Voor knutselaars Een duiventil Voor deze week eens weer 'n werkstukje van ge kleurd, dun karton. Eerst vertel ik je, hoe je de teekening op het papier krijgt. Je begint met den middelsten recht hoek. Neem den afstand CD in je passer en zet van uit de punten C en D naar A kruisboogjes. Uit het snijpunt dier boogjos trek je stippellijnen naar C en D, zoodat ontstaan AC AD. Denk er aan de plakstrookjes er bij te teekenen. Op gelijke wijze ontstaat ook de andere driehoek, E-F-B. kleu-l"er-krantje Vechtersbazen Voor de vlieggaten snijdt je langs do dikke lijnen. Bij de stippellijnen blijft het carton dus vastzit ten. Buig nu de losgesneden stukken naar voren. Bij de overige lijnen ga je te werk volgens het beproefde recept: snijden langs de dikke lijnen en ritsen langs de gestippelde! Do maten hebben wij overal aangegeven. Het gekleurde karton leent zich uitstekend tot het opbrengen van waterverf (ecoline b.v.) of inkt. Probeer maar weer eens wat je kunt bereiken, 't Is niet moeilijk, dus 't wordt vèst goedl Letterraadsel Het geheel bestaat uit 16 letters, twee woorden voorstellend van sportieve beteekenis. Teddy is een aardig hondje Heel z'n velletje is wit Uitgezonderd dan z'n staartje Waar een zwarte punt aan zit. En z'n baasje, kleine Keesje, Die al lang naar school toe gaat, Loopt na vieren met z'n hondje Trolsch te wand'len langs de straat. Ook vandaag stapt Teddy rustig Aan een touw met Keesje mee. Lang niet altijd is het diertje Zoo bedaard en zoo gedwee. Maar o wee! komt in de verte Buurmans Pukkie daar niet aan? Kees trekt stevig aan het touwtje Wil direct naar huis toe gaan. Want aan kleine dikke Pukkie Heeft z'n hondje erg het land! Ritsss! daar trekt het vlugge diertje Fluks het touw uit Keesjes hand. Brommend holt die wilde stouterd Met een schel en woest geblaf ('t Losse touw nog aan zijn halsband) Op z'n kleinen vijand af. Kees holt mee, wil Teddy pakken Maar hij weet van schrik geen raad Want de stoute vechtersbazen Rollebollen over straat. Maar wa's dat?, daar heb je buurman! Ted en Puk! pas op! o wee! Want de baas van dikke Pukkie Brengt een emmer water mee! Klets! daar plast het koude water Over beide hondjes heen, Met een doornat druipend huidje Stuiven ze verschrikt uiteen. 't Liep met Teddy en z'n vijand Thuis niet al te prettig af, Beiden kregen flinke klappen. 't Was dan ook verdiende straf! 16. Hiermede wordt weinig, veel en 6oms ook niets gezegd. Zwemvogel met korte vleugels in het Noorden voorkomend. Bind- of kleefmiddel. Toonladder, toonschaal. Vaders. Mededeeling, tijding. Beteekent soms: nog niet lang geleden. De daden vun het denken aan iets. Vogel, die veel in een woud voorkomt. Rechtsprekend lichaam. Dikke, stijve, uitstaande haren, op het lichaam van varkens, rupsen, enz. Naam voor de priesters der voormalige Rus sische Staatskerk. Datgene wat in den mcnsch denkt, gevoelt Benaming van een algemeen bekenden boom. is teer! Verkort voor Noorden. (Oplossing volgende week). Oplossing van de raadsels in het vorige nummer II. De zon. Nieuwe Raadsels I. Van binnen zwart, van buiten zwart; vier hoeken en geen staart. II. Waar heeft de koe het meeste vleosch? III. Welke lieden nemen iemand alles van do mond weg? Kunstjes en spelletjes Een filmkunstje Te-eken op een stukje karton, dat zoo groot als een briefkaart is, met even groote tusschenruimte als hier, de hieronder staande figuurtjes. Houd het stukje karton dan op een afstand van 10 c.M. van je oogen en beweeg het dan langzaam naar jo oogen toe. Het zal dan lijken, of het vogeltje in het kooitje loopt! Grapjes V Een gezelschapsspel Een der jongelui verlaat de kamer. Do overblij ven- den, bijvoorbeeld vijf in getal, noemen een plaats naam van vijf lettergrepen als: Konstantinopcl of Christiania enz. Als dat afgesproken is, wordt hij die buiten do deur gewacht heeft, verzocht binnen te komen. Een der aanwezigen telt langzaam: een... twee... doah in plaats dat hij drie zegt, roepen allen t e g e 1 ij k de lettergreep van het woord, die hij voor zijn rekening beeft genomen. A. zogt: Kon, B: stan, C: ti, D: no, en E: pel. Dit wordt driemaal herhaald en thans moet hij, die zich verwijderd had, raden welk woord be doeld wordt. Dit spel kan natuurlijk ook met meer personen gespeeld worden. Men kan dan een kort spreek woord nemen. Is het aantal medospelenden groot, of duurt het wat lang eer het juiste woord wordt geraden, dan kan men, om 't wat gemakkelijker to maken, zeggen wie hef eerste woord van de spreuk of de eerste lettergreep vun het woord zal roepen. Terwijl Moeder 's avonds rustig met een hand werkje zit, hoort ze plotseling een luid gegil en gschreeuw van uit de slaapkamer van haar beide jongens komen. Verschrikt snelt ze naar boven en vindt daar de beide heeren in verwoed gevecht. „Wat is dat!" zegt ze, terwijl ze den vechtenden met moeite scheidt, „waarom vechten jullie?" Huilend van verontwaardiging antwoordt de jongste: „Wim wou de helft van het dek hebben!" „Nu," zegt Moeder, „dat komt hem toch toe. De eene helft van het dek is voor hem, de andere helft voor jou. Moeten jullie daarom ruzie maken?" „Ja, maar snikt de jongste, „Wim wil zijn helft in 't midden hebben!" Een jongen hij was wel een beetje brutaal vroeg eens aan een agent: „Agent, mag ik tegen een ezel „agent" zeggen?" „Jazeker," zei de agent. „En mag ik tegen een agent „ezel" zeggen?" „Nee, dót mag niet," zei de agent, „dat is heel onbeleefd." „Nu, dèg agent!" zei de jongen, en maakte dat hij wegkwam. Een kruidenier vroeg aan een matroos: Waar is je vader gestorven? Op zee! antwoordde de matroos. Hij ls verdronken. En je grootvader? Waar is die gestorven? Ook op zee. En je overgrootvader? Ook op zee. En ga je dan toch altijd maar weer op zee? vroeg de kruidenier hoofdschuddend. Doe jij 't maar niet! antwoordde de matroos. Maar jouw vader, waar is die gestorven? Op bed, zei de kruidenier. En Je grootvader? Ook op bed. En ga jij toch altijd maar weer op bed? vroeg do matroos lachend. 33b ZATERDAG 5 NOVEMBER No. 45 JAARGANG 1932 ONDAGSBLAD behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT AFDWALINGEN Wie zoude de De 19e Psalm verbindt de heerlijkheid Gods in de natuur en in de Schriftuur op treffelijke wijze tot eeji eenheid. Maar dan zoo, dat de laatste veel grooter is dan de eerste. Want de heerlijkheid Gods in de natuur is ge broken door de zonde. En de heerlijkheid Gods in de Schriftuur is, dat zij aanwijst hoe de zonde wordt overwonnen en uitgezuiverd. Onze berijming heeft dat goed weergegeven in de Des Heeren wet nochtans Verspreidt volmaakter glans, Dewijl zij 't hart bekeert. Terwijl van de zon gezegd wordt, dat niets ver borgen is voor hare hitte, wordt van de wet des Heeren de inwerking op het hart des mcnschcn geroemd. Toch moogt ge hier niet uit afleiden, dat do dich ter van de wet des Heeren zijn zaligheid verwacht. Hij prijst haar volmaaktheid niet om wat hij voor zichzelf van haar verwacht. Dan toch zou niet die wet regel en richtsnoer zijn voor ons, maar om gekeerd zouden wij die wet beoordeelen naar onszelf. In dit laatste geval zou de bewondering voor een wet die ons veroordeelt wel spoedig vermin deren. Of we zouden, om de overeenstemming tusschen haar en onszelf te handhaven, haar heerlijkheid moeten verminderen. Noch het een noch het ander geschiedt hier. Want als hij in het 12e vers met de heerlijkheid van de wet des Heeren tot zichzelf ingekeerd is, erkent hij terstond daarna: Wie zoude de afdwa lingen verstaan? Deze laatste erkentenis is niet bedoeld als ver ontschuldiging. Alsof hij wilde zeggen: Wie kan het helpen als hij van der. eisch der wet afdwaalt? Neen, hier is juist de erkenning, dat des Heeren geboden wel een helder licht verspreiden, maar dat onze verduistering zoo groot is, dat zelfs wie in dit licht wandelt nóg zijn afdwalingen niet ver- Hij zelf ziet zich erdoor vermaand, klaarlijk ver maand, zooals onze vertaling weergeeft. Hij heeft daarvan ondervinding, ook van de waarheid, dat in het onderhouden van die wetten en rechten des Heeren groot loon is. En toch zoo verre is hij nog van hare volkomen onderhouding, dat hij integendeel moet erkennen niet eens zijn afdwalingen te verstaan. Er is dus wel ter dege onderscheid tusschen wie den Heere vreezen en wie Hem niet vreezen. De laatsten zien zich door zijn rechten niet vermaand. Zij vragen er niet naar. Maar des Heeren knechten dienen Hem. Zij heb ben leeren vragen naar zijnen wil. Zo hebben de volmaaktheid van den wil huns Heeren leei*cn kennen. Er is door Gods genade, ondanks alle tegenstribbeling van hun nog zondigen wil, iets in hen van die gewilligheid tot gehoorzamen die ge de heilige engelen kunnen benijden. En juist daardoor wordt hun consciëntie gevoe liger voor wat van den wil huns Heeren afwijkt. Maar dan zien ze ook de onmogelijkheid in van zelf die afwijkingen te achterhalen. Als ik het goede wil doen ligt hei kwade mij bij. Dit was de ouzalige wet der zonde die ook de apostel eeuwen later in zichzelf zag werken. Zij die voor de heerlijkheid van de3 Heeren dienst,, van zijn wil en var. zijn geboden nog geen oog hebben, weten van dit alles niet af. Ze geven wel zekere onvolmaai'-heid van zichzelf toe, maar het verontrust hen niet. Zelfs mecnen ze die onvolmaaktheden langzamerhand wel te boven te komen. Wie gewend is in donker te wandelen, heeft er geen hinder van: hij weet niet beter, en hij ziet' de duisternis niet meer. Het is ook nog gemak kelijk; want veel blijft voor hem verborgen wat hij liever niet zou zien. Maar wie in het licht wandelt ziet ook het onder scheid tusschen licht en duisternis. Telkens komen er opnieuw te voren ongeweten zonden aan het licht. Maar dit zegt hem dan ook, dat in het duister van zijn verholen zielsbestaan allerlei zondigheden verborgen zijn, waarvan hij wellicht nimmer kennis zal dragen, maar die voor God naakt en geopend liggen. Daarom is zijn bede: Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Er is dus wel waarlijk onderscheid tusschen zonde en zonde. Reeds de wet van Mozes spreekt van zondigen door afdwaling, waarvoor een zoen offer was verordend; maar ook van een zondigen „met opgeheven hand" waarvoor geen zoenoffer bestaat. (Num. 15 27—31.) Maar behalve die moedwillige zonden, die don Heere smaden, zijn woord verachten en zijn ge bod vernietigen, zooals het in Numeri 15 heet, zijn er ook zonden tegen beter weten in, waarbij echter nog niet van moedwil of opzet sprake is. Het zijn die zonden van zwakheid, zooals er zoo vele door ons bedreven worden, waarbij we onbe dacht doen datgene wat we weten niet goed te zijn, of ook door vrees of verleiding van het rechte spoor afwijken. Toch gaan we daarom met deze zonden niet vrij uit. Onze eigen consciëntie veroordeelt er ons om. En een kind van God zal, als hij 's avonds op de knieën voor het oog van zijn hemelschcn Vader zijn dag overdenkt, voor die vele zonden verge ving vragen en verzoening zoeken in het bloed van Christus. Niets is gevaarlijker dan over deze zonden heen te gaan en te denken, dat we er toch niets aan kunnen veranderen. Zoo stompt de consciëntie ten slotte af. En het eind is, dat ook de grootste en grofste zonden nog vergoelijkt worden. Neen, al moeten we belijden, dat die dagclijksche zonden van zwakheid meer zijn en menigvuldigcr dan dat we ze zouden verstaan en doorzien, toch moeten ze voor den Heere beleden worden En zoo ze ons van harte leed zijn, zullen we er ook metterdaad mede tot Hem vluchten. Want Ilij alleen kan ze ons vergeven. En dan volgt ook de bede: Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Dit zijn dan die vele zonden, die wij niet weten, maar die ons toch schuldig stellen voor Gods oog. Want zonde is alles wat niet is zooals God wil, hetzij wij het weten of niet. Ook voor die zonden hebben wij verzoening van noode. Anders zouden wij reeds om die zonden voor altoos van Hem verstooten worden. Verborgen zonden zijn hier dus niet zonden, die wij zelf verbergen, maar die voor ons verborgen zijn. Die zonden zijn veel meer dan wij weten. Maar dit moet dan ook voor den Heere worden beleden. En zoo Hij die zonden ons vergeeft zul len ze ons niet meer tot verdoemenis zijn. Dan wordt ook de onrust over die zonden van ons weggenomen. Dan is de vrede met God volkomen. En eens zullen ook die verborgen zonden voor eeuwig tot het verleden behooren. Dan als wij volmaakt voor Gods aangezicht zullen verschijnen. Wie door het geloof de vergeving der zonden mag aanvaarden weet zich wel schuldig voor des Heeren heilig recht, maar weet toch ook dat aan dat recht is voldaan. En zoo gaat de ziel over in aanbidding van dat vlekkeloos recht da" Heeren, dat in zijn wet ons toestraalt. Dan krijgen wij dat recht meer en meer lief. Dan gaan we naar dat recht onze schreden rich ten. En met de droefheid over al onze zonden gaat toch gepaard de 'blijdschap over de geboden onzes Gods. Wij kunnen noch de schuld verzoenen noch de onreinheid uitzuiveren. Maar wat wij niet kunnen, dat vermag het bloed van Christus en de weder- barende en heiligende kracht des Heiligen Geestes. Zoo is de Heere orze God ins ter hulpe tegen onze zonden. En ze zullen ons niet overwinnen, maar in het einde overwonnen worden door Hem. Dan wordt ons bidden omgezet in eeuwig danken. Ook voor de volkomen verlossing van alle onzo zonden. O, Heer, Die alle nooden ziet. Jan letswaart O, lieer, Die alle nooden ziet en in mijn hart wand hebt geschreven de woorden van het aardsch verdriet en dat ik stil in U moet leven; nu, dat mijn woorden tot U gaan, Gij weet, Heer, hoe ze zyn geschreven, ik kan niet zonder U meer gaan, ik kan niet zonder U meer leven, ay, mij, nu breekt het duister stuk de ziel aanschouwt Uw glanzend licht: Gij hield, o groot en stil geluk Uw hemelen niet dicht. 329

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11