VERVOLGVERHAAL
De gezegende rit
door
S. Williams
(Vervolg.j
Toen Banga thuis kwam, liep zijn kereltje op de
kousjes: de schoentjes stonden bij de ou-derwetsche
schouw. Na het avondeten sprak Banga met zijn
vrouw over het moois voor hun oudste. Beiden ge
noten bijzonder, omdat ze behalve hun kind ook
elkaar zouden verrassen. Hij dacht aan het ser
vies, en zij aan een schaakspel, dat al weken in
een der kasten stond Zelf zou ze nooit zooiets
hebben verzonnen, maar toen ze eens met Brouwer
sprak over de vraag wat ze kon doen om haar
man aan huis te binden, herinnerde de meester-
houwer zich, dat Banga eens met veel interesse
over schaakspelen had gesproken. Bij het spel
was een eenvoudig boekje als handleiding voor
beginners.
Juffrouw Banga werd meer en meer actief in het
Maar toen een kleuter van drie jaar...
zoeken naar middelen om haar man te beveili
gen. De tijd was voorbij dat ze lusteloos haar weg
ging. Er was zooveel dat moed en nieuwe bezie
ling schonk. De kerkgang werd meer en meer
een bron van kracht, de band met de Brouwers en
Jansens gaf grootcn steun, de brieven van moedor
deden altijd weer glanzen het gewone leven, en
haar man toonde meer toenadering. Misschien
bracht ook het schaakspel nieuwe vreugde. Hier
door was het mogelijk, dat Brouwer en Jansen
met hun vrouwen meer in haar huis kwamen.
Die menschen begrepen wel wat ze graag wilde.
Tine leefde ook niet meer op zoo'n afstand: ze
werd vriendelijker en eenvoudiger. Arie's ongeluk
bracht hen dichter bij elkaar.
Den volgenden morgen uitte de kleine Klaas luide
vreugdekreten, en deed direct dienst als machinist
en stationschef. Banga vermeed Lena's blik, toen
hij zijn cadeau overhandigde, doch hij voelde het
ah een grootsch moment.
Het spel aanvaardde hij met: „dat is mooi; nu
kunnen we oorlog voeren". Beiden wisten: dit is de
eerste mooie Sinterklaas na ons trouwen.
Deze Sinterklaas Kreeg ook voor de Jansens meer
dan gewone beteekenis. Ze maakten met blijd
schap een aantal pakjes voor Arie's kinderen.
Speelgoed en versnaperingen. Wat was er een
vreugde toen de kleinen het moois voor zich za
gen. Zooveel ontvingen ze nooit. Met stralende ge
zichtjes toonden ze de schatten aan moeder. Die
omarmde haar kinderen in blijde ontroering. Dit
was voor Tine weer een oogenblik vól strijd.
Blijdschap der kinderen gaf allereerst en aller
meest de moeder hei beste wat een mensch ver
langen kon. Zij bleef met al haar pogen toch bui
ten het paradijs. Maar toen een kleuter van drie
jaar, met opgeheven gezichtje naar haar, vro«-g:
„mag ik tante nog wel een kusje geven
week het bittere, en bood ze als een gelukkige
haar wang.
Van 't Goor viert Kerstfeest in Limburg
De oude Van 't Goor liep ir. den stal te piekeren
over de vraag hoe hij zonder te grootc armoede
op zijn spullctjo kon blijven. Het werd voor do
kleine boertjes heel erg. De pacht was niet hoog,
en gaf toch groote zorgen.
Wat hadden zijn vrouw en hij veel gesproken over
bezuiniging!
't Was niet mogelijk nog eenvoudiger te leven.
Afstand doen van 't boerderijtje?
Bij anderen werken? Och, dat kon niet. Hij was
niet vlug meer. 't Zou ook wel verschrikkelijk zijn,
weer ais daggelder te beginnen.
Nee, lieverJa, wat? Liever dood, dacht ie. Een
christenmensch mocht niet zoo denken.
Hij was soms zoo zwaarmoedig. Dan zag hij geen
enkel lichtpuntje meer. °t Was ook net of de gods
dienst geen steun gaf. Al preekte de dominee met
alle kracht, de triestheid bleef. Zoo n man op do
preekstoel wist ook niet hoe de menschen in do
banken, met kerkboek en Bijbel voor zich, tobden
over den raren tijd. De kleine boeren moesten wel
Bij die opmerking scheen hij tegelijk aan iets an
ders te denken. Wordt Nelleke ook wel groot, en
krijgt ze dan een lange witte jurk aan? vroeg hij.
Wat zal Nelleke dan mooi zijn. Nelleke heeft haast
nooit een jurk aan gehad. Maar nu mag zo er al
tijd een aan hebben, want ze is niet ziek meer.
Bij dat zeggen kregen zijn oogjes een blijde
glans.
Ik voelde me meer dan getroffen.
Met de moeder heb ik later op de dag een gesprek
gehad. Wc waren even samen. Zij lag op de divan,
ik was naar haar toe gekomen met een beker melk.
Dadelijk begreep ik dat ik er niet mee klaar was,
die even neer te zetten. Haar blik alleen al, noodde
tot blijven. En toen ik stond aan te hooren, vroeg
ik me verwonderd af, hoe dat samen kon gaan,
bedroefd en nochtans blij tc zijn. Want dat moest
het wezen, al begreep ik het niet. Maar ons ge
sprek leidde er toe, dat ik 't vragen dorst, en
daarop antwoordde ze Nelleke was al zoo lang
klaar om heen tc gaan en het wachten duurde
huar soms lang. Haar vader en ik hebben veel
voor haar mogen bidden, en die oogenblikkcn zijn
ons zelf tot zegen geworden. En nu He groote kin
dervriend haar en ons heeft willen geven waarom
we gevraagd hebben,' kunnen we gerust zijn. We
weten dat het zoo goed is.
Vindt U dat niet treffend moeder?
Ik bleef maar aldoor staan, het leege blaadje in
m'n hand, ook toen de moeder al zweeg, t Was
net of er nog naklanken waren, die 'k ook beluis
teren moest. Maar er volgde meer De moeder be
gon opnieuw. En weet je wat nu zoo heerlijk is,
dat juist in deze adventsdagen, waarin wc ons
gereed maken Christus' komst op aarüc te heiden
ken, wij tooncn mogen, dat wij Hem liefhebben,
en geen oftei óns tc zwaar is.
God heeft de wereld zoo lief gehad, dat Hij zijn
ccnige zoon heeft willen geven. Maar daar worden
wij niet altijd bij bepaald, zelfs niet wanneer het
ons gepredikt wordt. Er moet iets in ons leven
gebeuren, willen wc dat recht verstaan.
En toen Claar, zei ze jij Dent nog jong. Ik ben
het ook geweest en 'k zou je uit m'n jeugd veel
schoons kunnen vertellen. Mijn ouders hebben me
veel laten genieten, en veel laten leeren. Ze hebben
mij ook de weg gewezen naar kribbe en kruis.
Maar bereid zijn, klaur-staan als God ons roept,
daartoe hebben we Christus zelf noodig
Vanavond zongen de kinderen aan haar schoot:
Hoe za. ik U ontvangen,
Hoe wilt Gij zijn ontmoet
Het was een ontroerend oogenblik.
En terwijl ik dit neerschrijf, doorleef ik weer heel
deze dag Ze heeft me gezet in het licht van een
groot geloof.
Klaar-staan als God roept, heeft voor mij nieuwe
beteekenis gekregen.
Moeder, ik zal met de Kerstdagen niet bij U zijn,
maar ontvang veel zegen,
Uw CLAAIL
zuchten. Ais 't nog erger werd, zou de diakonie
wel een beetje willen helpen, maar voor 't zoover
kwamWat wist een mensch toch een klein
beetjeEigenlijk niets. Als 't met Lena was
gegaan zooals hij 't graag wilde, zat ze nu ook in
de narigheid.
Ze moest boerin worden. Hij kende jonge men
schen, die, een paar jaar na hun trouwen, met
hun boerderijtje heelemaal aan den grond zaten.
Lena had geen armoede. Als je tenminste do brie
ven kon vertrouwen. In den laatsten brief stond
iets over Sinterklaas. Dat Je kleine Klaas heel
blij was met de spoortrein, kon hij zich wel
voorstellen.
Wat zou ie druk zijn met het nieuwe speclgoedl
Lena kreeg een duur servies. Hoe was 't moge
lijk.... 't Zou toch wel betaald zijn met eerlijk
verdiend geld? Nee, hij mocht nu niet argwanend
zijn: Banga deed raar, maar oneerlijk was ie niet.
Z'n vrouw had gezegd: „laten we maar danken.
Klaas en Lena hebben 't goed. Godsdienstig is hij
nóg niet, maar laat Lena toch maar kerken. Je
merkt wel, dat er veel veranderde".
Zijn vrouw zag altijd licht. VreemdZoo was
't vroeger, zoo was t nu ook. Zij genoot \an het
kerkgaan. Zij wist wel wat dominee vertelde. Altijd
was ze verder dan hij.... Ze probeerde hem op
te frootijken;
Als Lena r.u maar niet over 't logecren had ge
schreven! Of vader en moeder met de Kerstdagen
gver kwamen, vroeg ze. Beide kon niet. Zijr. vrouw
wilde dat hij ging.
Hij zei: ,,'k iaat jou niet alleen".
Toen lachte ze. „Dat is het niet", verklaarde ze.
„Je wilt met slapen in 't huis van een Banga! Jo
denkt, dat Klaas en jij niet aan een tafel kunnen
zitten. Wees wijzer. Je gaat toch naar (rtis eenigst
kind! Denk aan de kleine jongen. Hij houdt zoo
veel van zijn grootvader. Het reisje zal je goed
Nu loop je te zuchten. Dat triestige van je moet
weg. In de mijnstreek is alles nieuw voor je. Jan,
je denkt nog ultijd dat ik jokte. Jij zegt: de huizen
en menschen moeten daar zwart zijn. Jij denkt,
dat onze kinderen daar nooit gelukkig kunnen
uezen, dat je er 's avonds niet veilig langs den
Weg kan gaan, en dat het in de kerk ook een
rommel is. Ga nu eens kijken! Zoo'n oudo pree-
kenkeurder als jij kan dan meteen luisteren naar
dominee Long. Over 't reisgeld mag je niet tob
ben; de kinderen betalen de helft".
Ja, als ze bleef aandringen.... Lena, en de klein»
jongen zag ie graag. Maar, BangaBeide zou
den ze denken aan vroeger.... Van 't Goor schud
de z'n hoofd, en mompcldo heel beslist: Jk doe 't
nift".
Den dag voor Kerstmis stapte Van 't Goor in don
trein: zijn vrouw had gewonnen.
Bij aankomst op het laatste station, zag hij al heel
gauw Lena met haar jongen. Kleine Klaas holde
in grootvaders armen. Met een autobus werd de
reis voortgezet.
Banga had zich niet verzet, toen zijn vrouw voor
stelde ook vader te vragen. Toch voorzag hij moei
lijkheden. Do oude stond zoo op z'n stuk. De Bijbel
zou ook wel weer op tafel moeten komen. Stel je
voor, dat Leen's vader, net als ie thuis gewend
was, hardop ging bidden bij 't eten. Met Kerstmis
kon je ook niet met het karretje op stap gaan.
Brouwer en Jansen moesten maar komen met hun
vrouwen. Dat gaf vuriatie. Die konden ook wel bab
belen over 't werk van een boer.
Vader ging direct na de feestdagen weer weg. Do
logeerjiartij duurde niet lang. En, hij deed Leen
een groot plezier door maar alles goed tc vinden.
(Wordt vervolgd)
382
.«I V pidiNoaa aGidNnaaaiiai
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
De dag voor 't Kerstfeest
door
H. Steggerda
Over de wijde plassen woei een straffe snerpende
wind onder een lood grauwen hemel, waaruit een
fijne jachtsneeuw stoof en lange witte tongen tec-
kende op de eerate ijsvliezen op de plassen.
Ginds, dicht aan den einder, vielen de wind en de
sneeuw aan op de grauwe huizen langs de grient
dijk, die kleintjes onder hun witbeeneeuwde daken
wegdoken.
In dit jaargetijde was deze streek eenzamer dan
anders, en over de kale weg langs de uitgestrekte
watervlakten rechts en de wijde eentonige velden
links kwam niemand dan een enkele boer, of in
de vroegte een eenzame melkrijder.
De weg was gevaarlijk, slecht onderhouden, en
vooral nu hij spiegelglad bevroren lag, terwijl de
sneeuw de berm bedekte en de gevaarlijke kuilen
niet te zien waren.
De oude Huib stond voor het kleine vierkante
venster van zijn klein huisje dit landschap aan
te zien. Het was het eerete huisje wat men tegen
kwam als men de lange koude grientdijk achter
den rug had. Zoo had Huib een ruim uitzicht en
hij was er mee in zijn schik geweesthij was
de prins die uitkeek op zijn uitgestrekte bezit
tingen.
Eigenlijk was deze gedachte niet zoo vreemd. Hij
had hier het grootste deel van zijn leven gesleten.
Hoeveel maal had hij het gras van de lange dijk
wel geschoven voor Geurt? Hij had hier zoo lang
gewerkt, dat hij zich moeilijk meer kon indenken
dat er geen stukje van hem bij was... totdat hij
plotseling gewaar geworden was, dat de prins
bedelaar kon worden op zijn eigen grond. Niets
was van hem... niets... zelfs wat deze bodem
opbracht aan voedsel, scheen hem niet gegund...
Huib tuurde naar huiten en de triestheid van het
landschap voo hem drong diep in hem door. Huib
vreesde de winter, omdat deze grimmige vorst hem
ojïsloot in zijn huis hem opsloot met zichzelf en
dat kon Huib niet verdragen. Vandaag zou het te
dwaas geweest zi'n, om langis de grientdijk te
zwalken. Gevangen man was hij gevangen ;n
zijn huis gevangen in zijn eigen triestheid,
wrok en haat
Deze werkloosheid zou zijn dood beteekenen, dat
voelde hij, doch was te machteloos om zich er
tegen te verzetten. Zestig jaar was hij, krom ge
werkt en had groote vereelde handen. Maar hij
voelde zich sterk sterk als de jonge kerels die
zijn werk hadden overgenomen.
Was hij te oud voor zijn arbeid? Geurt had gelo
gen, toen hij hem ontsloeg. Geurt kon jongere
knechten krijgen, die voor minder werkte dan
hij... Geuit was een vrek... een vrome vrek!...
Geurt de Leeuwc... Huib voelde dat alle zachtere
gevoelens in hem gingen wijken als hij deze naam
noemde. In hem verhardde er iets tot een verbit
tering, waarvan hij zelf de gevolgen vreesde.
Geurt was ouder dan hij. Maar Geurt was
rijk, schatrijk! Dicht onder Horrendijke iag zijn
groote welvarende hofstede en hij, Huib, had dertig
jaar zegge dertig jaar voor hem gewerkt
zich krom gewerkt, voor dien vrek en nu was
hij te oud geworden en aan ce dijk gezet. De jonge
kerels deden meer dan hij't mocht wat
Tergend was het tewccst, toen oeze zomer het
nieuwe personeel van Geurt tot vlak voor zijn
huls de dijk schoor Dat deed hij andera alleen;
maar hij was vergetenhij kon niet meerhij
was immers oudl
Maar hij zelf wist Leter, voelde anders. Ik ben niet
te oud, maar Geurt is een vrek.
Naarmate de armoede zich sterker deed voelen,
groeide zijn zertittcring.
In 't voorjaar kreeg hij soms nog wel werk, maar
in het najaar ulecf hij los en de spaarduitjes ver
teerden snel.
Hij kon het haast niet meer verdragen dat ze altijd
maar weer met hetzelfde oordeel kwamen als hij
om werk vroeg: „Je bent een beste kerel, Huib,
maar je bent toch te oud."
Dan keerde hij naar huis terug en mokte dagen
lang.
Zoo was zijn haat langzaam uitgegroeid tot een
haat jegens alle menschen, die altijd weer zijn
toppunt bereikte in Geurt de Lceuwe. Hij was het
immers geweest, die hem deze lijdensweg opge
duwd had? Die hem uitgestootcn had?
Huib kon hem niet moer groeten als hij tern togen
kwam, en in zijn zakken balde zijn vuisten zich
tot een grimmig verweer... Hij wist dat hij zich
vandaag of moreen wreken zou op die ellendeling.
Geertrui, zijn vrouw, was zeer bezorgd over deze
verandering in hem. Zi. .begreep zijn verhitteTing,
maar ze was machteloos hier iets aan te verande
ren. Het eenige wat ze deed, was in stilte voor hem
bidden. Ze kon er met hem nooit ouer spreken,
want altijd leidde d.it tot heftige oneenigheid.
Huib was prikkelbaar. Over God en kerk was het
laatste woord tusschen hen gesproken.
Toen zij de laatste maal met hem daarover sprak,
was hij wild geworden van drift.
Wat God, wat kerk? Ze laten me allemaal aan
me lot over! Wie doet mij recht in dit gruwelijk
onrecht? Liever zoo, dan zoo'n vrome huichelaar
als Geurt, die z'n menschen laat verhongeren en
zelf schatrijk is!
Berusting is een mooi ding, als je geld hebt en
etén in de kast. Berusting... aha... Hij zou
die vrek wel eens willen zien, als ze hem aan de
dijk zetten zooals je hem gedaan heeft. Als ie
honger heeft en een koud huis.
Zeg! bulderde hij Geertrui vlak in het gezicht:
Zou ie dan ooi. zoo vroom zijn, hè? Je moet
spreken over Gods liefde, als je maar zachtjes
stoken kan van gesprokkeld hout, als de wind om
je huis giert... klets, andera niet!
Geertrui was ineengekrompen onder zijn dreigende
oogen en sprak er sindsdien niet meer over.
Zoo was de stemming in huis. Morgen zou het
Kerstfeest zijn, maar de armoe was nijpender dan
ooit.
Zij zou wel naar de kerk kunnen gaan. Huib zou
haar niet tegenhouden, maar ze zou er niet hem
niet over kunnen spreken. Dat bezwaarde haar
meer, dan al haar armoe.
Zoo drong de tricstigheid van buiten, binnen. Het
venster waarvoor Huib stond te peinzen, sloeg
langzaam donker door de dichte sneeuwval.
Met een ruk draaide hij zich om.
—.Morgen is het Kerstfeest, hè? nijdigde hij tegen
Geertrui. Feest, ja maar niet voor ons.
Geertrui keek onthutst op. Ze voelde de dreiging
in zijn stem en wist dat elk woord een uitbarsting
zou veroorzaken. Ze haalde daarom de schouders
op en zweeg.
Zijn er nog aardappels?
Neen, antwoordde Geertrui kort.
Wat mot dat dan, morgen?
Ik weet niet, gaf Geertrui ten antwoord, maar
ze wist dat dit de volle waarheid niet was. Straks
zou ze naar Zeeuw gaan. Die was hun gunstig
gezind en deze gaf haar veel om-dat hij medelijden
met hen had en voor alle dingen christen wilde
zijn. Maar dit mocht Huib niet weten. Hij wilde
geen genadebrood eten. Als hij het te weten zou
komen zou hij driftig worden en zijn buurman
danken voor diens christelijke barmhartigheid.
Huib liep naar haar toe en zei kort: Ik ga uit,
ik ga weg! Ik houd het niet meer uit in huis.
Ben je dwaas? sprong Geertrui op. Uit
met dit weer? Je waait temet van de dijk.
Ik ga! was Huib's korte wederwoord.
Het loopt al tegen donker, protesteerde Geertrui.
Je blijft toch thuis, Huib?
Toen kwam de uitbarsting: Ik ga, omdat wa
eten moeten hebben en als ik het dan niet ver
dienen mag, zal ik het stelen. Stelen, begrijp je!
Dit laatste slingerde Huid als een vloek door Jo
kamer.
Huib! Huib! Ben je waanzinnig geworden? Dat zal
je nietdat mag je nietHuibGod zal
Geertrui zonk terug in haar stoel en slikte de
laatste woorden weg.
Huib hoorde de angst in haar stem, maar hij ver
zette zich en zei: Als niemand me helpt zal ik
me zelf helpen. Het kan me niet meer schelen
wat de menschen zullen zeggen en wat er met me
gebeurt Ze hebben me er uitgegooid. Ze laten me
sterven hier. en genadebrood eet ik niet en daarom
zal ik stelen. Begrepen! Ik wil wat voor mijn brood
doen. Zoo ga ik dood.
Huib's oögcn flikkerde boosaardig en Geertrui was
angstig voor hem omdat ze hem nog nooit zoo ge
zien had. Ze keek maar en scheen haar spraak
verloren.
Lang nadat de deur achter Huib dichtgevallen was,
brak haar verdriet door. Haar hoofd zonk op haar
handen en schreiend bad ze een woordeloos gebed
voor Huib's redding.
Vol van verbittering tornde Hrib tegen storm en
sneeuw de lange grientdijk op, welks einder ver
loren ging door de dichte sneeuwval. Maar hij voel
de niet de striemende wind en verzette zirh werk
tuigelijk tegen elke stoot die hem van de dijk joeg.
Zijn verbittering hr.d haar toppunt bereikt in hem
Hij gaf er zich geen rekenschap van, omdat hij niet
wilde. Hij '.011 op middelen die hem voedsel zou
den verschaffen en die hem tegelijk schadeloos zou
den stellen voor zijn levensellende. Hij tornde
stevig vooruit ofschoon hij nog niet wist waa -heen.
Hij had zoowat een kwartier geloopen, toen plot
seling, als door den booze ingefluisterd, de naam
Geurt door zijn verbittering dreunde. Geurt het
centrum van al zijn ellende, van al zijn verbitte
ring en haat.
Geurt de Leeuwe! Ja naar hem zou hij gaan. Eer
hij er zou zijn, zou het donker zijn. Hij kende
de situatie daar als geen ander. Hij zag de heldere
schuren en de kelders de voorraden waarvan
hij nemen zou armen vol! Aha grijnsde hij:
Stelen zal ik bij dien vrekMorgen Kerst
feest Ik zal er op rekenen!
Hij versnelde zijn pns alsof hij achtervolgd "werd.
Even probeerde hij voor zich uit te zien om te be
palen hoever hij nog gaan moest naar Geerta hof
stede.
Donkere dagen voor
Kerstmis.
Foto Dr Paul Wolff,
Frankfurt a.M.
379