VERVOLGVERHAAL De gezegende rit door S. Williams (Vervolg.) Toen dominee hot oordeel der broederen vroeg, keek Alricher niet op. Niemand sprak. Was de cynicus niet ter vergadering geweest, men zou geestdriftige uitingen hebben gehoord. De warm bloedige diaken zou graag zijn meening zeggen, maar een blik op Alricher was voldoende om hem alle lust tot spreken te ontnemen. Door Alrichers bemoeiingen had het zelfvertrouwen van dezen man een grooten schok gekregen. Meer dan eens gebeurde het, dat hij zich in de menschen vergiste. Geld en goed der diakonie kwam hierdoor wel eens in handen van onwaardigen. Alricher die in zijn winkel allerlei menschen ontmoette, veel hoorde en een scherpen blik had, genoot schijn baar wanneer hij weer eens kon wijzen op gebrek aan menschen Kennis. Dommee wachtte nog. Toen begon hij zelf. Sedert zijn komst in de mijn streek, was hij een zeer warm voorstander van geheelonthouding. In 't geesielijk werk botste hij altijd weer niet de gevolgen \an 't alcoholisme. Toch was zijn stem behcerseht, toen hij adviseer de: „probeer Banga te bewegen ook het bierdrin- ken na te laten. Anders blijft hij loopen op een gladden weg. Banga zal niet via de matigheid een goed huisvader kunnen worden. Alleen het radi cale geeft voldoende steun." Dominee zweeg. Weer stilte. Eenige broeders za gen naar de voorovergebogen figuur van Al richer. Deze richtte zich eindelijk op, sloot zijn linkeroog, en zei langzaam: „ik vind, dat we als kerkeraad geen geheelonthouding moeten propa- geeren. We leven in een vrij land. Wil die man bierdnnken, laat Tn. Ik ken geen tekst in m'n dikken Bijbel die dat verbiedt" Dominee, al moe van 't vergaderen, werd geprik keld. Daar was het weer! Die man was net een remblok. Dat was goed bij gevaarlijke hellingen, maar als zoo'n ding altijd op de wielen drukt Ilij wnes op hel feil dat drankbestrijding een heel belangrijk stuk geestelijk werk kan zijn, dat chris tenen ook tot tank hebben steenen weg te nemen, dat Banga's weg tot God door alcoholgebruik werd Versperd. Alricher's hoofd maakte een paar maal een knikkende beweging. Daarna zei hij: „u ziet het nu eenmaal zoo. U houdt van geheelonthou ding. Ik niet Al dat bijzondere brengt er ons nooit Ik guh die man een groote pot bier. Als kerkeraad moeten we de onthouderskwestie maar laten voor wat die is. U, en broeder Brouwer ziju aangesloten. Fiat de beide schouders gingen omhoog, er klonk een zucht ik zie niet in dat wij verplicht zijn hetzelfde te doen." Het doode punt was weer bereikt Weer rekenende op verzet van Alricher, deelde Brouwer het verlangen van Banga's vrouw mee. Alricher "zweeg, als naar gewoonte, eerst geheel. Een der broeders achtte het zeer gewenscht dat juffrouw Banga ernstig werd vermaand, 't Ging toch maar niet zoo! Dat de vader weigerde, de vragen mee te beantwoorden, was al erg. Dat do moeder nooit in de kerk werd gezien, bewees toch wel, dat ook zij weinig gevoelde voor 't geestelijke. Ze kon toch wel ééns komen als ze 't begeerde! Hoe zou ze voorgaan op een pad dat zij zelf niet kende? Betcckcnde de doop wel iets, wanneer vader noch moeder toonden in staat te zijn, vol gens de belofte, hun kinderen „breeder te onder wijzen"? „Alleen, wanneer dominee ernstig wijst op het groote tekort, en de moeder belooft voor taan unders te leven, zou ik adviseeren den doop toe te staan." Toen kwam de verrassing. Alricher richtte zich op, zuchtte, legde de rechterhand op tafel, en sprak: „Ik vind, dat we gauw kunnen beslissen. Waarom zouden we den doop weigeren? De moe der heeft veel verdriet. Ik hoop niet, dat dominee het noodig oordeelt haar te plagen met een boete- preek. Het mcnsch heeft veel meer behoefte aan een vriendelijk woord. De arme kindertjes behoe ven toch niei ongedoopt te blijven omdat moeder nooit in de kerk kwam? Ze kan immers niet" Groot was de verbazing. Kon een koel, cynisch, achterdochtig mcnsch zoo spreken? Wat een warmte klonk in zijn stem! Het was alsof Alricher zich later schaamde voor wat hij in een ander geval barmhartigheid der goddeloozen zou noe men. Op weg naar huis zei een der broeders tot hem: „we hadden een goede vergadering, en door 334 jouw woorden was het laatste besluit echt chris telijk." De man stond een oogenblik beduusd, toen zijn complimentje werd beantwoord met den uitval: „je kunt het je wel verbeelden, maar 't kromme blijft krom." Toen Alricher thuis kwam, bemerkte zijn vrouw heel gauw dat er iets bijzonders gebeurd was. En, haar vertelde hij wat geen collega en ook geen dominee ooit zou hooren: „Je kunt begrijpen, dat ik er niet rustig bij zat Vroeger wou jij naar de kerk, en ik vloekte. Jij wou laten doopen, ik lach te er om. Onze jongen is toch gedoopt. Daar dank ik God voor. Jij had zure dagen. De dominee wou je dwingen in de kerk te komen. Je kon het niet beloven omdat ik zoo raar deed. Toen op de ver gadering aanbevolen werd de vrouw ernstig te vermanen, dacht ik aim jou, en moest spreken. Ze keken heel wonderlijk. Zooiets hadden ze van Alricher nooit verwacht Wat zijn de menschen toch domkoppen!" Terwijl de broeders vergaderden, zat Lena met haar kerkboekje in de hand. Ze had het gekregen toen ze trouwde. Voorin stond haar naam, ca daaronder: „Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien". Echt een tekst van moeder. Moeder schreef groote, eigenaardig-gevormde let ters. Moeder had, bij 't geven van het boekje, een paar woorden gezegd om de tekst duidelijk te rnaken. „Kind", zei ze, „hot komt aan op het hart. De godsdienst zit bij ons soms te hoog. Door mooi over de dingen te redeneeren, worden we niet zalig. Je woct wel, dut ons hart alleen rein wordt door het bloed van den Heiland. Dat reinigt van alle zonde. En, dan kunnen we God zien." Weei staarde ze op de tekst. Zag ze God? Ze dacht aan vroeger. Wat had ze dikwijls goede voornemens. Dan kou ze eenvoudig en tevreden zijn; niet doen als de meisjes van 't dorp die pronkten niet nieuwerwetsche dingen; dan wou zo good luisteren naar de preeken, en niet ongedul dig zijn als vader aan tafel voel uit den Bijbel las, en lang bad. Klaas bracht haar in een nieuwe wereld. Hij was veel knapper dan vader en moeder. In het begin was ze alleen vriendelijk voor hem. Ze had mede lijden: hij stond zoo alleen in de wereld. Door het spreken met hem was er in haar leven onrust ge komenAl sterker werd het verlangen meer van de wereld te zien, en al moeilijker werd 't vrede te hebben met het gewone. Moeder waarschuwde voor Klaas' redeneeringen, maar zij zag geen gevaren. Eens had hij met vader een lang gesprek over de godsdienst Vader werd heel boos, omdat Klaas wijzer wilde zijn dan de dominee. Meer en meer kwam ze onder de bekoring van het onbekende. Er was, meende ze, bij Klaas veel meer te genieten dan bij een gewone boerenjongen. Hij was iemand die altijd helpen kon. Nooit zou hij slechte dingen doen. Wat had ze hem lief toen hij alle schuld op zich nam! De eerste huwelijksjaren waren moei lijk. Was het nu veel beter? Zij had veel geleerd, en hij was den laatsten tijd nooit dronken. Dezen avond moest hij weg voor een bestelling, en ze was zonder zorg. Maar 't geestelijkoHij wilde er nu niet meer met haar over spreken. Gelukkig, dat ze voor hem bidden kon. Hiervoor waren haar oogen in den rusttijd geopend. Ze kon nu ook dé vragen bij den doop wel beantwoorden. Morgen zou Brouwer vertellen of 't kon. Alleen in het doophekThuis had ze ook eens een moeder alleen zien staan. De vader wou niet mee. Na den doop kwam de moeder heel zelden in de kerk. Sommige gemeenteleden hadden gemopperd dat de dominee maar alles toeliet Haar vader oor deelde: „de wachters op Sions muren slapen". Ja, zoo spraken de menschenDe dominee had gelijk. Dat was een ander man dan de tegenwoor- digc. Deze zou het kind ongedoopt laten voort leven. Moeder genoot toch eiken Zondag van zijn preeken. „Zalig zijnMoeder zag God ook als de menschen fouten maakten. Toen Banga thuis kwam, zat zijn vrouw nog met het psalmboekje in haar hand. „Was je aan 't zingen?" vroeg hij. „NeeIk los wat moeder schreef." „Jouw moeder? O, die tekst bedoel je. Die kende je toch al?" „Ja, met m'n hoofd, maar verder „Nou, je doet je best maar. Heb Je wat te drin ken? 'k Heb een mooie bestelling opgenomen, maar de lui presenteerden niets. Ik was bijna „'t Haantje" ingewipt voor een pot bier." „Waarom deed je 't niet?" „Dan zouden Jan Jansen en zijn vrouw het go- zien hebben, cn dat wilde ik niet" Toen Banga thuis lcwaw, zat zijn vrouw nog met het psalmboekje in haar hand. „Heb je ze gesproken?" „Een minuut. Ze waren aan 't wandelen. Tine was zoo bleek als de maan." Den volgenden dag kwam Boukje vertellen dat do doop toegestaan was. Lena vond het heerlijk, en tochMet onvaste stem vroeg ze of Boukja haar wilde helpen. Deze was direct bereid, maar guf den raad haar zuster te vragen. „Als Tine het zusje wil dragen, helpt ze zichzelf het meest,** Lena begreep zonder verdere verklaring. De Doopdag. De doopdag brak aan. Banga was nog maar net in z'n kleeren, toen juffrouw Jansen binnenkwam. De vraag om te helpen, had haar verrast Even aarzelde ze, doch de gedachte, dat het fijne, mooie kindje haar werd toevertrouwd, gaf den doorslag. Dat zijn kleine door zoo'n keurig-gekleede juf frouw zou worden gedragen, streelde Banga. Ovei rigens was alles voor hem niet meer dan een on schuldige vertooning. Vrouwengrillen! Wat zouden die droppeltjes water met wat vroom gepraat voor de kinderen beteekenenEnfin, 't gaf variatie: 's middags kregen ze bezoek. Leen had er wat voor in huis gehaald. Brouwer en Jansen zouden komen met hun vrouwen. De middag werd gezellig. Banga zat in zijn besUj plunje, en presenteerde dure sigaren. Zijn vrouw moest telkens aan de preek denken. Eerst vond ze alles vreemd in de kerk: 't ging zoo geheel anders dan ze thuis gewend waren. Toen de jongen naast haar in het doophek stond, cn zij het zusje gereed hield in haar armen, wa ren de tranen gekomen. Later, onder de preek, werd ze heel rustig, 't Was alsof dominee Long precies wist wat haar moed gaf. Hij sprak over Hanna. Ze kende de geschiedenis wel, maar nooit had ze zoo goed begrepen wie Hanna was. Die kende ook groote moeilijkheden. Zoo veracht te wordenEn al het wantrouwen van de men schen Als Samuël geboren is, schijnt de zon. Lateg brengt ze hem naar Silo. Daar wordt haar lieve ling omringd door slechte menschen. Welke vro me moeder zou rustig slapen, wanneer ze wist dat haar kind altijd ergerlijke taal moest hooren, en zeker geplaagd werd, wanneer het weigerde ook slecht te zijn. Moest Samuël niet vergeten al het goede dat hij thuis leerde? Moeder was zoo ver. Moeder was ook vlakbij. Met haar gebeden omringde ze haar jongen. Als ze voor hem weefde en naaide, deed ze dat biddend. Het gaan naar Silo was voor Hanna een feest. Silo was de plaats van het verhoorde gebed. Te Silo was haar kind haar aan-God-gewijde-zoon. Een bloem tusschen de doornen. De oude, zwakke! Eli vond in Samuël den steun die eigen kinderen hem onthielden. Altijd was de jongen bereid te helpen. Hofni en Pinehas bleven loopen op ver keerde paden. Samuël, de-door-God-gcgevene, ver lichtte de zorgen van den ouden priester, en bleef voor zijn moeder het bewijs dat God let op het leed van kindcrlooze vrouwen. Gelukkig de kinderen die een biddende moede* hebben. Gelukkig de moeders, die haar kinderen wijden aan God. (Wordt vervolgd). HET VERHAAL VAN DEZE WEEK Angst door J. M. Westerbrink-Wirtz De man in de rookstoel doet of hij leest. Hij maakt het ook zichzelf wijs. Petroleum. De beschrijving van de vader en de zoon in de auto. De vaart. De eindeloosheid. De vermetelheid. Knap werk! Onderwijl luistert hij gespannen, of hij niet het stemmetje hoort van z ij n zoon. Een kind nog „Maar het is juf d'r avond" had hij gezegd, toen Go waarschuwde, dat ze even nog ging naar Wies van Velde. Hindert dat? Tony slaapt immers. En mocht hij wakker worden, dan ben jij er 2le praatte een beetje geprikkeld, als begreep ze, waar het hem schortte. Dat dwaze idee van hem Ze zou wel zoo verstandig zijn, niet daarom haar plan op te geven. Hans voelde als 't ware haar minachting van wat ze „zijn zwakheid" noemde. Aoh, ze wist immers ook niet, hoe het was. Dit verzinken in angstige verschrikkingen, terwijl je sliepWakker te worden en het donker om je te voelen als een nieuwe dreigingEn dan zoo'n kind nog! Ze was ook wel geschrokken, die eerste keer; van Tony's krijschende kreet. Maar toen hij rustig weer lag had ze al wat vreemd en beangstigend leek weggevaagd met de zekerheid van haar gezegdé: „hij heeft gedroomd. Natuurlijk heeft hij gedroomd". Waarom? Waarover? Daarin verdiepte zij zich piet. En Hans had haar gelijk gegeven. „Enkel maar een droom". Enkel een droom! Alsof hijzelf het kind was en niet Tony, had hij zioh opnieuw gevoeld in de sfeer van de angstdroomen, die zijn eigen kinder jaren versomberden. Angst voor onwezenlijke dingen waarvan verstan dige menschen zeiden, dat ze niet bestonden. Angst voor het onbestemd-dreigende; het onbe- grépene; het zich-alleen-weten tegenover onbe kende machten. En omdat het dit was geweest, en niet een kin derlijk bijgeloof waar je overheen groeide, daarom was die angst z'n levensgezel gebleven. Die in de meest-beslissende momenten zijn durf remde. Daarom ook was ze, als een erfenis overgegaan op zijn kind. Nee, niet dat! Geen dwaze verbeeldingen nul Het boek! De spanning van het verhaalt Hij leest een nieuwe bladzijde, kijkt dan terug op de vorige, wijl het niet tot hem doordrong wdt hij Hij betrapt zich op de wensch, dat Tony nog zou 6lapen op hun kamer, die enkel maar door een gordijn gescheiden is van de studeerkamer. Ze Ihaddcn een kast laten wegbreken, er een door loop van gemaaktWanneer hij door even 't gordijn op zij te schuiven, kon weten, dat Tony nog rustig was Dwaasheid! Alsof zijn tegenwoordigheid kon ver jagen wat op het kind loerde! Niet van buitenaf, doch wijl het op een geheimzinnige manier was verweven met zijn wezen! Nee, nu het boek. Alleen maar het boek. Do jacht naar rijkdomhet bederf de corruptie Hij moet nu lezen, deze rustige uren Dan de schreeuw, die hij verwacht heeft, aldoor al. Even, als een flita, de gedachte: heb ik dit opge roepen? Op 't zelfde oogenblik is hij al in de kinderkamer. Tony zit overeind in zijn bedje. En hij krijscht: „moeder!" Hij zoekt in den blinde, met z'n tastende handjes. Als de vader het licht opknipt weert hij meteen af: „nee, moeder! Moeder moet komen!" Het instinctieve roepen van een klein kind. Maar de vader wéét. Hijzelf is dat bange kind. En over hem buigt zich de moeder. Zijn moeder. Hij zegt de woordjes, waarmee zij hem kalmeerde. Hij herhaalt, onbewust, haar sussende gebaren. Met z'n zakdoek droogt hij het bezweete kinder gezichtje; strijkt de natte haarpiekjes weg van het klamme voorhoofdje, dat de blauwe adertjes aan de slapen te zien komen. Zóó teer, en nu al deze verschrikking Hans van Waveron wordt zich bewust van het tegenwoordige, 't Gevoel, als doorleefde hij nog eens opnieuw z'n eigen jeugd, verdwijnt Hij is de vader Tony, kalmer nu, knipt met de oogjes. Hans keert het kussen; legt het verwoelde dek goed. Hij geeft Tony water. En dan zegt hij; „ga nu slapen. Er is niets. Heusch, er is niets". Het too verzinnet je uit z'n eigen jeugd. Als een formule! Ietwat grimmig denkt hij: daar hebben we nu ook al een methode van gemaakt, van deze zelf-sug- gestie. Tony gaat werkelijk slapen. Af en toe stokt nog de geregelde ademhaling; gaat dan voor een oogenblik al te vlug. Tot de regelmaat terug keert. Al langer worden de pauzes tusschen die perioden van onregelmatigheid. Als ze eindelijk voor goed wegblijven weet Hans, met de zekerheid der onder vinding, dat het nu voorbij is voor vanavond. Wanneer ze terug blijven komen, deze angstaan vallen, zal het kind bij het ouder worden ook de dag daarna nog de gevolgen jrvaren. Nu is hij hiervoor nog ie klein. Gelukkig. Wanneer ze terugkomen Hans huivert. Hij blijft langer nog waken dan noodig is. En als hij eindelijk gaat kijkt hij bij de deur nog eens om, eer hij het licht uitdraait. Dan is het hem als ontbrak iets, dat hij verwacht had te zullen zien. Ineens weet hij. En hij glimlacht om zichzelf. Was hij zóó geheel terug in het verleden? De plaat, die hing aan 't voeteneind van zijn eigen bedje. Zoo, dat hij ze altijd zag, als hij op- Het was geen onbestemde angst geweest, die keer, doch een ze.er reëele. Voor hem reëel, toenDe juffrouw op school had verteld over de hel in zoo schrille kleuren, dat al de, eerst voor hem bijna tastbare, heerlijkheid van de hemel erbij ver bleekt was. 's Nachts droomde hij zich in de hel. Toen had z'n moeder de plaat gekocht en opge hangen. Jezus, Die de kinderen zegent. Welbewust wordt dit aan Tony onthouden: het kinderlijk-overgegeven bidden 's avonds; de oude verhalenHet kostte Hans geen moeite, zich hierin te voegen naar de wil van Go. Want het was ook hemzelf geworden tot een dood bezit. Nu, evenals die eerste avond, vraagt hij zich af, of ze goed deden met hierin zoo absoluut te werk te gaan. Het was toch de sfeer waarin een kind zich veilig kon voelen. Wist hij ook niet, dat hij zelf sterker zou zijn, wan neer hij nog gelooven kon als toen hij een kind was? Maar Go zou het nooit willen. Ze haatte alle zwakheid, ook in zichzelf. Ook in hém. Misschien was ze daarom zoo vaak onredelijk, wijl ze nu zelfs hun huw lijk zag als een zwakheid van hddr kant. Want zij wist zich zeer ontredderd, toenFrits die zijn spel met haar gedreven had, en daarna was weggegaanOmdat hij moest, zei men Maar Go met haar sterke zelflfiefde, voelde zich verraden. De zeer duidelijke bewondering van Hans van Wavcrcn was in staat geweest haar zelfrespect opnieuw te wekken. En llans had zich sterk gevoeld, in die tijd, omdat hij verkregen had wat hij verlangde Ten deele had hij begrepen waarom ze zoo ge makkelijk had toegestemd, doch toenmaals, in zijn geluksrocs liet hij dit niet wegenm Later wel. Go had al gauw begrepen hoe innerlijk zwak hij stond tegenover het leven. En het incest ergerde ze zich daaraan, dat het niet werkelijke moei lijkheden waren, die zijn veerkracht remden, doch onbestemde angsten voor wat hij niet eens wist te verwoorden. Perioden van depressie, waarvoor hij niet eens een reden wist „Alles goed gegaan?" vraagt Go, als ze terugkomt En Hans liegt weloverwogen: „Ja, Tonny is even wakker geweest, maar hij sliep gauw weer". Want tegenover haar voelt hij zich schuldig aan deze angsten van het kind. Wanneer Tony hddr karakter geërfd had, zouden ze hem niet plagen. Als de angsten tcrugkomén bij Tony, 's avonds, 's nachts, raadplegen ze een dokter. Die geeft raad. Zooveel mogelijk alles voorkomen, wat hot kind nerveus maken kan. Wanneer zo weer alleen zijn zegt Hans: „Ik her inner me een plaat boven mijn eigen bedje, die mo altijd rustig maakte, vroeger. Als we eens Go laat hem niet eens do tijd te zeggen, welke plaat. Zo zal zelf wel kiezen, volgens hddr smaak. En zo koopt rustige, zacht-getinte kinderplaten: eendjes, die verdoken zitten in het lange gras; een meisje, dat haar jonger zusje optilt naar "een kleurrijke vlinder. Hans weet: het is niet ddt. Ze zijn mooi, maar ze geven niet de suggestie vaa Iemand, Die helpt. Hij zegt echter niets. Go is niet een vrouw, die weifelend stilstaat op een eenmaal afgebakend pad. Go van Waveren is van huis gegaan om te win kelen. Tenminste, dit voorwendsel gebruikt ze, ook tegenover zichzelf. Innerlijk weet ze beier. Hij, Frits van den Oever, is terug uit Indië. Ze heeft hem ontmoet, naar het heet toevallig bij een wederzijdsche kennis. - Hij vertelde haar, dat hij een kantoor ging ope nen hier in de stad. Ze heeft hem vaker gesproken, daarna. Ze wilde niet, maar hij is sterker dan zij. Nóg. Ze zei: „jij bent nu getrouwd". En hij: „jij ook" Het klonk als: „maar dat komt er tusschen ons niet op aan". Go weet, dat hij op dit uur gaat van zijn kantoor naar zijn huis. Naar die andere. Ze biedt telkens dagenlang weerstand. Maar dan overwinnen het verlangen en de jalousie. Ze is bang voor zichzelf. Maar ze moet gaan. Zet moet hem zien. Go van Waveren speelt mot haar kind. Ze heeft juf weggestuurd; aan een niet-direct noodige boodschap de schijn gegeven van zeer- gewichtig te zijn, om zelf alleen te kunnen blijven met Tony. Ze moet heel sterk de band voelen aan het oude leven. En dat kan ze slechts dan, wanneer ze het kind bij zich heefL Hans telt niet tegenover Frits. Zooals z ij n vrouw: niet telt tegenover haar. Maar Tony Hans zou niet toestaan dat zij hem hield, als ze scheiding voorstelde. En ze kan niet hèm offeren aan haar geluk. Is het geluk? Voor 't eerst in haar leven kent ze de angst Want het vertrek van Frits van Den Oever vroeger, was te plotseling gekomen, dan dat toen de angst aan de ontgoocheling vooraf had kunnen gaan. Maar ze wil nietZe is altijd zichzelf meester geweest1 Ze is het nog De volgende dag loopt ze opnieuw op 't bekende uur de bekende wegZe bemerkt de stille triumf van Frits, als hij haar ziet Dadelijk daarop is er schijnbaar niets dan vreug de en verlangen „Je komt bij Wies van Velde vanavond?" „Ik weet niet „Je weet wèl Hij blijft niet met haar oploopen; is te voorzichtig om onnoodige opspraak te verwekken. Z'n pas- geopend kanloor z'n opnieuw te winnen repu tatieMot een jaar desnoodsWant do 'Als het najaar lcomt. Foto Wilhelm Loren»4 331

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 13