VERVOLGVERHAAL
De gezegende rit
door
S. Williams
(Vervolg.)
Toen dominee hot oordeel der broederen vroeg,
keek Alricher niet op. Niemand sprak. Was de
cynicus niet ter vergadering geweest, men zou
geestdriftige uitingen hebben gehoord. De warm
bloedige diaken zou graag zijn meening zeggen,
maar een blik op Alricher was voldoende om hem
alle lust tot spreken te ontnemen. Door Alrichers
bemoeiingen had het zelfvertrouwen van dezen
man een grooten schok gekregen. Meer dan eens
gebeurde het, dat hij zich in de menschen vergiste.
Geld en goed der diakonie kwam hierdoor wel
eens in handen van onwaardigen. Alricher die
in zijn winkel allerlei menschen ontmoette, veel
hoorde en een scherpen blik had, genoot schijn
baar wanneer hij weer eens kon wijzen op gebrek
aan menschen Kennis.
Dommee wachtte nog.
Toen begon hij zelf. Sedert zijn komst in de mijn
streek, was hij een zeer warm voorstander van
geheelonthouding. In 't geesielijk werk botste hij
altijd weer niet de gevolgen \an 't alcoholisme.
Toch was zijn stem behcerseht, toen hij adviseer
de: „probeer Banga te bewegen ook het bierdrin-
ken na te laten. Anders blijft hij loopen op een
gladden weg. Banga zal niet via de matigheid een
goed huisvader kunnen worden. Alleen het radi
cale geeft voldoende steun."
Dominee zweeg. Weer stilte. Eenige broeders za
gen naar de voorovergebogen figuur van Al
richer. Deze richtte zich eindelijk op, sloot zijn
linkeroog, en zei langzaam: „ik vind, dat we als
kerkeraad geen geheelonthouding moeten propa-
geeren. We leven in een vrij land. Wil die man
bierdnnken, laat Tn. Ik ken geen tekst in m'n
dikken Bijbel die dat verbiedt"
Dominee, al moe van 't vergaderen, werd geprik
keld. Daar was het weer! Die man was net een
remblok. Dat was goed bij gevaarlijke hellingen,
maar als zoo'n ding altijd op de wielen drukt
Ilij wnes op hel feil dat drankbestrijding een heel
belangrijk stuk geestelijk werk kan zijn, dat chris
tenen ook tot tank hebben steenen weg te nemen,
dat Banga's weg tot God door alcoholgebruik werd
Versperd. Alricher's hoofd maakte een paar maal
een knikkende beweging. Daarna zei hij: „u ziet
het nu eenmaal zoo. U houdt van geheelonthou
ding. Ik niet Al dat bijzondere brengt er ons
nooit Ik guh die man een groote pot bier. Als
kerkeraad moeten we de onthouderskwestie maar
laten voor wat die is. U, en broeder Brouwer ziju
aangesloten. Fiat de beide schouders gingen
omhoog, er klonk een zucht ik zie niet in dat
wij verplicht zijn hetzelfde te doen."
Het doode punt was weer bereikt
Weer rekenende op verzet van Alricher, deelde
Brouwer het verlangen van Banga's vrouw mee.
Alricher "zweeg, als naar gewoonte, eerst geheel.
Een der broeders achtte het zeer gewenscht dat
juffrouw Banga ernstig werd vermaand, 't Ging
toch maar niet zoo! Dat de vader weigerde, de
vragen mee te beantwoorden, was al erg. Dat do
moeder nooit in de kerk werd gezien, bewees toch
wel, dat ook zij weinig gevoelde voor 't geestelijke.
Ze kon toch wel ééns komen als ze 't begeerde!
Hoe zou ze voorgaan op een pad dat zij zelf niet
kende? Betcckcnde de doop wel iets, wanneer
vader noch moeder toonden in staat te zijn, vol
gens de belofte, hun kinderen „breeder te onder
wijzen"? „Alleen, wanneer dominee ernstig wijst
op het groote tekort, en de moeder belooft voor
taan unders te leven, zou ik adviseeren den doop
toe te staan."
Toen kwam de verrassing. Alricher richtte zich
op, zuchtte, legde de rechterhand op tafel, en
sprak: „Ik vind, dat we gauw kunnen beslissen.
Waarom zouden we den doop weigeren? De moe
der heeft veel verdriet. Ik hoop niet, dat dominee
het noodig oordeelt haar te plagen met een boete-
preek. Het mcnsch heeft veel meer behoefte aan
een vriendelijk woord. De arme kindertjes behoe
ven toch niei ongedoopt te blijven omdat moeder
nooit in de kerk kwam? Ze kan immers niet"
Groot was de verbazing. Kon een koel, cynisch,
achterdochtig mcnsch zoo spreken? Wat een
warmte klonk in zijn stem! Het was alsof Alricher
zich later schaamde voor wat hij in een ander
geval barmhartigheid der goddeloozen zou noe
men. Op weg naar huis zei een der broeders tot
hem: „we hadden een goede vergadering, en door
334
jouw woorden was het laatste besluit echt chris
telijk." De man stond een oogenblik beduusd,
toen zijn complimentje werd beantwoord met den
uitval: „je kunt het je wel verbeelden, maar 't
kromme blijft krom."
Toen Alricher thuis kwam, bemerkte zijn vrouw
heel gauw dat er iets bijzonders gebeurd was.
En, haar vertelde hij wat geen collega en ook geen
dominee ooit zou hooren: „Je kunt begrijpen, dat
ik er niet rustig bij zat Vroeger wou jij naar de
kerk, en ik vloekte. Jij wou laten doopen, ik lach
te er om. Onze jongen is toch gedoopt. Daar dank
ik God voor. Jij had zure dagen. De dominee wou
je dwingen in de kerk te komen. Je kon het niet
beloven omdat ik zoo raar deed. Toen op de ver
gadering aanbevolen werd de vrouw ernstig te
vermanen, dacht ik aim jou, en moest spreken.
Ze keken heel wonderlijk. Zooiets hadden ze van
Alricher nooit verwacht Wat zijn de menschen
toch domkoppen!"
Terwijl de broeders vergaderden, zat Lena met
haar kerkboekje in de hand. Ze had het gekregen
toen ze trouwde. Voorin stond haar naam, ca
daaronder: „Zalig zijn de reinen van hart, want
zij zullen God zien". Echt een tekst van moeder.
Moeder schreef groote, eigenaardig-gevormde let
ters. Moeder had, bij 't geven van het boekje, een
paar woorden gezegd om de tekst duidelijk te
rnaken. „Kind", zei ze, „hot komt aan op het hart.
De godsdienst zit bij ons soms te hoog. Door mooi
over de dingen te redeneeren, worden we niet
zalig. Je woct wel, dut ons hart alleen rein wordt
door het bloed van den Heiland. Dat reinigt van
alle zonde. En, dan kunnen we God zien."
Weei staarde ze op de tekst. Zag ze God? Ze
dacht aan vroeger. Wat had ze dikwijls goede
voornemens. Dan kou ze eenvoudig en tevreden
zijn; niet doen als de meisjes van 't dorp die
pronkten niet nieuwerwetsche dingen; dan wou zo
good luisteren naar de preeken, en niet ongedul
dig zijn als vader aan tafel voel uit den Bijbel
las, en lang bad.
Klaas bracht haar in een nieuwe wereld. Hij was
veel knapper dan vader en moeder. In het begin
was ze alleen vriendelijk voor hem. Ze had mede
lijden: hij stond zoo alleen in de wereld. Door het
spreken met hem was er in haar leven onrust ge
komenAl sterker werd het verlangen meer van
de wereld te zien, en al moeilijker werd 't vrede
te hebben met het gewone. Moeder waarschuwde
voor Klaas' redeneeringen, maar zij zag geen
gevaren.
Eens had hij met vader een lang gesprek over de
godsdienst Vader werd heel boos, omdat Klaas
wijzer wilde zijn dan de dominee. Meer en meer
kwam ze onder de bekoring van het onbekende.
Er was, meende ze, bij Klaas veel meer te genieten
dan bij een gewone boerenjongen. Hij was iemand
die altijd helpen kon. Nooit zou hij slechte dingen
doen. Wat had ze hem lief toen hij alle schuld op
zich nam! De eerste huwelijksjaren waren moei
lijk. Was het nu veel beter? Zij had veel geleerd,
en hij was den laatsten tijd nooit dronken. Dezen
avond moest hij weg voor een bestelling, en ze
was zonder zorg. Maar 't geestelijkoHij wilde
er nu niet meer met haar over spreken. Gelukkig,
dat ze voor hem bidden kon. Hiervoor waren haar
oogen in den rusttijd geopend. Ze kon nu ook dé
vragen bij den doop wel beantwoorden. Morgen
zou Brouwer vertellen of 't kon. Alleen in het
doophekThuis had ze ook eens een moeder
alleen zien staan. De vader wou niet mee. Na den
doop kwam de moeder heel zelden in de kerk.
Sommige gemeenteleden hadden gemopperd dat
de dominee maar alles toeliet Haar vader oor
deelde: „de wachters op Sions muren slapen".
Ja, zoo spraken de menschenDe dominee had
gelijk. Dat was een ander man dan de tegenwoor-
digc. Deze zou het kind ongedoopt laten voort
leven. Moeder genoot toch eiken Zondag van zijn
preeken. „Zalig zijnMoeder zag God ook als
de menschen fouten maakten.
Toen Banga thuis kwam, zat zijn vrouw nog met
het psalmboekje in haar hand.
„Was je aan 't zingen?" vroeg hij.
„NeeIk los wat moeder schreef."
„Jouw moeder? O, die tekst bedoel je. Die
kende je toch al?"
„Ja, met m'n hoofd, maar verder
„Nou, je doet je best maar. Heb Je wat te drin
ken? 'k Heb een mooie bestelling opgenomen,
maar de lui presenteerden niets. Ik was bijna
„'t Haantje" ingewipt voor een pot bier."
„Waarom deed je 't niet?"
„Dan zouden Jan Jansen en zijn vrouw het go-
zien hebben, cn dat wilde ik niet"
Toen Banga thuis lcwaw, zat zijn vrouw nog
met het psalmboekje in haar hand.
„Heb je ze gesproken?"
„Een minuut. Ze waren aan 't wandelen. Tine
was zoo bleek als de maan."
Den volgenden dag kwam Boukje vertellen dat
do doop toegestaan was. Lena vond het heerlijk,
en tochMet onvaste stem vroeg ze of Boukja
haar wilde helpen. Deze was direct bereid, maar
guf den raad haar zuster te vragen. „Als Tine het
zusje wil dragen, helpt ze zichzelf het meest,**
Lena begreep zonder verdere verklaring.
De Doopdag.
De doopdag brak aan. Banga was nog maar net
in z'n kleeren, toen juffrouw Jansen binnenkwam.
De vraag om te helpen, had haar verrast Even
aarzelde ze, doch de gedachte, dat het fijne, mooie
kindje haar werd toevertrouwd, gaf den doorslag.
Dat zijn kleine door zoo'n keurig-gekleede juf
frouw zou worden gedragen, streelde Banga. Ovei
rigens was alles voor hem niet meer dan een on
schuldige vertooning. Vrouwengrillen! Wat zouden
die droppeltjes water met wat vroom gepraat voor
de kinderen beteekenenEnfin, 't gaf variatie:
's middags kregen ze bezoek.
Leen had er wat voor in huis gehaald. Brouwer
en Jansen zouden komen met hun vrouwen.
De middag werd gezellig. Banga zat in zijn besUj
plunje, en presenteerde dure sigaren.
Zijn vrouw moest telkens aan de preek denken.
Eerst vond ze alles vreemd in de kerk: 't ging zoo
geheel anders dan ze thuis gewend waren.
Toen de jongen naast haar in het doophek stond,
cn zij het zusje gereed hield in haar armen, wa
ren de tranen gekomen. Later, onder de preek,
werd ze heel rustig, 't Was alsof dominee Long
precies wist wat haar moed gaf. Hij sprak over
Hanna. Ze kende de geschiedenis wel, maar nooit
had ze zoo goed begrepen wie Hanna was. Die
kende ook groote moeilijkheden. Zoo veracht te
wordenEn al het wantrouwen van de men
schen
Als Samuël geboren is, schijnt de zon. Lateg
brengt ze hem naar Silo. Daar wordt haar lieve
ling omringd door slechte menschen. Welke vro
me moeder zou rustig slapen, wanneer ze wist
dat haar kind altijd ergerlijke taal moest hooren,
en zeker geplaagd werd, wanneer het weigerde
ook slecht te zijn. Moest Samuël niet vergeten al
het goede dat hij thuis leerde? Moeder was zoo
ver. Moeder was ook vlakbij. Met haar gebeden
omringde ze haar jongen. Als ze voor hem weefde
en naaide, deed ze dat biddend.
Het gaan naar Silo was voor Hanna een feest.
Silo was de plaats van het verhoorde gebed. Te
Silo was haar kind haar aan-God-gewijde-zoon.
Een bloem tusschen de doornen. De oude, zwakke!
Eli vond in Samuël den steun die eigen kinderen
hem onthielden. Altijd was de jongen bereid te
helpen. Hofni en Pinehas bleven loopen op ver
keerde paden. Samuël, de-door-God-gcgevene, ver
lichtte de zorgen van den ouden priester, en bleef
voor zijn moeder het bewijs dat God let op het
leed van kindcrlooze vrouwen.
Gelukkig de kinderen die een biddende moede*
hebben. Gelukkig de moeders, die haar kinderen
wijden aan God.
(Wordt vervolgd).
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
Angst
door
J. M. Westerbrink-Wirtz
De man in de rookstoel doet of hij leest.
Hij maakt het ook zichzelf wijs.
Petroleum. De beschrijving van de vader en de
zoon in de auto. De vaart. De eindeloosheid. De
vermetelheid. Knap werk!
Onderwijl luistert hij gespannen, of hij niet het
stemmetje hoort van z ij n zoon. Een kind nog
„Maar het is juf d'r avond" had hij gezegd, toen
Go waarschuwde, dat ze even nog ging naar Wies
van Velde.
Hindert dat? Tony slaapt immers. En mocht
hij wakker worden, dan ben jij er
2le praatte een beetje geprikkeld, als begreep ze,
waar het hem schortte.
Dat dwaze idee van hem
Ze zou wel zoo verstandig zijn, niet daarom haar
plan op te geven.
Hans voelde als 't ware haar minachting van
wat ze „zijn zwakheid" noemde.
Aoh, ze wist immers ook niet, hoe het was. Dit
verzinken in angstige verschrikkingen, terwijl je
sliepWakker te worden en het donker om je
te voelen als een nieuwe dreigingEn dan
zoo'n kind nog!
Ze was ook wel geschrokken, die eerste keer; van
Tony's krijschende kreet.
Maar toen hij rustig weer lag had ze al wat
vreemd en beangstigend leek weggevaagd met de
zekerheid van haar gezegdé: „hij heeft gedroomd.
Natuurlijk heeft hij gedroomd".
Waarom? Waarover? Daarin verdiepte zij zich
piet.
En Hans had haar gelijk gegeven. „Enkel maar een
droom".
Enkel een droom! Alsof hijzelf het kind was en
niet Tony, had hij zioh opnieuw gevoeld in de
sfeer van de angstdroomen, die zijn eigen kinder
jaren versomberden.
Angst voor onwezenlijke dingen waarvan verstan
dige menschen zeiden, dat ze niet bestonden.
Angst voor het onbestemd-dreigende; het onbe-
grépene; het zich-alleen-weten tegenover onbe
kende machten.
En omdat het dit was geweest, en niet een kin
derlijk bijgeloof waar je overheen groeide, daarom
was die angst z'n levensgezel gebleven. Die in de
meest-beslissende momenten zijn durf remde.
Daarom ook was ze, als een erfenis overgegaan op
zijn kind.
Nee, niet dat! Geen dwaze verbeeldingen nul
Het boek! De spanning van het verhaalt
Hij leest een nieuwe bladzijde, kijkt dan terug op
de vorige, wijl het niet tot hem doordrong wdt hij
Hij betrapt zich op de wensch, dat Tony nog zou
6lapen op hun kamer, die enkel maar door een
gordijn gescheiden is van de studeerkamer. Ze
Ihaddcn een kast laten wegbreken, er een door
loop van gemaaktWanneer hij door even 't
gordijn op zij te schuiven, kon weten, dat Tony nog
rustig was
Dwaasheid! Alsof zijn tegenwoordigheid kon ver
jagen wat op het kind loerde! Niet van buitenaf,
doch wijl het op een geheimzinnige manier was
verweven met zijn wezen!
Nee, nu het boek. Alleen maar het boek. Do
jacht naar rijkdomhet bederf de corruptie
Hij moet nu lezen, deze rustige uren
Dan de schreeuw, die hij verwacht heeft, aldoor al.
Even, als een flita, de gedachte: heb ik dit opge
roepen?
Op 't zelfde oogenblik is hij al in de kinderkamer.
Tony zit overeind in zijn bedje. En hij krijscht:
„moeder!"
Hij zoekt in den blinde, met z'n tastende handjes.
Als de vader het licht opknipt weert hij meteen af:
„nee, moeder! Moeder moet komen!"
Het instinctieve roepen van een klein kind.
Maar de vader wéét.
Hijzelf is dat bange kind. En over hem buigt zich
de moeder. Zijn moeder.
Hij zegt de woordjes, waarmee zij hem kalmeerde.
Hij herhaalt, onbewust, haar sussende gebaren.
Met z'n zakdoek droogt hij het bezweete kinder
gezichtje; strijkt de natte haarpiekjes weg van het
klamme voorhoofdje, dat de blauwe adertjes aan
de slapen te zien komen. Zóó teer, en nu al deze
verschrikking
Hans van Waveron wordt zich bewust van het
tegenwoordige, 't Gevoel, als doorleefde hij nog
eens opnieuw z'n eigen jeugd, verdwijnt Hij is de
vader
Tony, kalmer nu, knipt met de oogjes.
Hans keert het kussen; legt het verwoelde dek
goed. Hij geeft Tony water. En dan zegt hij; „ga
nu slapen. Er is niets. Heusch, er is niets".
Het too verzinnet je uit z'n eigen jeugd. Als een
formule!
Ietwat grimmig denkt hij: daar hebben we nu ook
al een methode van gemaakt, van deze zelf-sug-
gestie.
Tony gaat werkelijk slapen. Af en toe stokt nog
de geregelde ademhaling; gaat dan voor een
oogenblik al te vlug. Tot de regelmaat terug keert.
Al langer worden de pauzes tusschen die perioden
van onregelmatigheid. Als ze eindelijk voor goed
wegblijven weet Hans, met de zekerheid der onder
vinding, dat het nu voorbij is voor vanavond.
Wanneer ze terug blijven komen, deze angstaan
vallen, zal het kind bij het ouder worden ook de
dag daarna nog de gevolgen jrvaren. Nu is hij
hiervoor nog ie klein. Gelukkig.
Wanneer ze terugkomen
Hans huivert.
Hij blijft langer nog waken dan noodig is.
En als hij eindelijk gaat kijkt hij bij de deur nog
eens om, eer hij het licht uitdraait.
Dan is het hem als ontbrak iets, dat hij verwacht
had te zullen zien.
Ineens weet hij. En hij glimlacht om zichzelf.
Was hij zóó geheel terug in het verleden?
De plaat, die hing aan 't voeteneind van zijn
eigen bedje. Zoo, dat hij ze altijd zag, als hij op-
Het was geen onbestemde angst geweest, die keer,
doch een ze.er reëele. Voor hem reëel, toenDe
juffrouw op school had verteld over de hel in zoo
schrille kleuren, dat al de, eerst voor hem bijna
tastbare, heerlijkheid van de hemel erbij ver
bleekt was. 's Nachts droomde hij zich in de hel.
Toen had z'n moeder de plaat gekocht en opge
hangen. Jezus, Die de kinderen zegent.
Welbewust wordt dit aan Tony onthouden: het
kinderlijk-overgegeven bidden 's avonds; de oude
verhalenHet kostte Hans geen moeite, zich
hierin te voegen naar de wil van Go. Want het
was ook hemzelf geworden tot een dood bezit.
Nu, evenals die eerste avond, vraagt hij zich af,
of ze goed deden met hierin zoo absoluut te werk
te gaan. Het was toch de sfeer waarin een kind
zich veilig kon voelen.
Wist hij ook niet, dat hij zelf sterker zou zijn, wan
neer hij nog gelooven kon als toen hij een kind
was?
Maar Go zou het nooit willen. Ze haatte alle
zwakheid, ook in zichzelf.
Ook in hém.
Misschien was ze daarom zoo vaak onredelijk, wijl
ze nu zelfs hun huw lijk zag als een zwakheid
van hddr kant.
Want zij wist zich zeer ontredderd, toenFrits
die zijn spel met haar gedreven had, en daarna
was weggegaanOmdat hij moest, zei men
Maar Go met haar sterke zelflfiefde, voelde zich
verraden. De zeer duidelijke bewondering van
Hans van Wavcrcn was in staat geweest haar
zelfrespect opnieuw te wekken. En llans had zich
sterk gevoeld, in die tijd, omdat hij verkregen had
wat hij verlangde
Ten deele had hij begrepen waarom ze zoo ge
makkelijk had toegestemd, doch toenmaals, in
zijn geluksrocs liet hij dit niet wegenm
Later wel.
Go had al gauw begrepen hoe innerlijk zwak hij
stond tegenover het leven. En het incest ergerde
ze zich daaraan, dat het niet werkelijke moei
lijkheden waren, die zijn veerkracht remden, doch
onbestemde angsten voor wat hij niet eens wist
te verwoorden. Perioden van depressie, waarvoor
hij niet eens een reden wist
„Alles goed gegaan?" vraagt Go, als ze terugkomt
En Hans liegt weloverwogen: „Ja, Tonny is even
wakker geweest, maar hij sliep gauw weer".
Want tegenover haar voelt hij zich schuldig aan
deze angsten van het kind. Wanneer Tony hddr
karakter geërfd had, zouden ze hem niet plagen.
Als de angsten tcrugkomén bij Tony, 's avonds,
's nachts, raadplegen ze een dokter.
Die geeft raad.
Zooveel mogelijk alles voorkomen, wat hot kind
nerveus maken kan.
Wanneer zo weer alleen zijn zegt Hans: „Ik her
inner me een plaat boven mijn eigen bedje, die mo
altijd rustig maakte, vroeger. Als we eens
Go laat hem niet eens do tijd te zeggen, welke
plaat. Zo zal zelf wel kiezen, volgens hddr smaak.
En zo koopt rustige, zacht-getinte kinderplaten:
eendjes, die verdoken zitten in het lange gras; een
meisje, dat haar jonger zusje optilt naar "een
kleurrijke vlinder.
Hans weet: het is niet ddt.
Ze zijn mooi, maar ze geven niet de suggestie vaa
Iemand, Die helpt. Hij zegt echter niets. Go is niet
een vrouw, die weifelend stilstaat op een eenmaal
afgebakend pad.
Go van Waveren is van huis gegaan om te win
kelen. Tenminste, dit voorwendsel gebruikt ze,
ook tegenover zichzelf.
Innerlijk weet ze beier.
Hij, Frits van den Oever, is terug uit Indië.
Ze heeft hem ontmoet, naar het heet toevallig bij
een wederzijdsche kennis. -
Hij vertelde haar, dat hij een kantoor ging ope
nen hier in de stad.
Ze heeft hem vaker gesproken, daarna. Ze wilde
niet, maar hij is sterker dan zij. Nóg.
Ze zei: „jij bent nu getrouwd".
En hij: „jij ook" Het klonk als: „maar dat komt
er tusschen ons niet op aan".
Go weet, dat hij op dit uur gaat van zijn kantoor
naar zijn huis. Naar die andere.
Ze biedt telkens dagenlang weerstand. Maar dan
overwinnen het verlangen en de jalousie.
Ze is bang voor zichzelf. Maar ze moet gaan. Zet
moet hem zien.
Go van Waveren speelt mot haar kind.
Ze heeft juf weggestuurd; aan een niet-direct
noodige boodschap de schijn gegeven van zeer-
gewichtig te zijn, om zelf alleen te kunnen blijven
met Tony.
Ze moet heel sterk de band voelen aan het oude
leven. En dat kan ze slechts dan, wanneer ze het
kind bij zich heefL
Hans telt niet tegenover Frits. Zooals z ij n vrouw:
niet telt tegenover haar.
Maar Tony
Hans zou niet toestaan dat zij hem hield, als ze
scheiding voorstelde. En ze kan niet hèm offeren
aan haar geluk.
Is het geluk?
Voor 't eerst in haar leven kent ze de angst Want
het vertrek van Frits van Den Oever vroeger, was
te plotseling gekomen, dan dat toen de angst aan
de ontgoocheling vooraf had kunnen gaan.
Maar ze wil nietZe is altijd zichzelf meester
geweest1 Ze is het nog
De volgende dag loopt ze opnieuw op 't bekende
uur de bekende wegZe bemerkt de stille
triumf van Frits, als hij haar ziet
Dadelijk daarop is er schijnbaar niets dan vreug
de en verlangen
„Je komt bij Wies van Velde vanavond?"
„Ik weet niet
„Je weet wèl
Hij blijft niet met haar oploopen; is te voorzichtig
om onnoodige opspraak te verwekken. Z'n pas-
geopend kanloor z'n opnieuw te winnen repu
tatieMot een jaar desnoodsWant do
'Als het najaar lcomt. Foto Wilhelm Loren»4
331