kleu-l"er-kranl-je Voor knutselaars #n Kalander Dit is een prachtig werkje voor de Kerstvacantie: 'n onverslijtbare kalender! Neem 'n latje 18x2,5x2,5 c.M. Maak hiervan de katrollen zooals de bovenste figuur der teekening aangeeft. De derde schets stelt een soort leuning voor, waar de strook papier, dien ik nader zal aanduiden, achter komt te loopen. SJLfu.£L Jl Snijd een strook wit papier 125 x 5 C.M. en tee- ken daarop de getallen van 1 tot 31, hun hoogte ongeveer 2, hun onderlinge afstand 1,5 c.M. Laat boven en onderaan een stukje open om straks do katrollen te plakken. Tiininer nu nog een bodem loos kistje, binnenwerks 10 x 9 x 3 c.M. De vierde figuur verbeeldt het schild, van kar ton. Bij A komen de maanden, bij B do cijfers voor de dagen. Achter opening A maak je oen bakje, van dun karton, volgens figuur 5. Hierin komen de kaartjes met de namen der maanden. Nu prakkizeer je om de katrollen touwtjes, dio In tegenovergestelde richting moeten gewonden. Hang er b.v. oude gewichtjes aan. Zet nu alles in elkaar als op de bovenstaande figuur en je hebt *n kalender die 'n menschenleven mee kan! Bij de Krib-be van Beth-le-hem door Greeth Gilhuis-Smitskamp Daar gaan twee men-schen langs de weg. Het zijn twee moe-de rei-zi-gers, die al een heel lan-ge weg heb-ben af-ge-legd. Ze zijn ge-ko-men uit Na-za-reth, en nu gaan ze naar Beth-le-hem. Die twee men-schen zijn Jo-zef en Ma-ri-a. Jo-zef is een tim-mer-man, en Ma-ri-a is zijn vrouw. Het zijn maar ge-wo-ne men-schen. Maar ze heb-ben sa-men een heel groot ge-heim. Een ge-heim, zóó groot en blij als nog nooit twee men-schen ge-had heb-ben. Een tijd ge-le-den is er een en-gel bij Ma-ri-a ge-weest, een en-gel van God uit de he-mel. Die en-gel heeft aan Ma-ri-a be-loofd dat zij een Kind-je zal krij-gen. En het groo-te, het heel groo-te Won-der is dat Kind-je zal Gods ei-gen Zoon zijn. Dat Kind-je zal Je-zus hee-ten, om-dat Hij op de aar-de komt om de men-schen ge-luk-kig te ma-ken En nu wach-ten Jo-zef en Ma-ri-a maar. Ze pra-ten er sa-men o-ver, on-der-weg. Ze ver- lan-gen zoo naar het Kind-je. Wan-neer zou het nu ko-men? Ma-ri-a is zoo moe, van de lan-ge reis. Ze wil zoo graag gaan uit-rus-ten. Maar als Ma-ri-a en Jo-zef in Beth-le-hem zijn aan- ge-ko-men, dan moe-ten ze nog een plaats-Je zoe-ken om 's nachts te sla-pen. O, dat is zoo moei-lijk! Jo-zef zoekt en zoektmaar al-lc hui-zen zijn al vol» Er kan nie-mand meer bij. Ja, mis-schien zou het wel kün-nen, als Jo-zef maar veel geld be-taal-de. Maar Jo-zef heeft niet zoo-veel geld. Hij is maar arm. Wat moe-ten ze nu doèn? Ze kun-nen toch niet bui-ten bly-ven, als straks de lan-ge, kou-de nacht komt? Is er dan ner-gens, ner gens plaats voor Jo-zef en Ma-ri-a? Ja toch, ein-de-lijk vindt Jo-zef nog een plck-je. Maar het is geen prach-ti-ge lo-geer- ka-mer, het is niet eens een ka-mer. Het is maar een stal, waar-in an-ders de bees-ten staan. Maar daar, in die don-ke-re, kou-de stal, ge beurt die nacht het Won-der. De Hee-re Je-zus wordt ge-bo-ren, als een klein, hul-pe- loos Kind-je komt Hij op de aar-de. Hij is de Zoon van God, maar Hü wil wel uit de heer-lij-ke he-mel ko-men, na?.r onze don- ke-re we-reld. Dat wil Hij, om-dat Hij de men-schen zoo lief-heeft, en om-dat Hü hen weer blij en ge-luk-kig wil ma-ken. Ma-ri-a heeft geen mooi wieg-je voor haar Kind-je. Maar er staat een krib-be, een voe-1 der-bak, waar-uit de bees-ten drin-ken. Daar legt ze haar Kind-je in. En ze dekt Hem toe met doe-ken. Bui-ten is het koud en don-ker. Daar weet nie-mand nog dat de Hee-re Je-zus ge-bo-ren is. Maar straks gaat de he-mel o-pen, en zin gen de en-ge-len hun feest-lied, „Vre-de op aar-de" Het is de heer-lyk-ste nacht die er ooit ge weest is. Het is de Kerst-nacht, de nacht van Je-zus' ge-boor-te. Het laten branden van een sneeuwbal Dit is ccn kunstje, dat je alleen zelf mag doen, als vader of moeder 't goed vindt. Misschien wil vader 't zelf wel doen, want 't geeft wét een aar dig en wonderlijk gezicht. Want nietwaar, dat is nog nooit vertoond, dut oeti sneeuwbui zou kun nen branden! Maar je zult zien, dat 't werkelijk gebeurt. Je maakt dus een niet te harden sneeuwbal. Daar steek je een paar stukjes kamfer in. Nu i9 kamfer een leuk goedje: het heeft de eigenschap dut het brandend, zelfs in liet water niet wordt uitgcbluscht. Die stukjes kamfer steek je onzicht baar in den sneeuwbal. Alleen één stukje laat je ccn klein eindje uitsteken. Nu leg Je den sneeuwbal op een oud stecnen of blikken bord, en steekt het uitstekende stukje knmb-r in brand. De stukjes kamfer blijven nu branden, ook al smelt de sneeuwbal En zoo krijg je (èn de nu-nschen die je er natuurlijk bijgeroe pen hebt en die er geen steek van snappen!) een b r a ml c n d e sneeuw bal te zien! Zoo n kunstje is wel eens de moeite waard, hè? Maar denk er om: dit kunstje mag je niot op eigen houtje verrichten' Vader of moeder moeten 't goed vinden. Hans kan klim-men! P. V. R. Een, twee, Tree voor tree, Stap-je, stap-je, stap-je, Klimt Hans langs het trap-je. Op-ge-past, Hans, val maar niet, An-ders krijg je groot ver-driet! Een, twee, Tree voor tree, Han-se-pans, je valt me mee. Kyk, je bent al bo-ven! 't Is niet te ge-loo-ven! Nü zie 'k pas, hoe veel jü kan. Knap ge-daan, hoor Han-se-man!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 9