VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebel
Apotheker te Middelburg
Het hoesten in de kerk
Het is altijd nog al vrij veilig om het menschdom
te wijzen op hun feilen, daar in zoo'n geval een
ieder zioh haast de schuld te endosseoren (laden)
op zijn buurmans rug. Als de dominó zijn gemeente
eens een zeer ernstige vermaning geeft, dan zijn er
een groot aantal, die bij zich zelf denken: „Zie
zoo, dat kan die of die nou eens flink ter harte
nemen". Maarhij, die vermaant, mag dit al
leen doen, als het doel dier vermaning is, daar
mede iets goeds te bereiken en als hij bij zichzelf
overtuigd is, dat hij heelemaal *niet onfeilbaar is
en tot vermanen dus het recht niet heeft. Helaasl
van velen, die anderen hun feilen voorhouden
geldt het zoo vaak: „Doe naar mijn woorden, maar
niet naar mijn werken".
Als men echter vermaant, dan moet men dat toch
niet in al te fluweelzachte bewoordingen doen,
daar het menschdom in dezen zich zoo gaarne ge
ruststelt met do bekende spreuk: „Die Suppe wird
doch niemals so heisz gegessen, wie Sie gekocht
ist". (De soep wordt nu eenmaal nooit zoo heet ge
geten als ze gekookt is).
Het euvel, waarop ik dan heden uw aandacht wil
vestigen is: het hoesten onder den kerkdienst. Dit
is om velerlei redenen een groot bezwaar.
Vooreerst moeten we in het oog houden, dat vele
onzer (vooral oude) kerken door hun grootte en
bouwvorm het vermogen bezitten ieder geluid te
•weerkaatsen en veel luider en vaak holler te doen
klinken dan in een gewone kamer, zoodat een zelfs
bescheiden hoestje tot het einde der kerk door-
klinkt en heelemaal niet bescheiden lijkt. Dit is i J
voor vele kerkgangers een dikwijls hinderlijk be
zwaar. f"
Jalren geleden zat in mijn kerkbank (wij zeggen
bocht) een heer, die leed aan chronische bronchi
tis en nu telkens door zijn onophoudelijk hoesten
ihet begin of het slot van een zin van den voorgan
ger voor ons „weghoestte", wat bij een snelspre-
kend predikant een groot bezwaar is om den draad
van zijn voordracht niet te verliezen. Maar voor
den predikant is het niet minder bezwaarlijk, daar
hij bij vele hoesters zich gedrongen voelt zijn stem
uit te zetten, wat dan in den regel niet veel helpt,
daar de hoestere zich nu evenzeer schijnen ge
noopt te voelen op hun beurt weer harder te moe
ten hoesten.
Ik heb eens een predikant, die maar over een
zwakke stem beschikte, plotseling van den kansel
zijn gemeente liooren verzoeken, hem door hun
hoesten niet zoo ernstig te hinderen. Het was tien
minuten (door den schrik) doodstil, waarop het
gebulder opnieuw begon? Een eigenaardig middel,
door een predikant hiertegen aangewend is wel
dit: dat hij n.l. plotseling omkijkt naar den hoes
ter en hem sterk fixeert. Dit laat zeker niet na een
onmiskenbaren invloed uit te oefenen, maar het
werkt aan den anderen kant toch min of meer af
leidend op zijn hoorders, die onwillekeurig mede
controle gaan uitoefenen, of dit middel ook 6laagt.
Wanneer een vlot spreker zijn gehoor een natuur
getrouwe schildering zou geven van een nacht, die
hij verplicht was door te brengen in een onzinde
lijk hotelletje in het buitenland en dan vertelt, hoe
Qiij midden in den nacht, wakker geworden door
een onaangenaam jeukend gevoel, al gauw be
merkt, dat hij zijn slaapstedem^t een groot
gezelschap heeft gedeeld, dan staat het als een
paal boven water, dat er onder zijn hoorders altijd
eenigc zijn, die een jeukend gevoel niet zullen
kunnen onderdrukken. Zoo gaat het nu ook met
Wolkenstudie. (Foto Paul Meider.)
het hoesten in de kerk. Als er één begint, dan kunt
ge u ervan verzekerd houden, dat het altijd gaat
kriebelen in een andermans keel, die nu op zijn
beurt .gaan hoesten en bijdraagt om het algemeen
rumoer te vermeerderen.
De meest ernstige bezwaren tegen het hoesten,
zooals dit nog steeds in de kerken pleegt te ge
schieden, zijn gelegen op het gebied der hygiène.
„Maar waarom doet u zoo bang? We moeten u
toch helpen!"
„Nee, nee! Je blijft van rne af, anders kijkt die
lange juffrouw me weer zoo kwaad aan". Toen
huilend: „En ik heb al zooveel vci"driet in m'n
leven gehad, zooveel! Er kan gerust niets meer
bij!"
Intusschen was zustertje doorgegaan met haar
werk en trachtte het vrouwtje tot vertellen te
krijgen, van wat ze in haar lange leven had on
dervonden, want het kwam haar voor, dat ze nu
en dan heldere momenten had. Er was ook altijd
zoo weinig tijd, om naar Pietjes verhalen te luis
teren. Wie weet hoeveel goed het de oude stak
ker deed, zich eens te mogen uitspreken.
Vriendelijk vroeg ze: „Hebt u eng veel verdriet
ondervonden?"
„Meer dan alle mensohen samen!" gaf Pietje ja-
knikkend ten antwoord, terwijl ze voorzichtig
haar beenen in haar handen nam en klaagde:
„En nou neemt de Lieve Heer me ook mijn boe
nen nog af! O, wat een pijn! Wat een pijn!"
Ach, waarmee kon ze Pietje toch helpen. Dat
die pijn ook zoo erg was!
Nu zou ze haar heel voorzichtig uit bed tillen, op
©en paar stoelen zetten, vlug het bed opmaken
en verdrogen, dan zou Pietje geen knorrig ge
zicht zien. Dat was toch wel prettig voor het
oudje.
Nou, nou, dat vrachtje viel niet mee. Gek, toch!
Het menschjc leek niet zoo zwaar en toch kon
zo haar bijna niet tillen.
Hoe laat zou het nu wel zijn? Nu kon ze stellig
niet de boterhammen op tijd klaar hebben en de
pap gehaald. Zustor Damme had wel gezegd, dat
ze er maar niet veel drukte moest maken van
het wasschen, maar ze wist niet wat ze moest
laten. En het vrouwtje onverdroogd te laten lig
gen, ging toch heelemaal niet.
Ziezoo, het bed was in orde, nu Pietje er in ge
tild. Maar daartoe miste ze nog de handigheid,
en had het te weinig zien doen. Ze tilde en deed
wat ze kon Pietje bleef slap zitten. Angst
parels stonden het zustertje op het voorhoofd. O,
o, hoe kreeg ze haar nu toch in bed.
Rood en warm snelde ze naar zaal vijf om zus
ter Damnie haar onmacht te bekennen, en haar
hulp te vragen.
„Och, naar kind, waarom doe je dan ook meer
dan je gezegd is. Had haar dan toch laten liggen.
Zit Pietje nu alleen en op een stoel?"
„Ja, zuster, ik kon haar onmogelijk weer in bed
krijgen".
Zuster Damme rende nu naar het kamertje, en
eerst toen ze zag, dat de patiënte geduldig voor
zich uit zat te kijken, mopperde ze: „Vreselijk
onverantwoordelijk van je, Maas! Ze had best
op den grond kunnen liggen. Help me maar
©ven!"
.Vlug werd Pietje nu in haar bed gelegd, terwijl
zuster Damme haar op strengen toon beknorde:
„Pietje had bijtijds moeten roepen. Pas op! als
het weer gebeurt!"
Toen, zich tot zuster Maas keerende beval ze:
„Sta nu niet zoo te suffen, haal de pap, snij de
boterhammen en voer Pietje vlug af. Niet
treuzelen, hoor! Tijd is geld!"
Verward gehoorzaamde zustertje, en het was
met een verdrietig gezicht, dat ze Pietje pap
kwam brengen. Nu was het immers haar schuld
dat Pietje berispt was geworden?
Verschrikt keek het vrouwtje om, toen ze de
deur hoorde openen, doch een glimlach verhel
derde haar pijnlijk gezichtje, toen ze niet de
persoon zag, die ze verwachtte. „Och, kind," zei
Pietje medelijdend, „kreeg je brommes van die
lange? 't Is niks hoor! Kom jij maar bij Pietje!"
Met groote teederheid legde Maasje haar hand
op het grijze hoofdje en sprak zaaht: „Lieve
Pietje, het spijt me zoo voor u. Maar hier heb
ik een heerlijk bordje pap met veel suiker. Hap
maar eens!"
„Met suiker?" klonk het verbaasd-ongeloovig. En
ik ben nog wel stout geweest! O, maar daarvoor
moet ik onzen Lieven Heer eerst bedanken".
Moeizaam vouwde ze de bevende handen samen,
sloot devoot de oogen en boog het hoofd. Het werd
zuster Maas te machtig toen ze de kinderlijk-
geloovige woorden hoorde, vol dank en beloften
van niet meer stout te zullen zijn
Het gebed duurde wel heel lang, doch zustertjes
eerbied was te groot om het vrouwtje tot ein
digen aan te manen. Eindelijk werd een „amen"
uitgezucht en kon het voeren beginnen.
Geduldig werd hapje voor hapje gegeven, en
tusschendoor vroeg Pietje: „Omdat je nu zoo lief
voor me bent, zal ik je aanstonds van vroeger
vertellen. Maar ach, ach, mijn beentjes doen zoo
Zuster Maas begreep, dat de tijd meer en meer
verstreek; ze had de cntbijtbel reeds een poosje
geleden gehoord. Doch dat was niets, meende ze,
als je voor zieken moest zorgen gingen hun be
langen vóór al het andere.
Met weemoed in haar stem vertelde Pietje van
haar vreeselijk leed: ze had geen vader en geen
moeder meer en om het verdriet nog grootcr, ja,
ondragelijker te maken: ze had Fokkie al in zoo
lang niet gezien. Maar boven deze vreesclijke
feiten kwam nog het verlies van een broche met
mooi, blond haar.
Ja, dat was wel heel treurig, vond de zuster en
vroeg, een romannetje vermoedend: „En van wien
was dat mooie, blonde haar?"
„Weet ik niet", fluisterde Pietje, „ik heb het
eens gevonden en vond het zoo imoi; maar nu
heb ik het weer verloren ook. Als het verdriet
me te groot wordt ga ik altijd maar bidden of
een kapitteltje in den Bijbel lezen. Het helpt wel
niet altijd, want me Fokkie komt maar niet
en me broche blijft ook weg. Maar omdat je zoo
aardig voor me bent, zal ik je aanstonds een
mooi stuk uit den Bijbel voorlezen, dat troost mij
dan meteen en misschien helpt het wat voor die
erge pijn. Mag, ik?"
Alweer kon zuster Maas niet anders doen dan
haar toestemming geven, hoewel ze met angst
en beven opmerkte hoelang ze reeds met Pietje
bezig was.
„Zoo, de pap is op, nu mag u een klein stukje
voorlezen, want ik moet weg", vertelde ze, het
oudje een Bijbel toereikende.
„Kort is oneerbiedig .en haast-Jiebben ook"' be
sloot de vrouw. Een bril op den neus en met
beVende vingers zocht ze een plaats op, die haar
geschikt leek. Ernstig opziende, deelde ze mee:
„De vreemde namen sla ik over". Eindelijk
had ze wat ze zocht en las op eerbiedigen, bib
berenden toon:
„Het heilig Evangelium naar de beschrijving van
Mattheüs. Kapittel één. Het boek des geslachts
van m, den zoon van David, den zoon van
Abraham. Abraham gewon Izak; en Izak gewon-
Jakob; en Jakob gewon Juda en zijne broeders;
en Juda gewon m en m en m gewon m en m
gewon m en m gewon m en m gewon m bij m
en m gewon m bij m en Obe gewon m en m
gewon Davld den Koning en David de Koning
gewon
Hier werd de voorlezing gestoord door het driftig
binnenkomen van zuster Damme. „Zit je nu nóg
al hier? Wat scheelt je? Je hebt de heele boel
in de war laten loopen, akelig kind; in de
keuken was niets klanr, aan het ontijt heb je me
laten zeggen, dat ik niet wist waar je was, en
nu zit je op je dooie gemak of er niets anders te
doen is. Ga mee!"
„Och, zuster, ik had zoo 'n medelijden met Pietje
en moest telkens denken: „Als wij toch eens zóó
moesten worden
„Alles goed en wel", sprak de ander iets milder,
jmaar je kunt het ook overdrijven. Wc zouden
nooit met ons werk klaarkomen, als we allen zoo
deden. Neen, je moet eerst nog heel wat afleeren,
voor je weer een mensch mag 'helpen. Ik ben nu
nog meer achterop dan andere. Nu moet je eerst
maar gaan ontbijten; een beetje vlug asjeblieft!"
„Och, dat sla ik vanmorgen maar over en ik zal
zelf wel even met de hoofdzuster praten, zoodat u
geen schuld krijgt van de verwarring".
„Niet zeggen, dat ik je naar Pietje heb gestuurd,
hoor!"
Deze waarschuwing hoorde het jonge meisje niet
meer. Met een glimlach van voldoening begon ze
vlug haar nederig keukenwerk te verrichten, God
dankende, Die haar zoo 'n heerlijken ochtend had
gegeven.
Oude Pietje was het gebeuren reeds vergeten en
riep zoo hard ze kon om Fokkiel
316
Als we hoesten worden er honderden uiterst fijne
droppeltjes met kracht uit den mond gestootcn en
door dengene weer ingeademd, die vlak voor den
hoester is gezeten. Niest u maar eens in een bun
del zonnestralen, die in de kamer valt. Dan zult
u eens wat zien. Wanneer nu maar een ieder door
drongen was van de noodzakelijkheid de hand voor
den mond te houden, dan was er al heel wat be
reikt, maarzoover zijn we helaas nog lang niet
Zoolang nu die hoester een gezond mensch is,
dan blijft die bovengenoemde besproeiing hoog
stens onsmakelijk en van een onaangename frisch-
heid in den nek van den vóór hem zittende. Het
wordt echter een heel andere kwestie, zoo degene,
die zoo hoest, behept is met een of andere kwaal
(b.v. T.B.C.) of een of andere aandoening als
Angina, waardoor zeer gemakkelijk besmetting
kan worden overgedragen. Is een kerkganger min
of meer lijdende aan een chronische, broncliitische
hoest, dan geloof ik, dat het verstandiger voor
hem is, vooral in nict-venvarmde kerken, waar de
prikkel tot hoesten zooveel grooter voor hem wordt,
om thuis te blijven, daar het toch niet geoorloofd
is èn den predikant èn de kerkgangers dusdanig
te hinderen. U moogt me hier echter niet beschul
digen, dat :k iemand afraad in dat geval de kerk
te bezoeken, daar de hygiène nu eenmaal strenge
eischen stelt en de radio ons nu bovendien in
staat stelt dit groote gemis te vergoeden, doordat
gelukkig ook deze nieuwe vinding is in dienst ge
steld van de verbreiding van Zijn Goddelijk Woord.
Ik behoef hier.natuurlijk niet aan toe te voegen,
dat de radio niet in dezen mag misbruikt worden,
want daar door de distributie de radio een alge
meen eigendom is geworden, zouden de kerk
gangers om den grooten afstand of het slechte
weder, het wel eens kunnen prefercercn om thuis
kerk te houden. En als een dergelijk misbruik
niet tijdig werd tegengegaan, dan zou er tenslotte
een toestand kunnen geboren worden, dat de predi-
inoeten zeggen: „Waar zijn mijn hoorders?" en de
moeten zeggen: „Waar zijn mijn hoorders? en de
koster zou moeten antwoorden: „Allemaal thuis,
daminé, om de kachel en de radio in hun midden".
En hoe serieus men ook zou luisteren, dit zou
onherroepelijk leiden tot verval der gemeente, die
toch in Gods gebouw eendrachtelijk moet te samen
komen om te bidden en te luisteren naar het woord,
dat Zijn dienaar haar brengt. En vergeet daarbij
niet de heerlijke belofte van Jezus in Matth. 18 19
en 20 aireede toegezegd aan een tweetal „vergaderd
in Zijnen Naam"
Na al hetgeen boven is aangevoerd, zal het u
duidelijk, zijn, dat iemand, die in de kerk hoest,
altijd een ander hindert.
Nu 'heb ik in mijn geest al lang de bemerkingen
mijner lezers gehoord, toen ze het bovenstaande
lazen. In allerlei toonaarden. „Wat een dwaas
artikel, wie kan nu een hoestprikkel inhouden, je
zou stikken." Een ander zal zeggen: „Theorie en
pracüjk dat zijn er dikwijls t w e e". Nog een ander:
„Nou ben ik toch benieuwd, waar dat op moet
uitdraaien." Geaelite lezers, het is „simple comme
bonjour", het is kinderlijk eenvoudig. Hoest zoo
lang en zooveel ge dat doen moet, maar:
HOEST IN UW ZAKDOEK.
Daarmede bereikt u, dat het vaak zoo hol en luid
door de gewelven der kerk voortgeplante geluid,
zeer sterk gedempt wordt; dat alle bovengenoemde
ongerechtigheden in uw zakdoek blijven, en ten
slotte dit, dat gij uw medekerkgangers en bovenal
Waf een ernst! (Foto Hedda Walther.)
uw predikant tot groote dankbaarheid zult
stemmen.
Wanneer onze hemelsclie Vader in Zijn genade den
voorganger bezieling schenkt bij het brengen \an
Zijn woord aan de gemeente, dan voel ik liet.aan
als.!.... een zonde, wanneer wij niet ons best doen,
zooveel mogelijk te voorkomen, dat die bezieling
verstoord worde.
De vriend van den mensch
P. V. R.
Is de kat over 't algemeen meer een gracieus be
geleidend verschijnsel van den mensch, de hond is
kortweg zijn vriend. Dit is een lof, welke naast
den hond geen enkel ander dier in die mate toe
komt. Ook het paard, ook de vogel, ook het ren
dier, (in het Noorden), ook het getemde jacht
luipaard en de poema (in de tropen) hebben
vriendschappelijke gevoelens voor den mensch, die
vaak (bijv. hij het paard) van zeer diepe en hechte
aard zijn. Maar geen dier werd als de hond zoo
algemeen en ten volle onze makker, onze trouwe
meelevende genoot in lief en leed, op wiens
vriendschap wij kunnen staat maken.
Een vriend van mij, die gewend is, alleen verge-
zelschapt van zijn hond, lange eenzame tochten
over de hei te maken, vertelde mij eens, hoe ver
wonderlijk juist zijn herder de gemoedsstemming
van zijn meester weet aan te voelen. Zijn hond, als
alle herders een levendig, of liever: rusteloos dier,
loopt gewoonlijk, dartel en door de kleinste dingen
gointeresseerd om hem heen te vrijbuiteren. Is
zijn baas echter in gedachten, dan loopt hij stille
tjes in zijn buurt, laat de verrukkelijkste apporter-
takjes liggen, kortom: gedraagt zich zoo, dat zijn
baas „geen hond" aan hem heeft. Gebeurde 't echter
dat zijn baas terneergeslagen en in zorg voortliep,
dan liep hij dicht en vertrouwelijk, troostend bijna,
tegen de beenen van de baas aan, als om hem met
zijn meegevoel en genegenheid te bemoedigen. Ik
vertel dit niet als een uitzondering. Vele honden
bezitters zullen deze ervaring opgedaan hebben. Er
zijn trouwens tallooze anecdoten over de vriend
schap en het wederzijdsch begrip van mensch en
hond in omloop; daaronder zelfs vele tragische of,
wilt ge, melodramatische.
Ik moet opeens aan het ongewone bezoek denken,
dat Myrie op een winteravond bracht Myrie was
van origine een straathond, een hutspot van ver
schillende rassen maar, zooals men het veel bij
deze honden treft een buitengewoon aanhanke
lijk en rechtvaardig dier. Hij behoorde aan een
buurman. We zaten gezellig, en familie, om den
haard ('t vroor buiten), toen Myrie (boe, wist hij
zelf alleen) de kamer binnenkwam, midden in
onze kring voor de haard ging zitten en ons al
lemaal aankeek. Hij begon vervolgens zacht te
janken en de kring rond te loopen, kortom hij
gaf ons op allerlei manieren te verstaan dat wij
allemaal, zooals wij daar zaten, met hem mee
moesten gaan, daar hij ons een zeer belangrijk
iets wou laten zien. Wij gehoorzaamden, en lie
pen allemaal achter Myrie aan naar het naast
gelegen huis. Myrie kwispelde verheugd met zijn
staart en keek telkens om, om te zien of wij wel
volgden. Weldra had hij ons in de kamer van
zijn baas gekregen en daar zagen weeen nest
met vier Myrie-kindcrtjes. Myrie ging tussohen
ze in zitten en keek ons met haar glanzende
oogjes vol moedertrotsch aan. Zagen we nu, wat
voor een lieve kindertjes ze had en had ze geen
gelijk gehad, ons te komen roepen? Ik zal het
gelukkige gezicht van Myrie nooit vergeten, My
rie met haar vorm- en pretentieloos straaibon-
den-lijfje vol vriendelijkheid en genegenheid voor
de menschen. De hond, die zijn geluk niet alleen
op kan en zijn groote mensch-vrienden er bij
moet halen om het met hem te doelen
Wij mogen het gelukkig achten dat Hedda Wal
ther, die ons in de dierenboeken van Paul Eipper
verrast heeft met haar prachtige foto's van apen,
poema's, poeren en zooveel andere dieren meer,
eon aparte fotovcrzameling aan de hond heeft
gewijd, „Mein Hundebuch." Men vindt er de
hond in, in al zijn vormen; groteske, verwende,
overgecultireerde robuste, vertrouwenwekkende,
vreesaanjagende honden; de strengste lijnen wis
selen er in af met de meest soepele, onder een
haarvacht verdoezelende contorsen Deze platen
bekijkend ziet men eerst recht, hoe gevarieerd
deze kameraden, dienaars en verdedigers der
imenschen zijn. Het is een genot, in dit boek te
kijken.
Er zijn uitstekende foto's die men bekijkt, meer
of minder mooi of interessant, en vergeet De
foto's van Hedda Walther zijn zoo niet. Ze heb
ben een zekere noodwendigheid in zichzelvcn; te
illustreeren niet, ze staan volkomen opzichzelf,
en ze zeggen veel meer dan geheele pagina's vol
Waar droomt hij van? (Foto Hedda Walther.)
drukletters. Men slaat ze telkens opnieuw op,
men bekijkt ze ongeveer zooals men verzen leest
Ieder, die van honden houdt, zal in dit fotoboek
zijn vreugd vinden, en nimmer zal het op een
vergeten plaatsje in de boekenkast komen te
staan. En wellicht zal het velen leeren honden
werkelijk te zien. Want hoeveel gaat van 's
levens goedheid verloren voor hem, die in deze
vrienden der menschen niet dan onbelangrijke
en indenweg loopende figuranten vermag te zien!
Uitgave Dietrich Reimer, Ernst Vohsen, Ber
lin 1931.
Een Hollandsche uitgave verscheen inmiddels bij
Leopold's U. M. Den Haag.
Wetenswaardigheden
Aardbevingen
De Japanneezen zijn aan aardbevingen gewend.
Die zijn in hun midden aan de orde van den dag!
In 'n tijdperk van 1885189-4 werden er door de
seismografen 1) aldaar 12.700 genoteerd en van
1902—1907 per jaar 'n 1G05!
Meestal loopt 'het met 'n tam en kalm schokje af!
Groote ongelukken komen er niet bij voor; tus-
schen 1601 en 1898 waren er slechts 108 met 'n
bedenkelijk kantje, maar die van 1703 kostte aan
200.000 gele broeders het leven en die van 1891 aan
7000. Het is op den aardbodem nergens zoo roerig
als in het Eilandenrijk aan de Japansche Zee en
daar is dan ook de studie der aardbevingen weten
schappelijk begonnen. De grond beeft het meest
aan de zijde van den Stillen Oceaan, die al spoedig
dichtbij de kust 'n 8000 meter diep wordt. Op deze
steile helling ontstaan 16 bevingen tegen één aan
den kant der Japansche Zee, die ondiep is!
Ongelukken worden bij aardbevingen het meest
veroorzaakt door het instorten van huizen en ge
bouwen. Nu zijn de Japansche woningen luchtig
genoeg gebouwd, maar zij vatten erg gemakkelijk
vlam, zoodat men in latere jaren zijn toevlucht tot
stalen constructies heeft genomen. Men hoopt het
nog eens zoover te brengen, dat men 'n aard
beving kan voorspellen, zooals we t'hans, zij het met
vraaglijk succes, 'n regenbui voorspellen of 'n
storm. De zwakke plekken in den aardkorst moe
ten dan duchtig bestudeerd worden natuurlijk. In
1922 voorspelde professor Omon zware schokken in
Japan gedurende de eerste tien jaar. De ergste
aardbeving uit onze dagen was die van Messina
in 1908, waarbij 100.000 menschen hun leven ver
loren.
1) Seismograaf: 'n toestel, dat aardbevingen
registreert, 't Grieksch „Scismos" beteekent aard
beving: seio: schudden, beven.
Eerbied voor grijsaards
Eens zocht een grijsaard bij de Olympische Spelen
vruchteloos een plaats. Lang ging hij rond, maar
niemand had lust, om voor hem op te staan. Maar
toen hij bij de Spartanen kwam, stonden alle jonge
mannen ter stond op. Blijde riep hij uit: „Alle
Grieken kennen de deugd, maar alleen de Sparta
nen beoefenen haar".
317