Liggende in de kribbe (Kerstfeest) En dit zal u hot teeken zUn: gb zult het Kindeken vinden In doeken gewonden en liggende in de kribbe. Lucas 2 12. Tot driemaal toe wordt in het Kerstverhaal de kribbe, waarin het Kindeke Jezus lag, vermeld. Eerst in vs. 7: En zij baarde haren eerstgeboren Zoon en wond hem in doeken, en leidc hem ne der in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. Daarna in vs. 12, waar de engel tot de herders zegt: En dit zal u het teeken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. En nog eens in vs. 16, waar van de herders ge zegd wordt: En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het Kindeken liggende in de kribbe. Dat het Kindeke in de kribbe lag is een bijzonder heid waaraan de Schrift veel beteckcnis hecht Nog meer dan aan het „in doeken gewonden", dat de derde maal er niet bij genoemd wordt. Dat „liggende in de kribbe" teekent de diepe ver nedering, waarin de Zaligmaker werd geboren. Nu moet ge dit niet overdrijven. Zoo licht wil men het nog erger maken, omdat de beteekenis van de eenvoudige gegevens van het Bijbelsche verhaal niet gevat wordt. Er wordt dan van die doeken gesproken als arme lijke vodden en bij de kribbe een vuile stal gefan taseerd. Maar daar staat niets van. Het winden in doeken was de gewoonte die bij elk pasgeboren kind werd gevolgd. Inzage van de kantteekening had dit kunnen uitwijzen; daar staat dat het grieksche woord windselen beduidt En windselen is blijkens Ezech. 164 het woord dat de taal van onze Staten-ovcrzetters bezigde voor de doeken waarin elk pasgeboren kind wordt gewikkeld. Dit was dus het gewoon menschélijkc, waarin 'de Zone Gods bij Zijn komst in de wereld ons gelijk werd. Zoo gewoon, dat het bij de begroeting van de herders zelf niet eens wordt meegedeeld. Al leen: zij vonden Maria en Jozef en het Kindeke liggende in de kribbe. Maar die kribbe, ja; die spreekt u van Zijn diepe vernedering onder de menschcn. Want die kribbe behoort bij een stal. Maar stal en kribbe varen buiten gebruik op dat oogenblik, omdat het vee nog in het veld was. De herders hielden immers de nachtwacht over hunne kud den. Hoe we ons die stal hebben voor te stellen is bij komstig. Zeker niet op de wijze als bij ons. Moge lijk is slechts te denken aan een lager gelegen gedeelte van het huis dat voor het vee bestemd was. Zoo vindt men het thans. Maan het is niet zeker, dat vóór meer dan 19 eeuwen de woningen al op deze wijze waren ingericht. Maar wat doet het er ook toe! Het tafereel kun nen we ons toch slechts bij benadering voorstel len. En de Schrift is zeer sober met haar bijzonder- lieden, spreekt niet eens van een stal, alleen van een kribbe waarin dc moeder haar in doeken ge wonden kindeke legde, omdat voor het klein gezin geen plaats was in de herberg. Als de engel aau de herders de blijde boodschap heeft verkondigd: U is heden geboren de Zalig maker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids, dan laat hij er op volgen: En dit zal u het teeken zijn: gij zult het Kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. Dat mocht er wel bij gezegd worden. Want die herders zouden dezen geboren Zaligmaker zeker willen zien. En anders drong de toevoeging: gij zult het Kindeke vinden, er hun wel toe. Maar dan mochten ze zich niet vergissen. Daartoe dient het herkenningstekken dat hun gegeven wordt Een in doeken gewonden kindeke in éen kribbe. In een kribbe; het wordt er vooruit bij gezegd. Want zoo de herders zonder die aanwijzing aan het zoeken en vragen waren gegaan en ten slolto een kindeke in een Kribbe hadden gevonden, zou den ze zeker teleurgesteld zijn heengegaan: dit kind kon toch niet dc beloofde Zaligmaker zijn. Nu het hun vooruit is gezegd, nu weten ze dat ze terecht zijn. En nu durven ze er ook voor uitkomen wat hun van dit Kindeke is gezegd. Hoe vreemd het dan ook schijnt: dc Zaligmaker der wereld geboren in een stal, de Chrjstus, Gods gezalfde in een kribbe, dc Heere nog geringer in Zijn geboorte dan de geringste slaaf, hoe tegen strijdig dit hun moet voorgekomen zijn, ze hebben er zich niet door laten weerhouden het woord te gejooven dat hun was geboodschapt. We lezen zelfs, Jat ze wederkeerden, verheerlij kende en prijzende God voor alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. We bemerken zelfs niet dat ze over die schijnbare tegenstrijdigheid hebben nagedacht. Haastig be sluiten ze naar Betlehem te gaan. De verwonde ring, die hun mededcclingcn wekken bij degenen die ze hooren dempt hun blijdschap in het min ste ciict Integendeel, nu al de bijzonderheden juist zoo uit komen als de engel het hun heeft gezegd, wordèn ze daardoor in hun hart verzekerd, dat dit Kin dekc is de Zaligmaker. Des te grooter moet ons het geloof van deze een voudige lieden voorkomen, nu er nog niets van het Werk van dczCn Zaligmaker was te zien. Wij', ijle achter dc geschiedenis 'van dien tijd staan, die dén afloop der historie kennen, die bovendien weten waarvoor de Zone Gods bij Zijn konist in de wereld zich zoo diep vernederen moest, wij kunnen er gemakkelijk over spreken. Wij weten niet beter dan van het Kindeke Jezus in dc kribbe. Het ontroert en verwondert ons nauwelijks. Maar bij die herders was de groote vrees, de blijde ontroering, het kinderlijk geloof, de blijdschap die geen grenzen kèrit. En zooals zij het hebben dóor- gemaakt kunnen wij het niet doormaken. Wat we échter wel kunnen en mogen en moeten is te aanbidden Góds liefde die Zijn Zoon gaf en de genade van' den Heere Jezus Christus die om onzentwillc arm geworden is. Want die hier geboren werd zou niet eerst later onze Zaligmaker worden. Hij was het reeds Omdat Hij was het, daarom kwam Hij in de wereld. Ge moogt daarom die arme geboorte van den Heere Jezus niet op één lijn stellen .net de nederige afkomst van zoo menig groot man en weldoener der monschheid. Want die waren bij hun geboorte nog niets. Zij zijn in hun leven opgeklommen en hebben zich ontwikkeld tot \vat zij later geworden Maar Die in Betlehem in de kribbe werd gelegd was dc Zaligmaker van ouds, was de van eeuwig heid gezalfde Messias, was dc Heere des hemels en der aarde, Israels Koning van ouds, de erfge naam van alle dingen. Daarom was Zijn geboorte reeds een vernedering. En die vernedering was genade. De genade van onzen Ileere Jezus Christus, die om onzentwillc arm geworden is, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede rijk zoudt worden. (Schilderij van L. Billict) KERSTLIED Jan letswaart 2 Gij moet wel uit den hooge komen om in ons nedrig hart te wonen; dies willen wij U blij ontmoeten. Wij hebben niet dan stal en stroo, maar, Jesu, wij ontberen zoo, berg in ons stalleke Uw voeten; berg in ons stalleke Uw glans; Gij zult het duister henen vagen, als de engelen U tot ons dragen; Dan juicht de ziele, opgenomen, boven de wereld en haar klagen, met d' englen, die ter nederkomen: „O, Kerstnacht, diepe, wonderzoete, wat klaagt de wereld, neergebogen, Wij gaan toch onzen Heer ontmoeten, Hij zal toch onze tranen drogen, Hij zal toch onze ziel verhoogen, Komt, snellen wij met hemelvoeten". Armer dan de armstcn kwam Hij ter wereld. Hij nam van haar niets. Zelfs de vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des menschen heeft niet waar Hij het hoofd noder- leggc. Maar Hij, die niets van de wereld nam, kwam om aan die, innerlijk zoo arme, wereld te geven wat zij ten oenennjale miste: geestelijke en hemel- schc gaven. Daarvoor is Hij haar Zaligmaker. En nu toont ons die kribbe, waarin Hij gelegd werd, hoe Hij bij Zijn komst tot de wereld, nog dieper afdaalde dan wij, opda' IIij ons toch zou opheffen en tot God wederbrengen. Daarom is hier bij de kribbe ook geen plaats voor' ccn medelijden. Want hier is het medelijden van uwen barmhartigen en getrouwen Hoogeprlester met wat uw eigenlijke ellende is. Zoo ge daarvan iets verstaat wordt er medelijden ook in uw hart gelegd met den geestelijken nood om u heen. En dan ook dit. Dc kribbe is voor Uwen Ileere nu verwisseld met den troon. Doch eer Hij derwaarts ging, liet Hij een aanbeveling achter voor dc ar men cn ellendigen dezer wereld, opdat gij voor Ilom aan hen weldadigheid zoudt bewijzen. Hij ging op een oude tobbe zitten en peinsde Zijn vader en moeder waren al lang dood. Zo waren vroeg gestorven. H ij was in een weeshuis opgevoed. Daar had hij het vioolspelen geleerd. Zóó goed en zoo mooi had hij leeren spelen, dat hij een"beroemd violist was geworden, en geld in overvloed verdiende. In alle groote steden speel de hij, en in de prachtige muziekzalen kwamen duizenden mcnschen naar hem luisteren Maar hie r, in het rijke dorp, hadden de jongens sneeuw op zijn viool gegooid. Gelukkig, 't was maar een nie-uwe. Op zijn reizen was hij dicht bij 't rijke dorp ge komenO, toen was er opeens een mooie ge dachte in zijn hart geweest. Hij had heel oude kleeren gekocht en een grijzen haard, en hij was als een oude man naar het dorp getogen, maar... hij was heelemaal niet oudHij wilde eens zien, of dc menschen van nu anders waren dan de menschen van zoolang geleden, die zijn vader en moeder zoo slecht behandeld hadden, 't Was hem bitter tegengevallen. Maar dat oude vrouwtje!Och, wat had die tobber een verdriet in haar leven gehad. En wat was zc toch blij. Dat leek zoo vreemd. Maar 't was niet vreemd. Hij had dat geheim wel begre pen: zij had vrede voor haar hart; zij was een kind van God. Dadrom, dddrom ook was zij zoo barmhartig. Hij stond op. Hij haalde een portefeuille uit ziju zak, vol geld. Hij lachte. „Oud, braaf moedertjedat heb je verdiend." Hij wikkelde het geld in een zak, en bond het dc geit om den hals. Het dier keek hem vreemd Toen blies hij 't lampje uit en ging heen. Hij was nog niet oud; hij was niet bang voor de eenza me vlakte en den wilden wind. IV. 's Morgens kwam 't oude vrouwtje hem roepen. „Wat?Wat?...... Wat is d a t?" hakkelde zo t. verschrikt Ze maakte het pakje los van den hals van de geit KÉRSTLIED „Ooh!" Een briefje was er bij: „Voor het brave vrouwtje dat bij dc brug woont, en dat zoo goed voor arme stakkerds is. God zegene haar!" Dit stond in het briefje. Het vrouwtje beefde van schrik en van geluk. Jezus kwam op aarde als kind. Jezus, d' allerhoogste Koning, Koos de aarde tot zijn woning; Zoo heeft Jezus ons bemind. In een stal kwam Hij terneer, 't Was een kribbe, die Hem wachtte. Als een vreemde, ongeachte, Lag de Heiland, 's menschen Heer. Hjj kwam neer om al het kwaad, Dat wij deden alle dagen, Heel alleen voor ons te dragen, Om te lijden ónzen smaad. Jezus kwam op aarde als kind, Om ons, zondaars, na dit leven jy eeuw'ge zaligheid te geven Zoo heeft Jezus ons bemind. Het Kerstfeest van Kees Vervuuren 't Was tweede Kerstavond. Ilct had vandaag gesneeuwd. De wereld was wit geworden, wiór men- keek. En de sneeuw had de stilte meegebracht, de stilte, die zoo geheel bij het Kerstfeest hóórt, als wilde de natuur het blijde feest van Christus' geboorte méévieren, als wilde ze den menschcn aanmanen tot stilte en tot luis teren naar de heerlijke engelenzang, die de her ders op Bethlchems velden vernomen hadden. Maar het sneeuwen had opgehouden, 't was don ker geworden. Kees Vervuuren zat mistroostig aan het raam en staarde het donker in. Hij kon niets onderschei den dan de flauw brandende olielamp, die in het zwarte vensterglas weerkaatste. Het was een armoedige kamer, waarin hij zat. In den hoek stond een wieg, waarin Kees' kleine zus je Jag te slapen. Er stond zóó weinig in de kamer, cn wat er stond was zóó oud, dat je dadelijk zien kon, dat Kees' ouders aan het noodigste gebrek hadden. Kees was bedroefd. Maar niet droevig alleen. Boos ook. Boos op alles en iedereen. Waarom moest moeder nog maar steeds in 't zie kenhuis liggen, al zoo lang? Kees had zoo gehoopt, dat ze met Kerstmis weer thuis zou komen, dan zou 't pas écht Kerstfeest voor Kees geworden zijn. Maar Kees' moeder was nog altijd ziek, 't kon wel drie weken duren, en Kees miste zijn moeder Kees dacht verder. Waarom moest vader, juist dezen avond, weg naar de IJsclub, om de sneeuw van dc gladde ijsbaan weg te vegen cn schaatsen aan te binden in dc straffe kou? Als vader maar thuis geweest was! Dar. had het nog een béétje gezellig kunnen zijn. Waarom moest hij, Kees, hier den heelen avond alleen zitten en op zusje passen, met niets dan nare dingen om aan te den ken, met niets dat hem zou kunnen opvroolijken? Bij andere mcnschen was 't vanavond feestelijk en gezellig, bij hem alleen niet. Waarom moesten ze armoe lijden, waarom had hij zulke versleten klee ren aan, dat een jongen hem a'. „schoft" had na geroepen? Kees balde zijn vuist in zijn zakken. Hoe langer hij dacht, hoe bitterder werd hij. Ja, boos was Kees. Op alles was hij hoos, hij was boos op God. Kees schrok. Dót was erg! En opeens begreep hij het: dódrom voelde hij zich zoo diep treurig cn eenzaam. Hij was boos op God, dut was het. Het zag er donker uit bij Kees, van binnen. Het was er zoo donker als de nacht, die hij instaarde. Als de nachtWat was dat ook weor, var. Plotseling schoot hem te binnen: Stille nacht, heilige nacht Kees had heelemaal vergeten, dat het Kerst feest was! „Ta-ta-ta!" Tegelijk begon zusje in haar wieg te kraaien. Kees stond op en ging naar dc wieg. Maar onder- tusschen dacht hij: „Wat heb ik met Kerstfeest te maken?" Hij was te arm, te droevig cn te een- Zusje lag met groote oogen naar omhoog te kijken. Ze brabbelde dóór, en glimlachte zóó maar voor zich heen: Kees keek naar het kleine zusje, en tegelijk voelde hij iets in zich lichten: Zóó, in nóg armoediger om geving, had de kleine Jezus gelegen. Nog armer dan hij, nog armer dan zusje. En Hij was God. Hij h&d niet hoeven riecr te dalen in deze duistere wereld, in een stal. En tóch was Hij gekomen, om de mcnschen te redden, om er welden tranen naar Kees zijn oogen omdat Kees zoo in het donker was Het was, of een zwaar pak vdn hcrn afviel, alsof hij ineens licht werd. Waaróm was hij droevig? Ja, om zijn bóóshcid mocht hij wel droevig zijn, omdat hij bitter geworden was. Maar zelfs die droefheid voelde hij uit zich Wegzinken, terwijl hij zich overboog ndar zusje, dat met haar handjes in zijn haren greep. Hij keek naar zusje, maar zijn gedachten waren al van haar weggevlogen naar dat andere Kindje, dat daar zoo hulpeloos gelegen'had om hém te helpen, om het donker van hem af te nomen, dat hém zoo lang gekweld had. En nu voelde hij zich blij, zóó blij als hij nooit gedacht had zich te kun nen voelenl Hij zag de armoede om zich heen niet meer, omdat hij in zichzelf een rijkdom voelde, waarbij aardsche schatten niets konden beteckc- ncn. En eenzaam was hij niet meer, omdat hij het Kindje ontmoet had, dat om der wille van de een zamen en verdoolden cp aarde gekomen was. Kees knielde voor het wiegje van zusje neer in de armoedige kamér. Zoo lag hij, en luisterde naar de heilige, vreugd, die in zijn hart was neergedaald, en het leek hem toe of hij in de verte, heel hoog in den hemel ver dwijnend, de juichzang der engelen nog hoorde: Vrede op aarde, in de menschen een welbehagen... Dezen avond was het voor Kees Vervuuren voor de eerste maal Kerstfeest geworden. Dien middag sukkelde ze den weg op, de wijde sneeuwlanden door, naar het dorpje, waar haar zoon woonde, die het zoo arm had. Voor hèm was het geld. Zij had het niet meer rioodig; zij was al zoo oud. Maar wie dc goede man geweest was, begreep ze niet. Ze had een grijzen baard gevonden met fijne ijzerdraadjes er aan. Dat begreep ze nog minder. O, kon ze dien goeden man nog maar eens bedan kenNeen, dat kon niet meer. Die man was zeker een rijk heer geweest, ccn die zich maar zoo arm gebonden had. Toen sloeg dat vrouwtje haar oogen ten hemel. „Heere God, zegen heml O, cn maak hem net zoo r ij k als ik" bad ze. Bidden, dat kon ze w e 1 voor hem doen. Dat was het lddtstc, dat was het bèstc. Zo sukkelde verder. ITet eenzame witte land lag stil. 't Was, of het naar de zachte woorden van het oude moedertje luisterde. REBUS Ji - ci BüpE 1 ?J 15

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10