'uaSuiJOuruioisaq aSipoouuo jbbiu 'asjunu |9[j9[[b Voader der weezen on een Man der weduwen. En dat woord is veur mien genoeg". Met hartverscheurend geluid knerpte nu de koffie molen, en het gesprek stokte eenige oogenblikken. Maar Dominé zag, dat de lijder, hem strak aan kijkend, nog graag iets zeggen wou en boog zich naar hem over. „Dominé, ik hebbe nog wat op 't harte". Het spre ken vermoeide den zieke; vooral nu hij tegen het krassend geknerp van 't koffiemalen in zich ver staanbaar wou maken. Hij wachtte met 'n diepe zucht van vermoeienis. Dominé wou juist de vrouw wenken even met het malen op te houden, toen het met een fel, merg en been doordringend valsch gepiep plots eindigde. „Ik hebbe er nog wel ies zwoarigheid over, Do miné, hoe het mit de boerderieë goan mot, als de Heere mien kumpt weg te n:men. Mannes en de zieke keek den ouderling aan weet het, dat op zoo'r spulletje as ik hebbe, mien vrouw het werk alleen niet of ken. Moar o Dominé 't zou me zoo spieten, als ze hier uut armocd vandoan zou motten; ik zou 't zoo geerne willen, dat ze blieven kon: mien jongens worden zuutjes an al oarig groot; nog 'n poar joar mis schien, dan is de slimste tied veurbie en de vrouw hef hulpe genogt. Tot nog toe stoan de bu ren ons altied nog bie; moar dat ken, as ik eens kump weg te vallen, ook niet zoo blieven. Dan zou de boerderiëe uut armoed .1" Verder kwam hij niet. Tranen befloersten z'n smee- kend-starende oogen, toen hij bleef steken in de zin; zwaar en snel ging zijn ademhaling. „Van Spieker," troostte Dominé, z'n aandoening amper machtig, met trillende stem: „Leg je hoofd gerust neer. Dat komt allemaal best terecht. Daar staan wij voor in, nietwaar, broeder De Boert" En Dominé wendde zich naar zijn ouderling, die onder den indruk van dit moment geen antwoord vond, maar in herhaald knikken met het hoofd, dominé's beloft* bevestigde. En, als de Boer zoo deed, kon je op hem aan en de Boer was een der rijksten uit de gemeente. Een plotse glimlach verhelderde als een vlaag van vreugde het gelaat van den zieke. De beide mannen aan zijn ledikant beurtelings aanziend, riep hij zijn vrouw toe, met een geluid dat boven zijn krachten ging: „Heur je 't Geesicn?" En Geesien, die goed geluisterd had, nu gekal meerd en de oogen nog rood-bekreten, knikte iet wat schuw naar de bezoekers, terwijl ze suiker in de kopjes deed. „Ik mag doar zoo Gods Voaderhand inzien, dat ook die zurge van mien wordt weggenomen; want ik vuule wel: 't kon de leste moale wel es ewest wezen, dat Dominé mit mien espreuken hef!" Van 't voorhoofd van den lijder druppelde het zweet tappelings bij de slapen neer. Dominé en zijn ouderling schoven de stoelen bij de tafel. „De zieke", besliste Dominé, „mag nou geen woord meer zeggen!" Na een kort innig-doorvoeld gebed, als Dominé maar zelden zoo gemakkelijk viel te doen, ver trokken de bezoekers. Toen ze op den breeden hei weg waren, hoorden ze vroolijke kinderstemmen in den mist en stoeiende knapen stonden plotseling stil, toen ze Dominé en z'n metgezel herkenden. Het waren drie jon gens en een meisje van Van Spieker, uit school naar huis gaande: de oudste een flinke jongen van ongeveer twaalf, de jongste nauwelijks zeven. Net had De Boer, alsof het geen uitstel lijden kon, Dominé verklaard: „Ik zei, zoo gauw ik gelegen heid heb, es met Van der Zande overleggen, om soamen dan een knecht te bekostigen; voor dó eerste joaren mot dat dan moar es geprobeerd!" En Dominé zei van blijdschap geen woord op dit resolute voorstel, maar wist: „Als De Boer en Van der Zande het ééns zijn, dan komt het best in orde met wat daar zoo even aan een sterfbed is beloofd!" Eer De Boer 's avonds naar bed ging, vertelde hij zijn vrouw in .en voorzichtig redebeleid van zijn wedervaren, en bracht haar de tranen in de oogen, toen hij van de tuberculoselijder vertelde, maar ze keek haar Mannes met wijde oogen verbaasd aan, toen hij aan ie belofte, daar afgelegd, toe kwam. Mannes deed zelden dingen van gewicht, van fi nancieel gewicht of hij overlegde eerst met haar. En nu stelde hij haar ineens voor een onherroe pelijk feit. „Een knecht onderholden dat kost teugenswoordig een kaptoal ie ken 't wel be- leuven, maar 'enk er om, dat veur ons de priezen ook al miroakel terugcloopen bint!" „Joa, vrouw, dat weet ik. Moar veureerst, ik doe 't niet alleenig: Van der Zande wil ik eerstdaags d'r over anspreken, om mit ons mee te doen. En dan Gerregien, wat bint wieluu toch rieke as we noar menschen as Jan van Spieker zien. Moar die riekdom motten we eenmaol achterloaten, net zoo vaste as Van Spieker zien zwoar-belast spulletje. Moar de hemelsche riekdom doar had je Jan van Spieker es jver motten heuren! Dan had je gezegd: „Jan, ik *eisdc geerne mit oe mee!" Toen dorst vrouw de Boer niets meer te zeggen, al was ze er den anderen dag nog merkbaar stille" van, dat Mannes zulke groote dingen buiten haar om had gedaan. „En heb je er geen spijt van, dat je mijn raad niet hebt opgevolgd?" vroeg Mevrouw Eerdbeok den pastor, die, wel zwaar vermoeid en doorkild van den mist maar met opgewekt humeur in de late namiddag was thuisgekomen, en, in een crapaud uitrustend, een kop chocola dronk. „Jij wou me van morgen aan 't „preeken maken" zetten, Mien! En ik had er wel wat van kunnen maken. Maar als ik morgen er voor ga zitten dan hoop ik dat mijn Kerstpreeken zulke lichtdragers mogen worden, als Jan van Spieker z'n warm ge tuigenis, z'n blije geloofsverzekerdheid in alle een voud was. Vanmorgen in dien triesten mist dwa lende en zoekend, voelde ik m'n huisbezoek als oen zoo vermoeiend en moedeloos-makend, afmat tend plichtswerk, dat ik wel had willen terugkee- ren. Ik zag er zoo tegen op, als ik nog nooit ge daan heb". „Dus je voelde je geestelijk ook in den mist!" viel z'n vrouwtje hem lachend in de rede „Ja, Mien. In den mist loop je gevaar te vergeten, dat het licht er is. Zoo ging 't mij vanmorgen. God heeft me er vandaag op uitgestuurd, om te zien, dat het Licht er is midden door de mist heen heb ik het als een heerlijke troost verwarmend er varen Dat geeft moed vooral als je vijf pree ken voor de boeg hebt". En hij vertelde met enthousiasme z'n met hem meelevende vrouw van het Licht, dat hij had zien vervredigen en verheerlijken 't vergeestelijkt ge laat van z'n zieken broeder, ook van het Licht, dat zoo schoon had geschenen in de spontane be lofte van den rijken De Boer aan den armen ster- vende. Twee merkwaardige Kerstpreeken A. M. Wessels Hebt gij lezers en lezeressen wel eens Iets gehoord van Dominé Jan Scharp, die ook meer malen in do wandeling Jan Welgcslepen werd Aan de bewoners van Zeeuwsch-Vlaanderen, vooral aan hen, die in het „land van Axel" wonen behoef ik deze vraag niet te stellen. Do in de Zeeuwsch© Kerkhistorie „beroemd" of beter gezegd „berucht" geworden zaak Scharp, inzake zijn dichterlijk© Priestervercering te Boschkapelle, deed hem den toorn der Axelsche boeren ea van geheel Protes- tantsch Nederland op zich neerdalen, welke zaak een Kerkelijke puzzle van den eersten rang werd.*) Aan de vele Rotterdamsche lezers behoef ik hem evenmin voor testellen. Wellicht weten zij niet alle bizonderheden uit 's mans leven, zooveel weten zij wel, dat deze Axelsche dominé die naar Rotterdam kwam, in den troebelen Patriottentijd zich duch tig geweerd heeft, en een leidsman was voor vele Oranjeklanten. 't Ligt aiet in mijn bedoeling in deze schets er varingen uit zijn fel bewogen leven U voor oogen te stellen. Talrijk zijn de anecdoten over hem. Ook talrijk de afwijkingen van den gewonen gang des levens. Hij had zeer veel goeds, maar ook veel eigenaardigs en nu wij weer het Kerstfeest vieren, hebben wij juist mooi gelegenheid eens twee eigenaardige Kerstgebeurtenissen uit zijn leven naar voren te brengen, welke hem geheel typeeren. Allereerst dient van hem vermeld, dat hij een Kerstpredikatie vervaardigde geheel zonder do letter „R". Wij hebben deze preek eens rustig door. gelezen en direct zeggen: wel, ze is zeer mooi. Zij handelt over den tekst uit Hooglied 5:3: „Uw Naam is een uitgegotene olie". Men heeft meermalen beweerd, dat Dominé Scharp de letter „R" niet goed uit kon spreken. Aangezien hij met het oog op de Kerstprediking eens echt mooi wilde preeken, heeft hij deze bizondere „R"- looze preek vervaardigd. Maar zoo is het niet Hij is niet de geestelijke vader ervan. Hij heeft ze slechts overgewerkt, naar een overzetting in het Duitsch, maar deze was zoo stroef, zoo slaafsch, zoo verregaand onaangenaam, dat ik zoo zegt hij in de voorrede bijna het geheele stuk heb moeten overgieten. Deze „overgegotene" preek is niettemin een knap staaltje van hem geweest Denkt u zich de situatie eens even in. Een Kerstprediking over Christus, de Zaligmaker, do Verlosser der we reld, die geboren werd, daarover een preek te.houden even groot als een gewone preek waarbij de letter „R", ook in het gebed, geheel uitgeschakeld wordt, het is zeker geen kleinigheid. Met klimmende belangstelling heb ik de preek doorgelezen, die, en dat waardeer ik er zeer in, toch uitvoerig de Kerstboodschap bracht. Dus geen ontloopcn van de gebeurtenissen van Bethlehem. Ds. Scharp sprak de hoop uit, dat mogelijk iemand, die niet gewoon is leerredenen te lezen, om de taalkundige vreemdheid, deze Kerstpreek ter hand zal nemen en misschien er door getroffen mocht riep hij zijn vrouw toe: „Heur je 't Geesicn Op dit interessant conflict komen wij D.V. vol gend jaar in een artikel terug, waarin officieel© bescheiden zijn verwerkt, W. 4 Het Kerstfeest van Jochem Douma S. Williams Kerstmorgen. Met gore werkkleeding, en een on tevreden gezicht, loopt juffrouw Douma in de huiskamer rond. Tegenover haar man, die, half aangekleed, hapt van een stuk brood dat maar zoo op de rommelige tafel ligt, blijft ze staan. Druk gebarend, zegt ze: „die Duitschers hebben altijd wat bizonders. Laatst met de verloving, nu weer met Kerstmis. Waarom moet de jongen den ge- heelen dag daar zijn? Komt ie hier iets lekort? Gisterenavond was ie er ook. 't Was al morgen toen ie thuis kwam. Die Möhlmanns moesten toch begrijpen, dat t voor z'n ouwers vervelend is!" „Och", zegt hij afwerend, „laat de jongen z'n gang gaan. Hij heeft de jaren. Een vent van twee en twintig heb je niet aan een touwtje". Mokkend zoekt -e een vaatdoek, en kan niet na laten te sma'en: ,Jij denkt er gemakkelijk over. Wij benne toch de ouwers! Je moet met Jochem praten. We hebben toch meer rechten dan de Möhlmanns!" „Rechten!" bromt Douma, „dat is nog de vraag. Hij houdt van die meid. En, nou ie echt verloofd is, benne we 'm voor driekwart kwijt. Je weet ho© .vrouw Möhlmann over de verloving denkt. Jochem cn Gertrud benne nou verbohden, zegt ze". „Hij blijft toch ons kind!" weerstreeft ze. „En, ze benne nog niet getrouwd. Die verloving was een malle vertooning. Flauwe drukte. Koopen ze dure ringen, en hebben 't huis vol bloemenAls je trouwt, kun je fuive. Dan h e b je mekaar. Ik hou niet van dat aparte". „Ik ook niet, maar wat wil je.... Jochem en Gertrud trouwen na een poosje, moet je denken. Dan hebben we bruiloft, en kunne ook onszelf tractecre. De Möhlmanns benne wel vroom, maar met 't trouwen make we lol". Douma komt in een montere stemming. Het brood is op, en hij denkt met voldoening aan Je in den kelder geborgen flesschen bier. Die had hij giste ren laten halen. Met de kerstdagen moest er toch wat in huis zijn. „Heeft de bakker ook wat bijzonders gebracht", vraagt hij. „Ja", zegt ze zonder interesse, „we hebben een „stol". De Ronda's komen vanmiddag ook. We moesten wel wat koopen, maar je eenigst kind loopt de d*ur uit". „Mensch, zwijg er van. Jochem is niet dom. De Möhlmanns hebben een hoop lekkers gebakken. Je weet hoe ze zijn. Voor 't kerstfeest geven ze den laatsten cent". „Dat is 't niet!" zegt ze heftig. „De godsdienst doet 't. Jochem wil naar de kerk. Jochem wil christelijke liederen zingen. Als we een kerstboom in huis hadden, en feest vierden zooals ze 't daar doen, bleef ie vanmiddag thuis". Douma lacht, aa beweert: „Je kent 'm niet. 't Is om de meid, en wat er op tafel komt. Hoe zou hij vroom kunne weze. Dan was 't een groot mirakel. Dat godsdienstige is apekool. Als ie eenmaal ge trouwd is, zul je 's wat zien. Hij is slim genoeg om te weten dat al dat vroom gedoe niets in 't laatje brengt. De jongen wordt net als jij en ik". Ze schudt het hoofd, maar zwijgt Met haast begint ze te werken. De morgen is gauw om, en direct na 't eten komen de Ronda's. Kld&r ziet ze hoe de middag zal verloopen. Kaart spelen, bier drinken, cn spotten met do godsdiénst Ze vindt 't niet prettig, maar Jaap is de baas. Ter- wille van de lieve vrede, lacht en spot ze maar een beetje mee. Wie zou 't vroeger hebben ge dacht... In Friesland gingen ze naar de kerk. Net als de heele familie. Toen ze naar Duitschland waren verhuisd, zaten ze in een Roomsche buurt Eerst lazen ze nog wel eens een preek, maar Jaap werd onverschillig, dronk „snaps"', en wou pret maken. Met de mobilisatie van '14 werd ie opge roepen. Hals over kop vertrokken ze naar Holland. Bij de familie werd zij weer kerksch, maar toen Jaap met verlof kwam, wisten de menschen al gauw dat hij de heele godsdienst overboord gooi de. De familie vond 't verschrikkelijk. Zij, en haar kind, moesten altijd weer hooren hoe erg 't was. Jaap wou in Friesland niet blijven. Ze gingen naar de Limburgsche mijnen. Nu waren ze al twaalf jaar hier. Als Jaap zuinig was geweest, hadden ze best een boerderijtje kunnen huren. De afspraak was zoo mooi. Beide zouden zo hard werken, en als ze maar één kind te verzorgen hadden, was er gauw een sommetje bij mekaar. Maar" de „snaps" en pret- makcrij van Jaap kostten veel. Na een poos had zij ook het sparen opgegeven. Ze wou niet alleen wroeten. Alles was er doorgegaan. Ook hier. Och, Jaap was ook niet slecht. Zag je 'm ooit dronken? Nu er wat bier in huis was, en een kame raad kwam, ging ie de deur niet uit. Toch was Jochem nog geheel anders. Die dronk niet, vloekte nooit, en geen stukje brood zonder te bidden. Kwam dat door de Möhlmanns? Ze was niet tegen de godsdienst maar dat die menschen haar eenigst kind zoo in beslag namen, vond ze verschrikkelijk. Had ze moeilijkheden met Jaap, altijd was er de jongen die haar troostte. En nuHij liep al vier jaar met Gertrud. De Möhlmanns waren nette men schen. 't Zou zonde wezen het anders te zeggen. Als je vrouw Möhlmam. hoorde't Mensch had anders genoeg te klagen. Al tien jaar weduwe.... En altijd sukkele. Meestal lag ze op zoo'n groote stoel. Dat zoo'n mensch nog zingen kon! Brav© kinderen had ze. Gertrud deed alles thuis. En ze zong als een lijster. Allemaal christelijke liederen. Gustav, haar broer, was houwer. Al 't geld bracht ie bij z'n moeder. Hij kon heel mooi vioolspelen. Bij de Möhlmanns was 't altijd feest. En dat bij zooveel ziekteVrouw Möhlmann zat nu vast bij de radio, en luisterde naar een preek. Jochem was met Gertrud en Gustav naar de kerk. Jochem zit naast Gertrud in de kerkbank. Hij is in een vreemde stemming. De „heilige Abend" bracht hem in extase. Hij meende wel te veten wat er op den vooravond van Kerstmis bij de Möhl manns gebeurde. Gertrud vertelde meer dan eens hoe gezellig 't was. Maar gisterenavondMet de verloving, een maand geleden, had Gertruds moeder hem uitgenoodigd. „We vragen dan nooit anderen", zei ze, „maar jij behoort nu bij ons". In het voorkamertje, dicht bij 't raam, stond de kerstboom. Ze zaten in een halven cirkel. Ger truds moeder, in haar groote stoel, gesteund door kussens die Gertrud zoo mooi maakte, las de Kerstgeschiedenis en bad. Gisterenavond laat, ze zaten nog in 't licht van brandende kaarsen vertelde Gertruds moeder van haar man. Hoe hij stierf, 't Was midden December. „Zul je straks op den „heilige Abend" net doen als anders?" vroeg hij. Ze kon niet spre ken. „Doe je 't?" drong hij. Ze knikte. De zieke was niet bang. „Ik vier Kerstfeest in den hemel". Dat waren de laatste woorden. De eerste „heilige Abend" zonder hem, zouden ze nooit vergeten. De vensierde boom was er, de kaarsen brandden, en de pakjes lagen op de be kende plaats. Net als anders. En tochFeest vieren in rouwklecren. Zingen met een brok in de keel. Er waren vier pakjes. Net als anders. Op *t eene stond: „voor allen". *t Was vaders bijbeltje. Daaruit las Gertruds moeder het Hoogepriesterlijk gebed. Ze wist: vader zou 't heerlijk vinden. Jochem had het bijbeltje in handen. Het stond .vol strepen. Hij, kerel van twee-en-twintig, moest de zakdoek grijpen voor z'n oogen. Had hij zoo veel medelijden? Ja, maar daarbij was ook zelf beklag, Wat leefden die Möhlmanns dicht bij elkaar! Wat waren ze rijk! En hij? Hij was een stakker. Hij had nog een vader, en miste zooveel. Thuis was het zoo koud en leeg. Vader spotte met de gods dienst, en moeder bromde omdat ie met Kerstmis meer wou dan een beetje vertier. Dominee begint te preeken. Tekst: „En de herders keerden wederom, verheer lijkende en prijzende God over alles wat zij ge hoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was". De herders moesten weer werken, maar de blijd schap bleef. Ze waren schatrijk. Voor hen het hemellicht, en de Engelenzang. Zij knielden in de stal vol heerlijkheid, en zagen de Heiland der wereld. Jochem stelt zichzelf lastige vragen. Als hij van avond weer komt bij vader en moeder, waar niets Kerstvreugde vertolkt, is er aan nog de verruk king? Als hij overmorgen naar de mijn gaat, is het dan nog feest? Kan een mensch kolenhokken, en blij zijn als de herders? Hij hoorde en zag ook veel van Boven. Gertruds moeder opende z't. oogen. Toen ze zoo intiem spraken, en hij eerlijk zijn armoede beleed, had ze hem gewezen op zijn taak. Hij kon thuis tot grooten zegen zijn. Hij moest getuigen van zijn rijkdom in Christus. En ook ondergronds straalde het licht van den Kerst nacht Jochem begrijpt niet „'t Zit hem niet in kaarsen en lampen, cn 't is niet verborgen in zon of maan, maar het ééne noo- dige is, dat wij oogen hebben, die Gods heerlijk heid kunnen zien". Dit citaat in de preek verzwaart zijn denken. Het ééne noodigcDit kon er zijn zonder boom, zonder warme huiselijkheid. Heeft hij oogen, di© Gods heerlijkheid zien? Ja, gisteravondEn vandaagMoar laterThuisIn dd mijn Als Jochem 's avonds naar huis gaat gevoelt hij zich heel sterk. Met Gertruds moeder besprak hij uitvoerig al zijn moeilijkheden. De vrome, verstan dige vrouw wist wel wat hem ontbrak. Ze kende de ouders Douma, en begreep hoe Jochem moest kampen. Als zo dacht aan dat ruwe tehuis, en zijn onzekerheid, werd ze bezorgd. Maar ze kende haar Heiland. Het gekrookte riet werd niet ver broken, de rookende vlaswiek niet uitgebluscht In de huiskamer van de Douma's staan, temidden van vuile speelkaarten en kruimels koek, leege bi er flesschen op tafel. De Ronda's vertrokken, 't Was een lollige middag. Nu Douma weer met z'n vrouw alleen is, wijkt zijn vroolijke stemming. Miserabel, dat alle bier op is. Wat moeten ze mor gen? De dubbeltjes, die hij nog in z'n portemonnaie heeft, zijn zoo uitgegeven. Morgen naar de bios coop? Zijn vrouw heeft ook een verzetje noodig. Die piekert over Jochcm. Dat zag ie vanmiddag wel. Als hij met dv Ronda's brulde van 't lachen, zat ze soms met een effen gezicht. Ja, een moeder Wil op zoo'n dog iiaar kind wel eens bij zich' hebben, 't Zal wel nacht zijn voordat Jochem thuis komt. Als vader is ie verplicht met 'm to spreken. Wil de jongen naar de kerk, en met do meid uit, je kon er niks van zegge, maar hier is zijn tehuis. Die Möhlmanns namen 'm heelemaal op sleeptouw. Dat zoo'n vent van twee-en-twintig niet wijzer was! Gertrud was gek op 'm. Ze zou Jochem vast niet late schiete, als ie meer thuis bleef. Douma is juist van plan met z'n vrouw over het bioscoopbezoek te spreken, als Jochcm binneu komt Hij wordt door vader begroet met: „zoo, kom je nou al terug? Hadden ze daar geen bed voor je?, Je bent toch'verloofd! Ik snap je wel vent. Ger« trud is een knappe meid, en het eten was lekker, Daarvoor zing je graag vrome liedjes". Jochem staat te beven. Zoo wordt het allerbeste be smeurd. Kan je zoo'n man vader noemen? Hier. het mooie bewaren? Zijn armen strekken zich. Groot is de begeerte dia tafel met de vieze rommel om te keeren, en dan, uitdagend, heftige verwijten te slingeren in 't ge zicht van hem die de meest heilige dingen ge bruikt voor eigen laag begeeren. Doch, de spieren ontspannen. Hij ziet weer Ger truds moeder, cn hoort haar zachte, vermanende stem. Zonder één woord te spreken, gaat Jochem do trap, og, as

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12