die zoo juist een
Kerstsparretje had gekocht en nu rond
6tond te kijken of er soms ook iemand was
'die 't voor haar naar huis wilde dragen.
„Hé jog", riep de koopman, tegen den ver
schrikten Hans, „kan jij Mevrouw niet eens
helpen?"
„O, jawel", zei Hans verlegen en meteen
pakte hij met zijn beide knuistjes stevig het
boompje beet.
„Is 't niet wat te zwaar, voor je, m'n jon
gen", zei vriendelijk de oude dame. Hans
knikte van nee en liep moedig met z'n last
achter de oude dame aan. 't Viel niet mee,
dat zag Mevrouw wel, die telkens eens om
keek naar het aardige kereltje met z'n dikke
roode koon en.
„Kalm aan maar hoor", raadde ze vriende
lijk. „Gaat 't nog?", weer even latier, ,,'t is ge
lukkig niet ver. Kijk dat huis daar met die
breede stoep. Ziezoo, nu zijn we er bijna.
[Wacht ik zal je even helpen. Pas op, val niet
over dien steen. Flinke jongen, hoor! Nu nog
drie treedjes op, zoo, dank je wel hoor! Nee,
nu niet wegloopen, je moet even uitrusten".
De deur ging open.
„Kijk eens, Kaatje, wat een mooi boompje
ik gekocht heb en niet duur. Raad eens! Nou
(weet je 't niet? Maar twee kwartjes en deze
flinke jongen heeft 't heelemaal alleen voor
mij gedragen. Help hem maar eens Ka en
brengen jullie 't dan zoolang in de achter
kamer. Mooi!"
„Kijk me nou toch zoo'n kw&jongen eens,
mijn schoone gang", jammerde Kaatje, „kun
jij je voeten niet op de mat vegen, aap van
een jongen? 't Is zonde, dat bedelvolk kent
nooit geen manieren. Nou is 't morgen Kerst
feest en dacht je dan soms dat wij 't prettig
vonden zulke vuile moddervoeten in de
gang te hebben? Niks hoorl Je moeder mag
je wel eens betere manieren leeren".
„Kom Ka, brom nu niet zoo op 't kind, hij
heeft het zeker vergeten, hé vent? Hij is
moe, 't was een heele vracht voor hem. Ka
meent 't zoo kwaad niet hoor, ze bromt al
leen wel eens een beetje, maar 't gaat ge
lukkig gauw weer over. Ga hier maar in, zie.
zoo! Kijk, klauter maar eens op dat hooge
stoeltje naast de kachel. Nu zal ik een lek
ker kopje chocola voor je klaarmaken, daar
hou je zeker wel van hé?"
Het tweetal Kerst-etsen van REMBRANDT
HARMENSZ VAN RIJN (1606—1669), dat wij
hierbij reproduceeren, toont ons de liefde
den meester voor de geheimzinnige werking
van licht en donker, „het wonder achter het
wonderbaarlijke, het verbeeldingsvolle achter
het fantastische".
Hoe aandachtiger men dit schoone werk
bekijkt, hoe rijker het zich openbaart in zijn
veelheid van fijne détails.
Miskend tijdens zijn leven en door de 18e
eeuw verloochend, wordt Rembrandt thans
door velen beschouwd als de hoogste glorie
der schilderkunst en vereerd als een der
meest representatieve gestalten van de
Europeesche cultuur.
Kleine Hans die bij het standje van de booze
Ka dikke tranen in z'n blauwe kijkers had
gekregen, veegde ze haastig met z'n zwarte
knuistjes weg en knikte verlegen van ja.
Even later slurpte hij met voorzichtige slok
jes de warme chocola op, hè lekker was dat
„Kijk en nu nog een stukje Kerstbrood en
dan maar gauw naar huis. 't Begint al don
ker te worden".
Mevrouw zocht onderwijl in haar beursje
MET LICHT DER WERELD
(Naar Sen scb-'jdcr ij van den. kunstschilder Bernard de Hoog j
Een Gereformeerd theoloog schrijft ons het
volgende:
Bij het Kerstfeest heeft men opvallend
veel last van de zich uit de Germaansche
en uit de Romaansche wereld opdringende
romantiek, welke den eigenlijken inhoud
van het bijbelverhaal verdonkert en allengs
verder uit de sfeer van de werkelijkheid
overbrengt in de sfeer van verdichting.
Te noemen is de voorliefde van de vertel
lers en vertelsters voor de „volkstellings-
nde". De bijbel heeft niets van een
volkstelling, heeft het over een bes c h r ij-
ng, die juist in geen geval als een volks
telling kan uitgelegd worden. Voor een volks
telling gaat mei. niet op reis en gebiedt de
overheid dat ook niet, ook toen niet. Ook zou
een groot deel van het Joodsche volk het ab
soluut geweigerd hebben en zou het alles een
volslagen warwinkel geworden zijn zonder
eenig piactisch nut voor de overheid. Het
was volgens Luc. 2. een beschrijving,
en deze moet ongeveer datgene zijn geweest,
wat wij- tegenwoordig de aanleg van het
kadaster noemen, in Israël toen voor liet
eerst door de Romeinen met het oog op de
betere regeling der belasting verordend. Ve
le vondsten hebben dit aangetoond. De com
missie voor de beschrijving heeft daar niet
minder dan 9 jaar over gedaan, heel het
land, dorp voor loip afwerkende. En op reis
gingen, wie iets met eenigerlei eigendom te
maken hadden. En ook niet allen tegelijk;
de beschrijving is 9 jaar lang aan de orde
geweest En het eigenbelang was voldoende
motief om aan het Romeinsche gebod in de
zen gehoorzaam te zijn.
Ook is tot de valsche romantiek te rekenen
de vertellers- en vertelstersvoorstelling als
of Jozef en Maria te Bethlehem aankwamen,
schier dadelijk daarop de geboorte plaats
vond en deze dan naar dt voorstelling der
plaatjesfabrikanten schier onder het vee en
op stroo in da meest verschrikkelijke om
standigheden plaats vond. Men wist niet,
wanneer de besclirijvingscommissir in een
dorp zou aankomen, ook niet wanneer men
aan de beurt was en zoodoende liep een dorp
's tijden te voren vol. Als Jozef en Maria
te Bethlehem arriveeren, is alles reeds vol.
En Jozef en Maria zijn zeker een paar maan
den voor de geboorte te Bethlehem geko
men en daar samen eenige maanden ge
weest Dat spreekt vanzelf, aangezien de reis
per muildier voor een vrouw, die vlak voor
de bevalling staat, ondoenl^k zou zijn ge
weest en blijkt ook uit Lucas, waar gezegd
wordt, dat te Bethlehem haar dagen vervuld
werden. Het woord hier in den grondtekst
gebruikt, wijst op langeren tijdsduur. Ook
ie geboorte zijn zij nog geruimen tijd
te Bethlehem gebleven, hetgeen o.a. blijkt
uit den opgang naar den tempel ten offer.
Dan verder is die stal geen Hollandsche stal
(en nog veel minder een grot) en was al even
het vee er in aanwezig (Lucas deelt
mede, dat de herders met da kudden in het.
veld waren). De
geboorte valt tus-
schen April en No
vember, vermoede
lijk in Augustus
en in geen geval
in den winter; het
is om het Ger-
maansche feest
van Zonnewende
op den dag, dien
men vroeger voor
den koristen hield
nl. 25 Dec. en de
symboliek der ver
eering van de te-
rugkeerende zon
in de denneboom-
lichtjes, dat de
oude kerk wijs
in de practijk van
het zielevangen
het geboortefeest
op 25 Dec. gezet
heeft. Historisch
is dit echter een
groote afglijding
van het werkelijk
gebeuren. En ia
denPalestijn-
schen zomer is
het verblijf in den
Palestijnse hen stal wel 'n noodverblijf, maar
geen ontzettende schrikkelijkheid. Die stal is
te denken als 'n groote omheinde ruimte
aan den binnenkant aldakken en daaronder
afgeschutte afdeelingen voor verschillende
kleine kudden van die dorpsbewoners, wel
ke deze afdeelingen ir den winterschen re
gentijd huurden; in het midden was deze
ruimte >pen. Enkelen van deze afdeelingen
boden in den zomer, als het vee afwezig was
een geschikt noodverblijf; en Jozef zou een
slecht timmerman en echtgenoot zijn, indien
hij daar voor een verblijf van enkele maan
den, mede met behulp van zijn familie in
Bethlehem (1200 inwoners ongeveer) niet
voor de ontvangst der kleine en hun ge
zamenlijk verblijf een en ander ingericht
had. Alle overdrijving schaadt De klad
schilders, die raeenen het evangelie te dienen
door alles ia de schrilst mogelijke kleuren
te teekenen en de rmoede zoo ontzettend
mogelijk te teekenen, doen onrecht, èn aan
de historie èn aan het evangelie. De Bethle-
hemmers ook Jozefs familie deden niet
barbaarsch door de geboorte in den stal te
laten gew>rden; het was behelpen, maar het
kon. Het was een vreemdelingschap en al
lerminst de geboorteplaats van een koning
der Joden, maar de bonte plaatjeskunste
naars maken er een kunstig verdichte stal
schrikkelijkheid met koeiekoppen en stroo
van, welke bjj den kerstboom misschien wel
romantisch aandoet, maai allerminst over-
eenkoriPljg de Fchrift en de werkelijkheid is.
Drn aog valt aaj t •"«ken-:, del de a moe-
Mij dan, opgestaan zijnde, nam het kindeken en zijne moeder lot
zich in den nacht, en vertrok naar Egypte
Malth. 2 H
de van Tozef en Maria heel dikwijls over
dreven wordt Laat men niet vergeten, dat
Jozef naar zijn ambacht tot den midden
stand behoorde, dat liii in Bethlehem blij
kens zijn opgaan naar de beschrijving nog
iets met bezit of bezitrechten van doen
heeft en dat de uitdrukking „in doeken ge
wonden" de heel gewone uitdrukking is
voor de Palestijnsche behandeling van de
kleine en absoluut niet een soort gemis
kleertjos ^anduidt
Ten Jot te: Lucas spreekt van Jozef en Ma
ria „zijn ondertrouwde vrouw"; vertellers en
vertelsters die dit vertolken als Maria, de
bruid van Jozef, doen eclitcr aan de waar
heid tekort. Natuurlijk zijn Jozel en Maria
al lang „voor de wet getrouwd" als ze sa
men op reis gaan; het kindeke te Bethlehem
is niet buiten echt geboren. De uitdrukking
„ondertrouwde vrouw" bij Lucas ziet alleen
op het feit der wondere geboorte. Dat voorts
Maria meeging naar Bethlehem kan vele
redenen heblien; eerst den tegenzin om al
leen te Nazareth achter te blijven, waar im
mers bekend was, hoe Jozef aanvankelijk
aarzelde haar tot zich te nemen en ook met
ieder:en een geloovige was vanzelf; dan de
beschrijving zelve, waar (liet was voor de
eerste maal, dat deze. beschrijving in Israël
geschiedde) ook echtgenoot? en te verwach
ten kind als mede-rechthebbenden aan te
geven waren; en ook nog misschien de ge
dachte aan Mieha's profetie over Bethlehem,
die in elk geval aan Maria bekend was.