Fridtjof Nansen ooo^ Jan letswaart f II De Fram vaart op de prachtige Noorsche wateren; ze varen langs vriendelijke kleine havens en huis jes. Deze veiligheid gaan ze verlaten. Op een kale rots staat een vrouw te wuiven. Het laatste vaar- wel. De laatste haven Vardö wordt verlaten, op een vroegen ongerepten morgen. De Poolzee wordt De- reikt. De prachtige, lange winternacht vraagt nu al een voorbereiding. Nansen begint met zijn wetenschappelijke werk; dag en nacht meteorolo gische en s nachts astronomische waarnemingen. Het Noorderlicht openbaart zich aan deze een zamen met z'n wonderlijk glanzen en trillen. Als eenzame menschen staan soms groote ijsberen dit vreemde schip na te staren. De winternacht komt. en trekt een groot duister kleed over deze zwervers. Als dit begint, schrijft Nansen in zijn dagboek. Ik kan het zoo moeilijk gelooven, dat ik niet gauw thuis zal zijn. Den eersten Januari zijn ze op 88° Noorder-Breedte en 137° Oosterlengte. Februari brengt hun het zon nefeest. Alle weemoed is weg als de zon weer hoven den horizont komt. Zoo gaat de tijd voorbij. Maar het zal een lange reis worden. In 't voorjaar van 1894 denkt Nansen wel 7 of 8 jaar noodig te hebben om den Noordpool te bereiken. Het schip kan niet tegen den stroom op. Machteloos slaat Nansen. Hij vat het plan op nu al met sleden, honden en ski's het schip te verlaten en zóó den Noordpool op te zoeken. 26 October 1894 schrijft hij: „Ook ik was wel als het kind, dat een sprookje in het verre onbekende zag en zoolang gedroomd had, dat het dacht, dat het te vinden was". Eindelijk besluit hij te gaan. 14 Maart 1895 ver trekt Nansen van het schip met één metgezel, Johansen, en drie sleden, elk getrokken door negen honden. Do kameraden wuiven hen vaarwel. Twee menschen en een paar dieren met ski's en sleden naar de Noordpool. Als de winter komt, moeten ze een hol in den grond maken om over te blijven. Negen maanden zijn ze nu weg. Ze ontmoeten dan den Engelschen ontdekkingsreiziger Jackson. Met zijn schip keeren ze terug naar Vardö. Ook de Fram komt behouden terug. Nansen blijft nu een tijdlang thuis en studeert. In 1910 vaart Amundsen uit. Nansen staart hem na. Hij bleef thuis voor Eva, zijn vrouw. Het was bitter voor hem. Steeds bleven de onopgeloste Maar zag hij het goed? Hij tuurde scherper? Ja, op een korten afstand zag hij een paard en wagen aankomen. Huib mompelde: Wie is er zoo waanzinnig om nu te rijden. 3traks schuift ie van de dijk. Hij keek aandachtig toe, af en toe gehinderd door de zware sneeuwval. Zeer langzaam naderde de zwaarbeladen wagen. Huib zag hoe hij telkens slipte. Af en toe schoven dt wielen over de berm. Waar de wind den weg hier en daar opengehou den had, was het angstig glad, door de bevroren plassen en op deze plekken dreef de wind de hooge kar naar de landzijde. Als die er komt, mopperde Huib, mijn kop er af. Ze waren elkaar dicht genaderd. Huibs gedachten- gang was totaal gebroken en was nu gericht op deze gewaagde onderneming. De storm loeide met geweld over den dijk en viel als een razende op paard en wagen aan. De sche mer was vallende en Huib kon nog niet ondei> scheiden wie de voerman was. Opeens Huib verstijfde van schrik een felle windstoot duwde de wagen op. De wielen schoven over de berm. Het paard sprong dwars over den weg en trok, maar gleed weg, de wagen helde bedenkelijk een angstig momentdan tuimelde wagen, voerman en paard van de hooge grientdijk als een lawine naar omlaag Waar de velden van den dijk gescheiden werden door een breede sloot bleef de zwarte ruiïne roer loos liggen. Door het loeien van de wind, had Huib geen enkel geluid opgevangen, maar alles had zich voor zijn oogen afgespeeld als een film. Met een kreet, sprong Huib naar voren, gleed telkens uit in zijn haast en tuimelde bijna voorover van de dijk af toen hij de onheilsplek naderen wilde. Vlakbij gekomen, zag Huib tloed, hel rood afste ken op de sneeuwlaag. Het paard lag gekneld met zijn achterpoot tusschen het voorrad van de wagen. Zonder zich te bezinnen nam Huib zijn zakmes en begon als een waanzinnige te snijden aa.i de lee- ren riemen, toen plotseling zijn aandacht getrok ken werd door een zacht gesteun. Het kwam van onder de vracht van de wagen. De voerman flitste het door zijn gedachten. Dan begon hij te werken. Hij trok en sjouwde de zwaargevulde zakken van de gekantelde wagen. Al zijn spieren stonden gespannen, maar hij won. Ha, hij kon het nog. De eene zak volgde de ander, totdat hij het voorovergevallen lichaam vrij ge maakt had van de drukkende last. Huib liet zich in de wagen zakken en trok de voerman op. Zette hem met zijn rug tegen de rechtopstaande bodem van de wagon enHuib verlamde een oogen- blik van schrikzag hij het goedwas dit bebloede gezicht van Geurtde oude Geurt Met een schok sprong hij overeind en al zijn ge dachten waren opnieuw geconcentreerd op zijn haat en hier voor hem lag levenloos zijn boos doener. Levenloos? Levenloos?Langzaam boog hij weer voorover dan greep hij hem heftig bij de schouder en schreeuwde: zeg Geurt leef je nogGeurt! Geurt! Het hoofd schudde willoos meeEen woeste lach kwam over Huibs lippenHij is dood, de vrekDood is ie. Verschrikt hield hij op. Kreunde de oude weer? Huib knielde neer en luisterde aan zijn borst. Ja hij leeft noghij leeft. Huib werd een speelbal van zijn eigen ge voelens. Nu ben je in mijn machtsterven zul je hier, tusschen je voorraden, vrekmij heb je geplunderd hè? Sterven zul je. Huib klom over de wagen en wilde weg, alsof hij niets gezien had en hij zou een zwaar gevulde zak meenemen. Niet denken, maar haastig doenvoort moest hij, hier vandaan. Niemand mocht hem zien. Zijn sterke armen rukten een zak van de lading en hij torste deze de hooge dijk op. Het paard richtte hoog den kop op en zag hem na! Toen voor hem glom een lichtje aan achter een venster. Achter het venster van het eerste huisje wat je tegen komt als je de lange grientdijk achter den rug hebt. Dat was zijn huisGoddat was zijn huis. Geertrui heeft dit licht aangestoken. Even' verward bleef hij staan. Was dat licht zoo helder vanavond? Het brandde al feller en het drong langzaam door tot in de donkerste hoeken van zijn ziel. De zak bonkte op den grond en hij keek. Opeens hoorde hij Geertrui's stem, maar veel angstiger dan toen hij de deur uit ging om te ste len. Huib! Huib! ben je waanzinnig geworden. Dat zal je nietdat mag je 'nietGod zal toen had ze gezwegen God zalja watwaarom. Werktuigelijk zochten zijn oogen in den schemer naar de ruïne onderaan den dijk. Was hij een moordenaar, als hij ging? Moest hij dan helpen?Hem? God. Er scheen in hem te breken, dat wat hij had voelen verstrakken in zichzelf, waarvoor hij geen naam wistGodik kan nietik wil niet!schreeuwde hij opeens en zonk op zijn knieën op den grond. Dan keerde zijn bezinning terugopeens hij wistcat was bidden ge weestbidden uit den diepsten noodZoo snel als zijn beenen hem dragen wilde stormde hij den dijk af, klom opnieuw over den wagen en met groote inspanning beurde hij de oude Geurt uit de wagen. Sjorde hem tegen de dijk op en droeg Geurt in zijn twee sterke armentorste en worstelde de lange grientdijk af, naar het klei ne licht dat al helderder werd hoe dichter hij bij kwamen eindelijk thuis Dien ganschen nacht heeft Huib met de knechts van Geurt gewerkt. Gewerkt als nooit te voren. De kerels zweetten bij een felle vorst. En toen de morgen aanbrak Jagen de aardappelen in de 6chuur en waren paard en wagen geborgen. Geurt werd verpleegd in Huibs huis. Zijn huis was opeens niet triest meer. De men schen liepen af en aan. Toen het negen uur geworden was in den morgen, sloeg Geurt voor 't eerst zijn oogen op. Geurt had geen haat gekend jegens Huib en toen hij hoorde wat Huib voor hem gedaan had, waren zijn tranen sterker dan hij zelf, want hij wist dat Huib hem haatte. Geurt werd teruggereden naar zijn hofstede en hij stond er op, dat Huib hem begeleiden zou. In de wagen, die hem naar huis bracht, zei Geurt: Huib kunnen wc weer vrienden wordenik wil je helpenik vraaglódt mij je helpen kom terug op de boerderij, Huib Huib kon niet sprekenmaar voor de wagen stil hield voor het huis van Geurt, hadden zich twee sterke koppige kerels met elkander ver zoend Toen Huib een uur later weer op den weg stond, jubelden de kerkklokken het feest van Gods ver zoening met de wereld over de wijde velden en plassen en de wereld was wit Het riet van do daken is door de menschen opgegeten. vraagstukken van den pool zijn geest kwellen. Hij was na zijn terugkomst professor in de zoölogie geworden, en deed prachtige dingen op weten schappelijk gebied. Ook toen al deed hij veel op het gebied der oceanographie. Zijn studies zijn van onschatbare waarde voor de menschheid. En naast den geleerde leefde in hem de mensch. Zijn dag boek, zijn boek waaraan hij alles toevertrouwde, bevat een groot deel van den mensch Nansen. Nansen was ook een denker en een gevoelig mensch. Hij was een zeer gevarieerde geest. Een mensch met een groot warm hart en een sterk prachtig hoofd. In 1905 breekt de strijd los tusschen Noorwegen en Zweden. Dezt twee landen waren in een Unie verbonden, waarin Zweden de hoofdtoon voerde. Noorwegen heeft recht op zelfstandigheid. Er ont staat een groote gisting en Nansen is de groote leider, de spreker, die overal sympathie vindt, die het recht der Noren bepleit. Nansen gaat naar Kopenhagen, naar Londen, bewe '"t overal de ge moederen. Er dreigt oorlog. Maar door de groote kracht en het inzicht van Nansen komt het ver drag tot stand. Hier was Nansen de groote rede naar en staatsman. Hij blijft dan een leidende persoon in de Noor sche politiek, vooral tijdens den wereidoorloog. Ontzettend veel deed hij voor het Noorsche volk, door het voor een hongersnood te behoeden. In 1907 treft hem een ontzettende slag. Zijn vrouw sterft, zonder dat hij haar nog één keer heeft kunnen vaarwel zeggen. Zoo werd hij alleen ge laten. „In het spoor van den wereldoorlo g", zoo heet een diepaangrijpend hoofdstuk uit dit prachtige bock. Géén, die zóó zijn stem tegen den massamoord heeft iaten hooren als Nansen. Hij zag Europa in dezen oorlog als den stervenden Gallier. Toen de hel in 1914 losbrak, marcheerden er ia Rusland 17 millioen mannen naar de grenzen. Onder de meer dan vijf millioen krijgsgevangenen aan het Oostelijk front heerschte de dood meer dan in de loopgraven; één derde deel van de Rus sische (2 3 millioen waren er) stierf, mach teloos in de kou rtervend en verrottend. In Rusland, Siberië en Turkestan waren er deze ellendigen vreeslijk aan toe. Heele transporten stierven den dood; heele wagons versteende lijken kwamen aan de stations aan. En al deze'ellende heeft Nansen gezien. Dit alles heeft deze rusteloo- ze van nabij meegemaakt. Want ook hier werd hij geroepen. Nansen was een wereldapostel, een vrede-mensch. Zijn naam was overal bekend; door zijn heele leven waren de oogen van wereld op hem gevestigd. Nansen had een heel zuiver karakter en was zeer Fridtjof Nansen in Sophia 1922. 380 onpartijdig. Als er geschillen te beslissen waren, kozen de staatslieden van Europa „Nansen". En toen na den wereldoorlog de overwinnaars blijk baar vergaten, dat er millioenen krijgsgevangenen waren, riep de Hooge Raad van den Volkenbond N'ansens hulp in om het transport en het verzor gen van deze gevangenen te regelen. En deze oieuwe taak, die hem vlak bij de grootste ellende bracht heeft hij op zich genomen. Want Nansen droeg met hen hetzelfde juk. Hij voelde het lijden der menschen als een gemeenschappelijk lijden. En tot zijn dood neemt nu het zorgen voor de ge vangenen, de uitgehongerden, de ballingen van den wereldoorlog zijn geest en leven in beslag. Alles is kapot gemaakt. Alles moet nieuw gemaakt wor den. Nansen is prachtig geholpen door het inter nationale comité van het Roode Kruis. In November al, zijn er 150 000 naar huis gezon den, goed verzorgd en Christelijk behandeld. Over al in Rusland waren steden des doods; bij hon derden lagen de uitgehongerde lijken bij elkaar op het kerkhof. In 1921 nam Nansen een nog moeilijker taak van den Volkenbond aan, en wel: de Russische vluch telingen, die na de revolutie over Europa en Azië verspreid waren, te verzorgen en terug te brengen. Tot zijn dood toe heeft hij hiervoor gewerkt. Ook tegen de hongersnood in Rusland, „de grootste verschrikking in de geschiedenis der menschheid", heeft hij gevochten. Millioenen werd er door kou en honger doodgeknaagd. Dit naspel uit het beestenspel van den wereldoorlog, was wel het allerontzettendste. Nansen was de eenige man buiten Rusland, op wien de Russen vertrouwden. Vooral voor Rusland heeft Nansen veel gedaan. Als Noor heeft hij zich geheel ingeleefd in de Rus sische toestanden. Hij leert het Russische volk, dat millioenen volk, voor zichzelf zorgen. Hij geett hun landbouw- en zaaimachines, zorgt voor een directe hulp voor kinderen, zieken en invaliden. Jarenlang laat hij 30.000 behoeftige studenten voe den. Er is sprake in den bijbel van oorlogen en ge ruchten van oorlogen, pestilentiën, watersnooden, groote honger en vervolging. Wachten wij, West- Europeesche Christenen daar nog aldoor op? In China zijn millioenen omgekomen met ovor- stroomingen; bij duizenden zijn de Christelijke Armeniërs vervolgd; bij millioenen zijn de Rus sen verhongerd en gestorven aan pest en cholera; en de oorlogen hebben gewoed en de jonge levens vernield. Na dit boek gelezen te hebben gaan opnieuw onze oogen open. Weten wij allen wat er geleden is en geleden wordt? Zijn wij allen als Nansen zulke Samaritanen. Of weten we er bitter weinig van? Daarom is dit boek zoo .goed om gelezen te worden, Van het Licht dat schijnt... door v Gré van Ast r (Slot) Zuske lief. Wat is dat hart van jou weer groot en ruim. Je gaat geloof ik moeder achterna, die ook dadelijk bewogen wordt iets te doen, bij 't zien van een of andere nood. Ze maakt het, volgens vader, tegen woordig wel wat al te bar, en omdat ze 't niet laten kan, gaat ze stiekemtjes toch haar gang. Weet je dat ze onlangs gewaar geworden is, waar malle Janus woont, het mannetje dat volgens ie jeugd er net uitziet of hij zoo van de maan komt gestapt? Hij ventte de laatste tijd met sinaasappelen en bananen. Moeder kocht bergen fruit van hem, sn tegelijk heeft ze hem op koffie en koek getracteerd, toi hij eindelijk heeft verteld wie hij was, en waar hij huisde. Je had dat gelukkige gezicht van moeder moeten zien. Afijn, moeder heeft hem in zijn huiske opgezocht. Malle Janus (ik weet werkelijk zijn eigen naam niet), leeft moederziel alleen, heel sober en be scheiden. Als kind heeft hij zijn moeder voel leed berokkend, en later onophoudelijk veel verdriet gedaan. Op een dag liet hij haar alleen en zwierf weg, en toen hij na jaren terug kwam, was zijn moeder gestorven. Maar 't huisje waar ze met hem gewoond had, vond hij nog net zoo. En er lag een brief voor hem, geschreven met beverige hand, waarin zijn moeder voor hem bad. Dat heeft hem vreeselijk aangegre pen. Hij had z'n leven willen geven, om z'n moeder een oogenblik terug te hebben. Hij schijnt nadien een belofte gedaan te hebben, haar nagedachtenis te eeren door een beter leven te leiden. En hij heeft zich allerlei verplichtingen opgelegd, om zoo boete te doen. omdat het velen de oogen zal openen. Nansen werkt zonder aan zichzelf te denken. Nansen heeft zijn heele leven gewerkt; nooit heeft Nan sen om zichzeif gedacht. Er was maar één ter rein en dat was de wereld. Ook voor de Grieksche vluchtelingen heeft hij ge zorgd. De Armeensche vluchtelingen, deze door de Turken schandalig uitgemoorde bevolking, vonden ook in Nansen hun verdediger. Scherp heeft hij de geallieerden hierover aangevallen. In 1922 behaalde Nansen de Nobelprijs voor de „V r e d e". Te Genève heeft hij veel voor de vrede gedaan. Ieder juichte hem toe als hij sprak. Ieder eerde hem. Deze mensch is vol plannen gebleven tot zijn dood. Deze heeft hem zoo rustig overvallen, dat het schijnt of hij niet gestorven is. Het rumoer van honderdduizenden is langs den doode gegaan. Hij heeft het niet meer gehoord. Het prachtige, diepe lied van Grieg: „J c g lag de m i g s a a s i 1 d i g": „Ik legde mij zoo laat t e r n e e r", begeleidde den eenzamen doode naar de laatste rustplaats. Vele tranen zijn om hem ge schreid over heel de wereld. Want: „Noorwegen heeft hem geboren" maar „De wereld heeft hem .verloren". Noorwegen heeft hem geboren, De wereld heeft hem verloren. Teekening van Olaf Gulbrausson in Simpiicisssimus, 9 Juni 1930. Je moet moeder dat hooren vertellen, en daar wil ik dan maar mee zeggen, de ellende woont overal. Moeder ontdekt dat op deze, iij op die manier. Ik behoor nu eenmaal niet tot die gelukkigen. Dat Mevrouw Hovy aan haar aardige familie tel kens mijn naam noemde, vond ik een eer, en waar ik kwam had ik 't leuk. Maar om mijn ge moed in te laten werken op iets in die zin als jij bedoelt, dat hoort, geloof ik, niet bij mijn aard. Daarom kan ik je ook geen uitsluitsel geven. Als ik moeder om raad vroeg, zou ze natuurlijk zeg gen, doe het Claar, al moest ze ook geld toegeven. Beslissen wil ik in ieder geval zelf. En nu dacht ik naar jou toe te komen, zooals dat het plan was, alleen, ik reis spoediger af. Mogelijk zie je me dezer dagen verschijnen. Dan wil ik met jouw philanthropisch werk eerst een~ kennis maken, en dat gezin waarover je schreef, bezoeken. Tot ziens. Zet de deuren van je huis wijd epen. Dan vlieg ik zoo binnen. Je CLAAR. Lief moedertje. Ik heb werk aanvaard, dat ik nooit zou zoeken. Ik overtref mezelf. Hadt u dat van Claar gedacht, dat ze zooveel moed bezat. Of is moed het goede woord niet. U heeft altijd een eigen manier die dingen te benoemen. Staat dat soms ook in ver band met wat u zegt, dat zijn m'n gevoelens die spreken? Ik kom daar nooit achter. Al spoedig na m'n aankomst hier, heeft Loek me op weg gebracht naar 't gezin waarover ze schreef. Ik wilde verder alleen gaan. Dat verwondert U niet, is 't wel? Het was op een morgenuur dat ik aanbelde, en binnen gelaten werd. En nu is 't al de tiende dag dat ik een helpstertje mag zijn. Loek zei, U hadt beslist al dertig keer naar de post uit gezien, en zou zeker boos zijn, dat ik U liet wachten. Moeske, ik had werkelijk geen tijd. Hè foei., daar zet ik nu toch een zin, waar U in geen enkel opzicht van weten wilt. 'k Moet me naar 't schijnt ook altijd vergissen. En 'k wilde het juist niet, j Als U eens wist met welke goede voornemens ik me gezet neb tot 't schrijven van deze brief. Want 'k wil graag U precies vertellen, welke indrukken ik hier ontvang. Ik heb afwisselende oogenblikken gehad, van blij en bedroefd zijn. maar in heel andere vorm. dan ik tot nog toe kende. F.n waar ik me zelf mmachtig weet, voor U uit te schrijven, hoe die zich aan mij hebben geopenbaard, ga ik U eenvoudig weg, wat vertellen. Nelleke is naar Jezus gegaan. Dt afgeloopen nacht hebben de ouders, samen bij haar bedje gezeten, tot het niet meer noodig was. Ik had beloofd ook te zullen waken, doch heb dat gedaan in afzonde ring, wachtende op het oogenblik, dal ik geroepen zou worden. En in de vreemde stilte bereidde ik mij voor op wai komen ging. Ik moest steeds den ken, arme moeder, wat zal het ontzettend voor ie zijn, je kindje over te geven. .Tuist kwam ze naar me toe en wenkte. Maar zooals ze dat deed. Het was eigenaardig. Je zou eerder gedacht hebben aan een heerlijke boodschap, dan aan een droef bericht. We spraken geen enkel woord. Pas toen het laat- 6te werk in de sterfkamer was verricht, en we besloten waren ter ruste te gaan, vroeg de moeder mij: Zal je morgen vroeg als de broertjes aange kleed zijn, met ze aan mijn bed komen, dan zal ik hen zelf vertellen waar ons Nelleke nu is. Zoo heb ik gedaan. O, het was een plechtig moment. Die opgeheven gezichtjes vragend: wat is er Moes. En het ant woord, zoo Innig en teer, dat je hart er van schreien ging; Lieve jongens, vannacht, jullie sliepen zoo heerlijk, zijn er Engeien heel zacht en voorzichtig binnengekomen, en droegen Nelleke naar de Hemel. Ja, vroeg Adolf, de oudste, en hebben ze 't nieu we kindje nou meegebracht. Ligt 't al in 't wiegje. Mag 'k gaan kijken, moes? Hij was even teleurgesteld, en Henkie, die een jaar met hem verschil, toonde zich verdrietig omdat moeder hem niet geroepen had. Hij had de Enge len willen zien, zei hij. Weer met de kinderen alleen, begonnen de klein tjes te vragen Heeft Nelleke haar kerstboompie laten staan? Mogen wij het dan hebben op onze kamer? Adolf wilde weten of Nelleke 't niet jam mer zou vinden dat ze de lichtjes niet meer kon zien. Daar lachte ze altijd tegen, omdat het net sterretjes waren, die haar toeknikten. Henkie zei wijs Die kan ze toch weer zien als ze terug komt. Is ze er wel weer als 't Kerstfeest is, ja? Wat moest ik zeggen. Ik geloof dat 't me gegeven is. Ik gaf antwoord maar 't was me of een ander en niet ik het woord had. En om ons heen was eeneenik kan er geen naam voor vinden, 't Leek op een gewijde stonde En even kwam het me voor, of het kindeke van Bethlehem, in ons midden was gekomen. Ik moest vertellen van de Engelen, die de boodschap brachten van Zijn komst, van de herders, die er naar luisterden. Nimmer heb ik dat zoo gedaan als in dit morgenuur. Ik heb meermalen de Kerst geschiedenis moeten vertellen, maar dan vond ik ze zoo gewoon. Nu kwam het verhaal als 't ware in een nieuw licht voor mij te staan, en ik werd gedrongen er over te spreken Nog meer, vleide Henkie, toen ik ophield, maar dan moet je nou vertellen van de Heere Jezus die ach ter de wolken is. Adolf zei daar meteen overheen, och jij, dat is precies dezelfde die ia 't kribje gelegen heeft. De Heere Jezus is al lang een groote man. Kerststemming 381

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12