Fridtjof Nansen
ooo^
Jan letswaart
f
II
De Fram vaart op de prachtige Noorsche wateren;
ze varen langs vriendelijke kleine havens en huis
jes. Deze veiligheid gaan ze verlaten. Op een kale
rots staat een vrouw te wuiven. Het laatste vaar-
wel.
De laatste haven Vardö wordt verlaten, op een
vroegen ongerepten morgen. De Poolzee wordt De-
reikt. De prachtige, lange winternacht vraagt
nu al een voorbereiding. Nansen begint met zijn
wetenschappelijke werk; dag en nacht meteorolo
gische en s nachts astronomische waarnemingen.
Het Noorderlicht openbaart zich aan deze een
zamen met z'n wonderlijk glanzen en trillen.
Als eenzame menschen staan soms groote ijsberen
dit vreemde schip na te staren. De winternacht
komt. en trekt een groot duister kleed over deze
zwervers. Als dit begint, schrijft Nansen in zijn
dagboek. Ik kan het zoo moeilijk gelooven, dat ik
niet gauw thuis zal zijn.
Den eersten Januari zijn ze op 88° Noorder-Breedte
en 137° Oosterlengte. Februari brengt hun het zon
nefeest. Alle weemoed is weg als de zon weer
hoven den horizont komt. Zoo gaat de tijd voorbij.
Maar het zal een lange reis worden. In 't voorjaar
van 1894 denkt Nansen wel 7 of 8 jaar noodig te
hebben om den Noordpool te bereiken. Het schip
kan niet tegen den stroom op. Machteloos slaat
Nansen. Hij vat het plan op nu al met sleden,
honden en ski's het schip te verlaten en zóó den
Noordpool op te zoeken.
26 October 1894 schrijft hij: „Ook ik was wel als
het kind, dat een sprookje in het verre onbekende
zag en zoolang gedroomd had, dat het dacht, dat
het te vinden was".
Eindelijk besluit hij te gaan. 14 Maart 1895 ver
trekt Nansen van het schip met één metgezel,
Johansen, en drie sleden, elk getrokken door negen
honden. Do kameraden wuiven hen vaarwel.
Twee menschen en een paar dieren met ski's en
sleden naar de Noordpool. Als de winter komt,
moeten ze een hol in den grond maken om over
te blijven.
Negen maanden zijn ze nu weg. Ze ontmoeten dan
den Engelschen ontdekkingsreiziger Jackson.
Met zijn schip keeren ze terug naar Vardö. Ook
de Fram komt behouden terug. Nansen blijft nu
een tijdlang thuis en studeert.
In 1910 vaart Amundsen uit. Nansen staart hem
na. Hij bleef thuis voor Eva, zijn vrouw. Het was
bitter voor hem. Steeds bleven de onopgeloste
Maar zag hij het goed? Hij tuurde scherper? Ja, op
een korten afstand zag hij een paard en wagen
aankomen.
Huib mompelde: Wie is er zoo waanzinnig om nu
te rijden. 3traks schuift ie van de dijk.
Hij keek aandachtig toe, af en toe gehinderd door
de zware sneeuwval. Zeer langzaam naderde de
zwaarbeladen wagen. Huib zag hoe hij telkens
slipte. Af en toe schoven dt wielen over de berm.
Waar de wind den weg hier en daar opengehou
den had, was het angstig glad, door de bevroren
plassen en op deze plekken dreef de wind de hooge
kar naar de landzijde.
Als die er komt, mopperde Huib, mijn kop er af.
Ze waren elkaar dicht genaderd. Huibs gedachten-
gang was totaal gebroken en was nu gericht op
deze gewaagde onderneming.
De storm loeide met geweld over den dijk en viel
als een razende op paard en wagen aan. De sche
mer was vallende en Huib kon nog niet ondei>
scheiden wie de voerman was.
Opeens Huib verstijfde van schrik een felle
windstoot duwde de wagen op. De wielen schoven
over de berm. Het paard sprong dwars over den
weg en trok, maar gleed weg, de wagen helde
bedenkelijk een angstig momentdan
tuimelde wagen, voerman en paard van de hooge
grientdijk als een lawine naar omlaag
Waar de velden van den dijk gescheiden werden
door een breede sloot bleef de zwarte ruiïne roer
loos liggen.
Door het loeien van de wind, had Huib geen enkel
geluid opgevangen, maar alles had zich voor zijn
oogen afgespeeld als een film. Met een kreet,
sprong Huib naar voren, gleed telkens uit in zijn
haast en tuimelde bijna voorover van de dijk af
toen hij de onheilsplek naderen wilde.
Vlakbij gekomen, zag Huib tloed, hel rood afste
ken op de sneeuwlaag. Het paard lag gekneld met
zijn achterpoot tusschen het voorrad van de wagen.
Zonder zich te bezinnen nam Huib zijn zakmes en
begon als een waanzinnige te snijden aa.i de lee-
ren riemen, toen plotseling zijn aandacht getrok
ken werd door een zacht gesteun. Het kwam van
onder de vracht van de wagen.
De voerman flitste het door zijn gedachten. Dan
begon hij te werken. Hij trok en sjouwde de
zwaargevulde zakken van de gekantelde wagen.
Al zijn spieren stonden gespannen, maar hij won.
Ha, hij kon het nog. De eene zak volgde de ander,
totdat hij het voorovergevallen lichaam vrij ge
maakt had van de drukkende last. Huib liet zich
in de wagen zakken en trok de voerman op. Zette
hem met zijn rug tegen de rechtopstaande bodem
van de wagon enHuib verlamde een oogen-
blik van schrikzag hij het goedwas dit
bebloede gezicht van Geurtde oude Geurt
Met een schok sprong hij overeind en al zijn ge
dachten waren opnieuw geconcentreerd op zijn
haat en hier voor hem lag levenloos zijn boos
doener. Levenloos?
Levenloos?Langzaam boog hij weer voorover
dan greep hij hem heftig bij de schouder en
schreeuwde: zeg Geurt leef je nogGeurt!
Geurt! Het hoofd schudde willoos meeEen
woeste lach kwam over Huibs lippenHij is
dood, de vrekDood is ie. Verschrikt hield hij
op. Kreunde de oude weer? Huib knielde neer en
luisterde aan zijn borst. Ja hij leeft noghij
leeft. Huib werd een speelbal van zijn eigen ge
voelens. Nu ben je in mijn machtsterven zul
je hier, tusschen je voorraden, vrekmij heb
je geplunderd hè? Sterven zul je. Huib klom over
de wagen en wilde weg, alsof hij niets gezien had
en hij zou een zwaar gevulde zak meenemen. Niet
denken, maar haastig doenvoort moest hij,
hier vandaan. Niemand mocht hem zien. Zijn
sterke armen rukten een zak van de lading en hij
torste deze de hooge dijk op. Het paard richtte
hoog den kop op en zag hem na! Toen voor hem
glom een lichtje aan achter een venster. Achter
het venster van het eerste huisje wat je tegen
komt als je de lange grientdijk achter den rug
hebt. Dat was zijn huisGoddat was zijn
huis. Geertrui heeft dit licht aangestoken. Even'
verward bleef hij staan. Was dat licht zoo helder
vanavond? Het brandde al feller en het drong
langzaam door tot in de donkerste hoeken van zijn
ziel. De zak bonkte op den grond en hij keek.
Opeens hoorde hij Geertrui's stem, maar veel
angstiger dan toen hij de deur uit ging om te ste
len. Huib! Huib! ben je waanzinnig geworden. Dat
zal je nietdat mag je 'nietGod zal
toen had ze gezwegen
God zalja watwaarom. Werktuigelijk
zochten zijn oogen in den schemer naar de ruïne
onderaan den dijk. Was hij een moordenaar, als
hij ging? Moest hij dan helpen?Hem?
God. Er scheen in hem te breken, dat wat hij
had voelen verstrakken in zichzelf, waarvoor hij
geen naam wistGodik kan nietik wil
niet!schreeuwde hij opeens en zonk op zijn
knieën op den grond. Dan keerde zijn bezinning
terugopeens hij wistcat was bidden ge
weestbidden uit den diepsten noodZoo
snel als zijn beenen hem dragen wilde stormde hij
den dijk af, klom opnieuw over den wagen en
met groote inspanning beurde hij de oude Geurt
uit de wagen. Sjorde hem tegen de dijk op en
droeg Geurt in zijn twee sterke armentorste
en worstelde de lange grientdijk af, naar het klei
ne licht dat al helderder werd hoe dichter hij bij
kwamen eindelijk thuis
Dien ganschen nacht heeft Huib met de knechts
van Geurt gewerkt. Gewerkt als nooit te voren. De
kerels zweetten bij een felle vorst. En toen de
morgen aanbrak Jagen de aardappelen in de
6chuur en waren paard en wagen geborgen.
Geurt werd verpleegd in Huibs huis.
Zijn huis was opeens niet triest meer. De men
schen liepen af en aan.
Toen het negen uur geworden was in den morgen,
sloeg Geurt voor 't eerst zijn oogen op. Geurt had
geen haat gekend jegens Huib en toen hij hoorde
wat Huib voor hem gedaan had, waren zijn tranen
sterker dan hij zelf, want hij wist dat Huib hem
haatte.
Geurt werd teruggereden naar zijn hofstede en hij
stond er op, dat Huib hem begeleiden zou. In de
wagen, die hem naar huis bracht, zei Geurt: Huib
kunnen wc weer vrienden wordenik wil je
helpenik vraaglódt mij je helpen
kom terug op de boerderij, Huib
Huib kon niet sprekenmaar voor de wagen
stil hield voor het huis van Geurt, hadden zich
twee sterke koppige kerels met elkander ver
zoend
Toen Huib een uur later weer op den weg stond,
jubelden de kerkklokken het feest van Gods ver
zoening met de wereld over de wijde velden en
plassen en de wereld was wit
Het riet van do daken is
door de menschen opgegeten.
vraagstukken van den pool zijn geest kwellen.
Hij was na zijn terugkomst professor in de zoölogie
geworden, en deed prachtige dingen op weten
schappelijk gebied. Ook toen al deed hij veel op
het gebied der oceanographie. Zijn studies zijn van
onschatbare waarde voor de menschheid. En naast
den geleerde leefde in hem de mensch. Zijn dag
boek, zijn boek waaraan hij alles toevertrouwde,
bevat een groot deel van den mensch Nansen.
Nansen was ook een denker en een gevoelig
mensch. Hij was een zeer gevarieerde geest. Een
mensch met een groot warm hart en een sterk
prachtig hoofd.
In 1905 breekt de strijd los tusschen Noorwegen en
Zweden. Dezt twee landen waren in een Unie
verbonden, waarin Zweden de hoofdtoon voerde.
Noorwegen heeft recht op zelfstandigheid. Er ont
staat een groote gisting en Nansen is de groote
leider, de spreker, die overal sympathie vindt, die
het recht der Noren bepleit. Nansen gaat naar
Kopenhagen, naar Londen, bewe '"t overal de ge
moederen. Er dreigt oorlog. Maar door de groote
kracht en het inzicht van Nansen komt het ver
drag tot stand. Hier was Nansen de groote rede
naar en staatsman.
Hij blijft dan een leidende persoon in de Noor
sche politiek, vooral tijdens den wereidoorloog.
Ontzettend veel deed hij voor het Noorsche volk,
door het voor een hongersnood te behoeden. In
1907 treft hem een ontzettende slag. Zijn vrouw
sterft, zonder dat hij haar nog één keer heeft
kunnen vaarwel zeggen. Zoo werd hij alleen ge
laten.
„In het spoor van den wereldoorlo g",
zoo heet een diepaangrijpend hoofdstuk uit dit
prachtige bock. Géén, die zóó zijn stem tegen den
massamoord heeft iaten hooren als Nansen. Hij zag
Europa in dezen oorlog als den stervenden Gallier.
Toen de hel in 1914 losbrak, marcheerden er ia
Rusland 17 millioen mannen naar de grenzen.
Onder de meer dan vijf millioen krijgsgevangenen
aan het Oostelijk front heerschte de dood meer
dan in de loopgraven; één derde deel van de Rus
sische (2 3 millioen waren er) stierf, mach
teloos in de kou rtervend en verrottend.
In Rusland, Siberië en Turkestan waren er deze
ellendigen vreeslijk aan toe. Heele transporten
stierven den dood; heele wagons versteende lijken
kwamen aan de stations aan. En al deze'ellende
heeft Nansen gezien. Dit alles heeft deze rusteloo-
ze van nabij meegemaakt. Want ook hier werd hij
geroepen. Nansen was een wereldapostel, een
vrede-mensch. Zijn naam was overal bekend; door
zijn heele leven waren de oogen van wereld op
hem gevestigd.
Nansen had een heel zuiver karakter en was zeer
Fridtjof Nansen in Sophia 1922.
380
onpartijdig. Als er geschillen te beslissen waren,
kozen de staatslieden van Europa „Nansen". En
toen na den wereldoorlog de overwinnaars blijk
baar vergaten, dat er millioenen krijgsgevangenen
waren, riep de Hooge Raad van den Volkenbond
N'ansens hulp in om het transport en het verzor
gen van deze gevangenen te regelen. En deze
oieuwe taak, die hem vlak bij de grootste ellende
bracht heeft hij op zich genomen. Want Nansen
droeg met hen hetzelfde juk. Hij voelde het lijden
der menschen als een gemeenschappelijk lijden.
En tot zijn dood neemt nu het zorgen voor de ge
vangenen, de uitgehongerden, de ballingen van den
wereldoorlog zijn geest en leven in beslag. Alles
is kapot gemaakt. Alles moet nieuw gemaakt wor
den. Nansen is prachtig geholpen door het inter
nationale comité van het Roode Kruis.
In November al, zijn er 150 000 naar huis gezon
den, goed verzorgd en Christelijk behandeld. Over
al in Rusland waren steden des doods; bij hon
derden lagen de uitgehongerde lijken bij elkaar
op het kerkhof.
In 1921 nam Nansen een nog moeilijker taak van
den Volkenbond aan, en wel: de Russische vluch
telingen, die na de revolutie over Europa en Azië
verspreid waren, te verzorgen en terug te brengen.
Tot zijn dood toe heeft hij hiervoor gewerkt. Ook
tegen de hongersnood in Rusland, „de grootste
verschrikking in de geschiedenis der menschheid",
heeft hij gevochten. Millioenen werd er door kou
en honger doodgeknaagd. Dit naspel uit het
beestenspel van den wereldoorlog, was wel het
allerontzettendste. Nansen was de eenige man
buiten Rusland, op wien de Russen vertrouwden.
Vooral voor Rusland heeft Nansen veel gedaan.
Als Noor heeft hij zich geheel ingeleefd in de Rus
sische toestanden. Hij leert het Russische volk, dat
millioenen volk, voor zichzelf zorgen. Hij geett
hun landbouw- en zaaimachines, zorgt voor een
directe hulp voor kinderen, zieken en invaliden.
Jarenlang laat hij 30.000 behoeftige studenten voe
den. Er is sprake in den bijbel van oorlogen en ge
ruchten van oorlogen, pestilentiën, watersnooden,
groote honger en vervolging. Wachten wij, West-
Europeesche Christenen daar nog aldoor op?
In China zijn millioenen omgekomen met ovor-
stroomingen; bij duizenden zijn de Christelijke
Armeniërs vervolgd; bij millioenen zijn de Rus
sen verhongerd en gestorven aan pest en cholera;
en de oorlogen hebben gewoed en de jonge levens
vernield.
Na dit boek gelezen te hebben gaan opnieuw onze
oogen open. Weten wij allen wat er geleden is en
geleden wordt? Zijn wij allen als Nansen zulke
Samaritanen. Of weten we er bitter weinig van?
Daarom is dit boek zoo .goed om gelezen te worden,
Van het Licht dat schijnt...
door v
Gré van Ast
r
(Slot)
Zuske lief.
Wat is dat hart van jou weer groot en ruim. Je
gaat geloof ik moeder achterna, die ook dadelijk
bewogen wordt iets te doen, bij 't zien van een of
andere nood. Ze maakt het, volgens vader, tegen
woordig wel wat al te bar, en omdat ze 't niet
laten kan, gaat ze stiekemtjes toch haar gang.
Weet je dat ze onlangs gewaar geworden is, waar
malle Janus woont, het mannetje dat volgens ie
jeugd er net uitziet of hij zoo van de maan komt
gestapt?
Hij ventte de laatste tijd met sinaasappelen en
bananen. Moeder kocht bergen fruit van hem, sn
tegelijk heeft ze hem op koffie en koek getracteerd,
toi hij eindelijk heeft verteld wie hij was, en waar
hij huisde.
Je had dat gelukkige gezicht van moeder moeten
zien.
Afijn, moeder heeft hem in zijn huiske opgezocht.
Malle Janus (ik weet werkelijk zijn eigen naam
niet), leeft moederziel alleen, heel sober en be
scheiden. Als kind heeft hij zijn moeder voel leed
berokkend, en later onophoudelijk veel verdriet
gedaan. Op een dag liet hij haar alleen en zwierf
weg, en toen hij na jaren terug kwam, was zijn
moeder gestorven.
Maar 't huisje waar ze met hem gewoond had,
vond hij nog net zoo. En er lag een brief voor hem,
geschreven met beverige hand, waarin zijn moeder
voor hem bad. Dat heeft hem vreeselijk aangegre
pen. Hij had z'n leven willen geven, om z'n moeder
een oogenblik terug te hebben. Hij schijnt nadien
een belofte gedaan te hebben, haar nagedachtenis
te eeren door een beter leven te leiden. En hij
heeft zich allerlei verplichtingen opgelegd, om zoo
boete te doen.
omdat het velen de oogen zal openen. Nansen
werkt zonder aan zichzelf te denken. Nansen
heeft zijn heele leven gewerkt; nooit heeft Nan
sen om zichzeif gedacht. Er was maar één ter
rein en dat was de wereld.
Ook voor de Grieksche vluchtelingen heeft hij ge
zorgd. De Armeensche vluchtelingen, deze door de
Turken schandalig uitgemoorde bevolking, vonden
ook in Nansen hun verdediger. Scherp heeft hij
de geallieerden hierover aangevallen.
In 1922 behaalde Nansen de Nobelprijs voor de
„V r e d e".
Te Genève heeft hij veel voor de vrede gedaan.
Ieder juichte hem toe als hij sprak. Ieder eerde
hem. Deze mensch is vol plannen gebleven tot zijn
dood. Deze heeft hem zoo rustig overvallen, dat
het schijnt of hij niet gestorven is. Het rumoer van
honderdduizenden is langs den doode gegaan. Hij
heeft het niet meer gehoord.
Het prachtige, diepe lied van Grieg: „J c g lag de
m i g s a a s i 1 d i g": „Ik legde mij zoo laat
t e r n e e r", begeleidde den eenzamen doode naar
de laatste rustplaats. Vele tranen zijn om hem ge
schreid over heel de wereld. Want: „Noorwegen
heeft hem geboren" maar „De wereld heeft hem
.verloren".
Noorwegen heeft hem geboren,
De wereld heeft hem verloren.
Teekening van Olaf Gulbrausson
in Simpiicisssimus, 9 Juni 1930.
Je moet moeder dat hooren vertellen, en daar wil
ik dan maar mee zeggen, de ellende woont overal.
Moeder ontdekt dat op deze, iij op die manier.
Ik behoor nu eenmaal niet tot die gelukkigen.
Dat Mevrouw Hovy aan haar aardige familie tel
kens mijn naam noemde, vond ik een eer, en
waar ik kwam had ik 't leuk. Maar om mijn ge
moed in te laten werken op iets in die zin als jij
bedoelt, dat hoort, geloof ik, niet bij mijn aard.
Daarom kan ik je ook geen uitsluitsel geven. Als
ik moeder om raad vroeg, zou ze natuurlijk zeg
gen, doe het Claar, al moest ze ook geld toegeven.
Beslissen wil ik in ieder geval zelf.
En nu dacht ik naar jou toe te komen, zooals dat
het plan was, alleen, ik reis spoediger af. Mogelijk
zie je me dezer dagen verschijnen. Dan wil ik met
jouw philanthropisch werk eerst een~ kennis
maken, en dat gezin waarover je schreef, bezoeken.
Tot ziens.
Zet de deuren van je huis wijd epen. Dan vlieg
ik zoo binnen. Je CLAAR.
Lief moedertje.
Ik heb werk aanvaard, dat ik nooit zou zoeken.
Ik overtref mezelf. Hadt u dat van Claar gedacht,
dat ze zooveel moed bezat. Of is moed het goede
woord niet. U heeft altijd een eigen manier die
dingen te benoemen. Staat dat soms ook in ver
band met wat u zegt, dat zijn m'n gevoelens die
spreken? Ik kom daar nooit achter.
Al spoedig na m'n aankomst hier, heeft Loek me
op weg gebracht naar 't gezin waarover ze schreef.
Ik wilde verder alleen gaan. Dat verwondert U
niet, is 't wel?
Het was op een morgenuur dat ik aanbelde, en
binnen gelaten werd. En nu is 't al de tiende dag
dat ik een helpstertje mag zijn.
Loek zei, U hadt beslist al dertig keer naar de
post uit gezien, en zou zeker boos zijn, dat ik U
liet wachten. Moeske, ik had werkelijk geen tijd.
Hè foei., daar zet ik nu toch een zin, waar U in
geen enkel opzicht van weten wilt. 'k Moet me
naar 't schijnt ook altijd vergissen. En 'k wilde het
juist niet, j
Als U eens wist met welke goede voornemens ik
me gezet neb tot 't schrijven van deze brief. Want
'k wil graag U precies vertellen, welke indrukken
ik hier ontvang. Ik heb afwisselende oogenblikken
gehad, van blij en bedroefd zijn. maar in heel
andere vorm. dan ik tot nog toe kende. F.n waar
ik me zelf mmachtig weet, voor U uit te schrijven,
hoe die zich aan mij hebben geopenbaard, ga ik
U eenvoudig weg, wat vertellen.
Nelleke is naar Jezus gegaan. Dt afgeloopen nacht
hebben de ouders, samen bij haar bedje gezeten,
tot het niet meer noodig was. Ik had beloofd ook
te zullen waken, doch heb dat gedaan in afzonde
ring, wachtende op het oogenblik, dal ik geroepen
zou worden. En in de vreemde stilte bereidde ik
mij voor op wai komen ging. Ik moest steeds den
ken, arme moeder, wat zal het ontzettend voor ie
zijn, je kindje over te geven. .Tuist kwam ze naar
me toe en wenkte. Maar zooals ze dat deed. Het
was eigenaardig. Je zou eerder gedacht hebben
aan een heerlijke boodschap, dan aan een droef
bericht.
We spraken geen enkel woord. Pas toen het laat-
6te werk in de sterfkamer was verricht, en we
besloten waren ter ruste te gaan, vroeg de moeder
mij: Zal je morgen vroeg als de broertjes aange
kleed zijn, met ze aan mijn bed komen, dan zal
ik hen zelf vertellen waar ons Nelleke nu is.
Zoo heb ik gedaan.
O, het was een plechtig moment. Die opgeheven
gezichtjes vragend: wat is er Moes. En het ant
woord, zoo Innig en teer, dat je hart er van
schreien ging; Lieve jongens, vannacht, jullie
sliepen zoo heerlijk, zijn er Engeien heel zacht
en voorzichtig binnengekomen, en droegen Nelleke
naar de Hemel.
Ja, vroeg Adolf, de oudste, en hebben ze 't nieu
we kindje nou meegebracht. Ligt 't al in 't wiegje.
Mag 'k gaan kijken, moes?
Hij was even teleurgesteld, en Henkie, die een jaar
met hem verschil, toonde zich verdrietig omdat
moeder hem niet geroepen had. Hij had de Enge
len willen zien, zei hij.
Weer met de kinderen alleen, begonnen de klein
tjes te vragen Heeft Nelleke haar kerstboompie
laten staan? Mogen wij het dan hebben op onze
kamer? Adolf wilde weten of Nelleke 't niet jam
mer zou vinden dat ze de lichtjes niet meer kon
zien. Daar lachte ze altijd tegen, omdat het net
sterretjes waren, die haar toeknikten.
Henkie zei wijs Die kan ze toch weer zien als
ze terug komt. Is ze er wel weer als 't Kerstfeest
is, ja?
Wat moest ik zeggen. Ik geloof dat 't me gegeven
is. Ik gaf antwoord maar 't was me of een ander
en niet ik het woord had.
En om ons heen was eeneenik kan er
geen naam voor vinden, 't Leek op een gewijde
stonde En even kwam het me voor, of het kindeke
van Bethlehem, in ons midden was gekomen. Ik
moest vertellen van de Engelen, die de boodschap
brachten van Zijn komst, van de herders, die er
naar luisterden. Nimmer heb ik dat zoo gedaan
als in dit morgenuur. Ik heb meermalen de Kerst
geschiedenis moeten vertellen, maar dan vond ik
ze zoo gewoon. Nu kwam het verhaal als 't ware
in een nieuw licht voor mij te staan, en ik werd
gedrongen er over te spreken
Nog meer, vleide Henkie, toen ik ophield, maar dan
moet je nou vertellen van de Heere Jezus die ach
ter de wolken is.
Adolf zei daar meteen overheen, och jij, dat is
precies dezelfde die ia 't kribje gelegen heeft. De
Heere Jezus is al lang een groote man.
Kerststemming
381