Vtv> NIEUWE LEIDSCHE COURANT &ï'-I kleu - her - kranhje zelfde. Toen hoorde hij een geschuifel en een oogenblik later kwam Klaas met Liedje in zijn armen naar buiten. Kees zag, dat zijn haar rookte en dat z'n handen met brandwonden zaten. Hij wou zeggen, wat een spijt hij had, dat hij Klaas altijd uitgescholden had, maar hij wist niet, hoe te beginnen. Klaas keek ook niet naar hem, alleen maar naar Liesje, hij droeg het meisje langs Kees heen naar het huis, waar Liesje woonde. Langzaam liep Kees het poortje door naar buiten. Daar stonden Koos en Jan te wachten. Met z'n drieën liepon ze denzelfden kant, die Klaas ge gaan was. Ze zeiden niets, want ze schaamden zich zoo. Maar toen ze een klein eindje geloopen hadden, barstte Kees ineens uit: „We zijn laffe gemeene jongens, wij durfden niet en hij wel, wij durfden Klaas alleen maar uit te schelden. Maar als ik hem zie, ga ik vragen, of ik zijn vriendje mag worden „Wij ook", zei Koos vastbesloten, „hé, Jan, wij ook". „Daar komt ie", zei Jan, „kijk maar". In de verte kwam Klaas aan, zijn handen waren verbonden. Kees stapte regelrecht op hem af Koos en Jan vlak achter hem. „Klaas," zei Kees, „we hebben jou altijd uitgeschol den, maar we hebben er zoo'n spijt van. Mogen wij je vriendjes zijn, Klaas?" Klaas kreeg een kleur, toen lachte hij en zei: „Natuurlijk. Met z'n vieren liepen ze terug naar de brandende boerderij en onder het loopr vertelde Klaas, dat Liesje zijn vriendinnetje was en dat hij erg veel van haar hield. Nu hoefde hij niet meer bang te zijn, dat de jongens hem er om uit zouden lachen. Toen ze weer bij de boerderij van boer Smelders Sionden te kijken naar het blusschen, zei Kees: „Zeg, Klaas, 1 ou zullen we es kijken, of nog ooit iemand jou uit durft te schelden!" Voor knutselaars Kruis en plank e voor de Kerstboom P Jijgaand schetsje geeft aan, hoe je de boom vast ^et. Het wijst de weg vanzelf. Is je boom zóó zwaar, dat hij op kruis en plankje nóg begint te wiegelen, dan spijker je er 'n paar latjes tegen, zooals do "onderste teekening laat zien. Het zal evenwel meestal niet noodig zijn Troosl prijs Wil de jongeheer R. v. d. Giessen te Den Haag even zijn nader adres opgeven aan de Redacteur van het Zondagsblad, Lombokstraat 15, Den Haag? Oplossing van de Rebus in het vorige nummer De mensch moet worstelen van het leed naar de vreugd, al valt hij onvermijdelijk weer van de vreugde in het lljde.i terug. Kunsties en spelletjes Fopperijtjes Neem een stuk papier en zet daarop naast elkaar twee nullen, één heel dik, de andere heel dun. Do Van Jan en Zus door Th. André slot O, kon Jan maar van de wa-gen ko-men. Dan zou hij gauw te-rug loo-pen. Hij zou gauw weer naar de tuin gaan. Kijk daar op z\j is een plank-je. Daar kan hy wel op-stap pen. Hij laat de teu-gels los en dan wil hij van de bok gaan. Maar o wee! Hij kan er niet by met zyn voet. Hy rekt en rekt en dandan kan hij er nog niet bij en hij kan niet meer te-rug ook. Hy hangt aan de voet-bank van de bok. Hij kan zich ook haast niet meer vast-hou- den. En Zus huilt maar: „O, daar komt de man." Jan wordt zóo bang, o zoo bang. En dan springt hij in zijn angst van de bok. Daar valt hy op straat. De voer-man ziet het en e-ven staat hy stil. Hij staat stil van schrik. „Hè", zucht hij. Bij-na ging het wa-gen-wiel over Jan's been. Ge-luk-kig, net nog niet. Maar toch heeft Jan zich pijn ge-daan. Hy is met zijn hoofd op de weg ge-val-len. En o,hij bloedt. Daar is de voer-man. Zus gilt van angst. Maar de man kykt niet naar haar. Hij loopt eerst naar zyn paard en zegt: „Sta stil Han". Han staat da-de-lijk stil. En dan gaat de man naar Jan. Hij beurt hem op, maar hy zegt niets. Hy neemt Jan op de arm en klimt dan met hem op de bok. Zus is van de wa-gen ge-spron-gen en holt weg. Ze wil naar huis. Ze wil An-na gaan roe-pen. Ze holt zoo hard ze kan. Wat hoort ze daar ach-ter zich? O, daar komt de wa-gen weer aan. En op de bok zit de voer-man. En de voer-man heeft Jan op de knie. O, o. Ily neemt Jan mee! De wa-gen rydt voor-bij en Zus roept: „Jan, Jan". Maar Jan zegt niets en de voer-man zegt ook niets. Jan ziet zoo bleek en hjj bloedt zoo. De wa-gen houdt weer stil voor het huis van dikke komt links, do dunne rechts op het papier. Nu vraag je aan iemand, of hij kan maken, dat de dunne links op het papier komt en de dikke rechts, zonder iets uit te vegen of erbij te tceke- nen. Als hij zegt, dat dat niet gaat, draai je een voudig het papier om, zoodot de onderrand boven komt. Nu zijn do nullen omgewisseld! Heel een- de dok-ter. En dan stapt de voer-man af met Jan op de arm. Hij belt by de dok-ter aan en gaat naar bin-nen. O, nu be-grijpt Zus het. De man gaat naar de dok-ter met Jan. Zus is nu by huis en ze wil al-les aan An-na ver-tel-len. Maar An-na be-grypt er niet veel van. „Waar is Jan?" vraagt ze. „Bij de dok-ter. Hij bloedt zoo", zegt Zus. En dan draait An-na het gas uit en ze holt door de tuin naar de dok-ter. Nu is het nacht. Zus slaapt. Maar af en toe wordt ze wak ker. En dan schreit ze zacht-jes. Ze is nog ver-drie-tig. Ze heeft spyt dat ze zoo stout is ge-weest. Maar ze heeft be-loofd, dat ze nooit, nooit meer uit de tuin zal ko-men, als ze niet mag van Pa en Moe. Jan ligt ook in zijn bed-je. Hij heeft een ver band om het hoofd. Dat heeft de dok-ter er om-ge-legd. Hij kan niet sla-pen. Want hy heeft pijn. Heel er-ge pyn! Pa zit by zijn bed-je! En Pa heeft ge-be-den of de Hee-re Jan weer gauw be-ter wil ma ken. En hij heeft ook ge-dankt want het had met Jan nog wel slech-ter kun-nen af-loo-pen. Jan weet dat nu wel. En hy heeft spyt. Heel er-ge spijt! Jo-Jo Klci-nc Klaas is fyn aan 't spe-len Met z'n jo-jo-spel. Kijk die tol 's lek-ker rol-len. Klaas-je kan het wel! Üp en neer Op en neer Tien of twin-tig keer! En daar ginds staat Piet z'n vrind-je Die weet ook hoe 't moet. Laat z'n tol langs 't touw-tje hól-len Wat kan Piet het goed. Op en neer Op en neer Vast wel der-tig keer! Nu gaan ze ge-lijk be-gin-nen Klaas-je met z'n vrind. Wie zou 't lang-ste bly-ven tol-len? 's Ky-ken wie het wint. Op en neer Op en neer Wie de mees-te keer? Kyk die jon-gens eens d'r best doen. Tjon-ge, dat gaat gauw. Bei-de tol-len rol-len, hol-len, Vlie-gen langs het touw. Op en neer Op en neer Nu al twin-tig keer! Daar gaat Klaas z'n touw-tje sling'-ren Piet tolt lus-tig door. Hy heeft dus het spel ge-won-nen, Nou, da's kra-nig hoor! Op en neer Op en neer Samen v y f -1 i g keer voudig, maar als jo 't goed aanlegt kun Jo or iemand mee foppen. Zoo kun je ook vragen, of iemand met een ge woon potlood geel kan tcekenen of schrijven. Be grijp hij niet, hoe dat mogelijk is, dan schrijf of teeken je het woord „geel". Je kunt ook meerdcro kleuren nemen, om 't „moeilijker" te maken! 384 behoorende bij I i 11 IJ JAARGANG 1932 iiiitii in ié ZATERDAG 17 DECEMBER No. 51 Uit den zade Davids De HEERE heeft David de waarheid ge zworen, waarvan HU niet wüken zal. zeg gende: Van de vrucht uws bulks zal Ik op uwen troon zetten. Psalm 132 11. De belofte van den Messias is het laatst verbonden aan het huis van David. In het paradijs was 't het zaad der vrouw. Bij Abraham trekt zich dé belofte saam op diens zaad. Onder Jakobs zonen is het Juda en geen ander. En nu onder al de duizenden van Juda is het kleine Bethlehem van God verkoren en in Bethle hem den kleinste onder de zonen van Isaï om erfgenaam te worden van de aloude belofte. Dan houdt de nadere verbijzondering op. En al het uitzien is nu naar den zone Davids, in wicn 1e aloude paradijsbelofte haar vervulling zal vinden. Het kan nu alleen een nakomeling van David zijn en geen ander. Dit geeft eensdeels rust aan de Mcssias-verwach- ting, omdat deze in een afgebakende weg wordt geleid. Men behoeft niet meer om en om te zien, vanwaar hij komen zal. Maar het heeft toch ook zijn schaduwzijde. Want nu hangt zijn komst ook aan het huis Davids al leen. En als nu Davids huis met den ondergang wordt bedreigd, loopt ook de vervulling der Mes- sias-belofte gevaar. Het is dan ccnigermate als bij Izaks offerande. In Izak zou Abrahams zaad genoemd worden. Maar met Izak viel ook de belofte weg. Toch blijft ook hier het geloof aan de belofte vast houden. „De Hccre heeft David de waarheid ge zworen, waarvan Hij niet wijken /.al". Op welke wijze de Hecre zijn beloften vervullen zal, dat weet het geloof van te voren niet. Maar vervullen zal Hij ze. De Heere heeft zijn woord gegeven. En nu kan Hij om zijns zelfs wille daar van niet af. Zijn waarheid en eere zijn ermee ge moeid. Het is eigenaardig, dat in dezen psalm tot twee maal toe van een eedzwering gesproken wordt Eerst herinnert de psalmist een ongenoemden, en dus waarschijnlijk niet David zelf aan den eed dien David den Htere gezworen heeft, dat hij niet zou rusten totdat hij voor de Heere een plaats gevonden zou hebben en woningen voor den Macft- tige Jacobs. Dien eed heeft David gehouden. En zou de Heere dan niet houden zijn eed, dien Hijzelf bij die ge legenheid aan David gezworen heeft van hem een bestendig huis te maken en zijn koninkrijk te be vestigen tot in eeuwigheid? Bij de menschen moge het dan onmogelijk schij nen, dat deze belofte Gods in vervulling zal gaan. In werkelijkheid is het bij God onmogelijk, dat ze niet zou vervuld worden. Al moet dan ook alles ervoor wijken, het zal geschieden. Zulke tijden, waarin de belofte voor altoos ver ijdeld scheen, zijn er meer dan eens geweest Nog niet zoozeer, toen de grootc afval van de tien 6tammen in het begin van Rchabcams regeering plaats vond. Want dit was vooraf aangekondigd. Maar daaraan was de belofte toegevoegd, dat Davids huis één stam zou overhouden. En zoo was het ook geschied: 'uda bleef Davids huis aanhan gen, En ook de stam van Levi hield zich aan Davids nazaat op den troon. Ernstiger gevaar dreigde, als op den troon een zoon van David zat, die van den Heere afweek en zelfs de afgoden diende. Zulk een koning was eer een spotbeeld dan een voorbeeld van den verwacn- tcn Messias. Toch, cok hierin had de profetie voorzien. „Indien zijne kinderen mijne wet verlaten'zoo zal Ik hunne overtreding met de roede bezoeken en hun ne ongerechtigheid met plagen". „Maar", zoo volgde er onmiddellijk op: „mijn goe dertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen en in mijn getrouwheid niet feilen" (Ps. 89 31—34). Neen, het bangst was het als de kroon afgeworpen en de troon omver gestooten werd, als zelfs het huis van David uitgeroeid scheen. Zoo was het in die bange dagen, toen Athalia tt Jeruzalem woedde en al het koninklijke zaad om het leven bracht. Want van de redding van don eenig overgeblevene wist alleen de priester Jojada met Joseba, die het kind met zijn voedster in vei ligheid gebracht had. Zoo is het ook jeweest, zoo dikwijls als Juda en Jeruzalem van alle zijden bedreigd werden en het erop werd toegelegd, dat het geen koninkrijk meer zijn zou. Zoo werd het toen volk en koningshuis in balling schap werden weggevoerd en men 's konings zonen eerst voor zijn oogen slachtte om hem ver volgens zelf de oogen tt verblinden. Zoo i.s het als tenslotte Herodes het koninklijk ge slacht der Hasmoneën uitmoordt om voor altoos de Mcssiasverwachting te verijdelen. Als Davids huis uitgeroeid is, dan kan de beloofde niet meer komen, want hij moet Davids zoon zijn. Uit zulke tijden zijn onderscheiden psalmen. Zeer sterk blijkt dit uit het laatste gedeelte van Psalm 89, dat bij ons psalmzingend publiek echter min der bekend is dan de jubelende aanvang. Maar ook Psalm 132 schijnt uit zulk een donkeren tijd van Davids hui- afkomstig te zijn. Doch dan juist troost zich des Heeren volk aan de beloften Gods, die haar vervulling niet kunnen missen. Ze herhalen die woorden voor zichzelvcn om een tegenwicht te vinden tegen de bange vrees waarmede hen oe tegenwoordige dagen vervullen. En niet alleen dit. Maar ze leggen ook den Heere zijn eigen moorden voor om erop te pleiten en do redding uit hun angst en vrees van Hem af te smeeken als de vervulling van wat Hijzelf hun heeft beloofd. Zulke overleggingen zijn niet zonder uitwerking op hun eigen gei.ioed En zulke gebeden vinden verhooring bij üen Heere, den waarachtigen God, die niet liegen kan. De belofte was zooveel omvattend. Veelmeer dan in de vorige belofte stond nu de koninklijke heer schappij jp den voorgrond. Dót lag hieraan, dat Israël nu een volk geworden was en da. de rijks- geduchte tot ontwikkeling was gekomen.* Na eerst met Saul de ondervinding te hebben op gedaan van een koningschap, zooals de volken van die dagen kenden, had Israël de zegeningen onder vonden van het koningschap zooals de Heere dat voor zijn volk bestemd hid. David en Salomo vertoonden het beeld van den koning, dien de Heere zich van eeuwigheid had gezalfd. En wel gaat de uitwendige glans van Salomo ten onder. Maar die glans was nog niet de heerlijkheid zelf van den beloofde; het was er slechts de -.wakke en onvolkomen afbeelding van. En al gaat nu het koninkrijk voor het uiterlijke ten gronde, dit is het middel om de verwachting op het geestelijk koninkrijk te richten. Van de vervulling dier verwachting getuigt het Kerstevangelie wel het allerduidelijkst in do boodschap, die de engel Gabriël aan Maria bracht: „cn God do Heere Lal hem den troon van zijnen vader David geven, en hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en zijns Konink- Banden Zondagsblad Vanaf heden zijn banden voor het Zondagsblad te bestellen. Prijs voor jaargang 1932 - 65 cents Op te geven aan de Administratie rijks zal geen einde zijn" (Lucas 132, 33). Maar dan is ook alle verwachting van uiterlijke praal naar de wereld, gebannen. Dit koninkrijk zal niet steunen op wercldsche machtsfactoren, n:aar de geestelijke krachten die uit God zijn aan het licht brengen. Het overwint daardoor allen tegenstand en strekt zich beschermend uit over alles wat zich aan den van God gezalfden koning onderwerpt. De deining, die door heel de oud-testamentische geschiedenis gaat, van nederheid en hoogheid naar het uiterlijke, van geestelijke kracht en verslap- ping naar het innerlijke, wordt ook onder de nieuwe bcdceling waargenomen. Maar nu ligt het nie+ aan den koning en zijn rijk, maar aan zijn dienaren en onderdanen eenerzijds en anderzijds de wederpartijdigo machten van satan cn V'creld. Zoo blijft het oog des geloofs uitzien naar dien grooten en verheven dag van de volkomenheid zijn rijks, waarin de belofte haar volkomen ver vulling zal bereiken. Als hij komt wiens laatste woord voor zijn gemeente was: „lk ben de wortel en het geslacht Davids, de blinkende morgenster... Ik kom haastiglijk". Adventslied door A. Wapenaar O Gij, die zijt mijn diepst verlangen, Genees mij van verlangenspijn! Mijn hart, bereid om U t' ontvangen Weet, dat Uw komst z-1 vrede zijn! Gij, Gij alleen kunt mij verblijden, Uw Licht verdrijv' mijn duisternis! Laat, Heer, mij dan niet langer lijden De pijnen van dit bang gemis! Wil toch dit arme hart U kiezen Ter schaamle krib, o godlijk kind! 'k Wil om U alles wel verliezen, Als Gij daar plaats ter woning vindt! Dat zou een zoete stilling geven Van mijner ziele bittre pijn! O Heiland, om in mij te leven, Wil ook in mij geboren zijnl Stil dan welhaast dat sterk verlangen, Waardoor G'U plaats reeds hebt bereid! Vol deemoed zal ik U ontvangen, Uw komst zal wezen zalighcidl O Gij, die zijt mijn diepst verlangen, 'k Wacht al mijn heil alleen van U; Mijn hart bereid om U t'ontvangen, Ligt voor U open; o, kom nul Ik zal, o Heer, met ziel en zinnen Uw zaal'gen dienst zijn toegewijd, En 't leven nieuw niet U beginnen, Als Gij in mij geboren zijt! (Naar het Dultsch van Wilhelm Osterwald) (Uit: „Kerstboek" 1925) 377

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 9