VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebel Apotheker te Middelburg Het hoesten in de kerk Het is altijd nog al vrij veilig om het menschdom te wijzen op hun feilen, daar in zoo'n geval een ieder zioh haast de schuld te endosseoren (laden) op zijn buurmans rug. Als de dominó zijn gemeente eens een zeer ernstige vermaning geeft, dan zijn er een groot aantal, die bij zich zelf denken: „Zie zoo, dat kan die of die nou eens flink ter harte nemen". Maarhij, die vermaant, mag dit al leen doen, als het doel dier vermaning is, daar mede iets goeds te bereiken en als hij bij zichzelf overtuigd is, dat hij heelemaal *niet onfeilbaar is en tot vermanen dus het recht niet heeft. Helaasl van velen, die anderen hun feilen voorhouden geldt het zoo vaak: „Doe naar mijn woorden, maar niet naar mijn werken". Als men echter vermaant, dan moet men dat toch niet in al te fluweelzachte bewoordingen doen, daar het menschdom in dezen zich zoo gaarne ge ruststelt met do bekende spreuk: „Die Suppe wird doch niemals so heisz gegessen, wie Sie gekocht ist". (De soep wordt nu eenmaal nooit zoo heet ge geten als ze gekookt is). Het euvel, waarop ik dan heden uw aandacht wil vestigen is: het hoesten onder den kerkdienst. Dit is om velerlei redenen een groot bezwaar. Vooreerst moeten we in het oog houden, dat vele onzer (vooral oude) kerken door hun grootte en bouwvorm het vermogen bezitten ieder geluid te •weerkaatsen en veel luider en vaak holler te doen klinken dan in een gewone kamer, zoodat een zelfs bescheiden hoestje tot het einde der kerk door- klinkt en heelemaal niet bescheiden lijkt. Dit is i J voor vele kerkgangers een dikwijls hinderlijk be zwaar. f" Jalren geleden zat in mijn kerkbank (wij zeggen bocht) een heer, die leed aan chronische bronchi tis en nu telkens door zijn onophoudelijk hoesten ihet begin of het slot van een zin van den voorgan ger voor ons „weghoestte", wat bij een snelspre- kend predikant een groot bezwaar is om den draad van zijn voordracht niet te verliezen. Maar voor den predikant is het niet minder bezwaarlijk, daar hij bij vele hoesters zich gedrongen voelt zijn stem uit te zetten, wat dan in den regel niet veel helpt, daar de hoestere zich nu evenzeer schijnen ge noopt te voelen op hun beurt weer harder te moe ten hoesten. Ik heb eens een predikant, die maar over een zwakke stem beschikte, plotseling van den kansel zijn gemeente liooren verzoeken, hem door hun hoesten niet zoo ernstig te hinderen. Het was tien minuten (door den schrik) doodstil, waarop het gebulder opnieuw begon? Een eigenaardig middel, door een predikant hiertegen aangewend is wel dit: dat hij n.l. plotseling omkijkt naar den hoes ter en hem sterk fixeert. Dit laat zeker niet na een onmiskenbaren invloed uit te oefenen, maar het werkt aan den anderen kant toch min of meer af leidend op zijn hoorders, die onwillekeurig mede controle gaan uitoefenen, of dit middel ook 6laagt. Wanneer een vlot spreker zijn gehoor een natuur getrouwe schildering zou geven van een nacht, die hij verplicht was door te brengen in een onzinde lijk hotelletje in het buitenland en dan vertelt, hoe Qiij midden in den nacht, wakker geworden door een onaangenaam jeukend gevoel, al gauw be merkt, dat hij zijn slaapstedem^t een groot gezelschap heeft gedeeld, dan staat het als een paal boven water, dat er onder zijn hoorders altijd eenigc zijn, die een jeukend gevoel niet zullen kunnen onderdrukken. Zoo gaat het nu ook met Wolkenstudie. (Foto Paul Meider.) het hoesten in de kerk. Als er één begint, dan kunt ge u ervan verzekerd houden, dat het altijd gaat kriebelen in een andermans keel, die nu op zijn beurt .gaan hoesten en bijdraagt om het algemeen rumoer te vermeerderen. De meest ernstige bezwaren tegen het hoesten, zooals dit nog steeds in de kerken pleegt te ge schieden, zijn gelegen op het gebied der hygiène. „Maar waarom doet u zoo bang? We moeten u toch helpen!" „Nee, nee! Je blijft van rne af, anders kijkt die lange juffrouw me weer zoo kwaad aan". Toen huilend: „En ik heb al zooveel vci"driet in m'n leven gehad, zooveel! Er kan gerust niets meer bij!" Intusschen was zustertje doorgegaan met haar werk en trachtte het vrouwtje tot vertellen te krijgen, van wat ze in haar lange leven had on dervonden, want het kwam haar voor, dat ze nu en dan heldere momenten had. Er was ook altijd zoo weinig tijd, om naar Pietjes verhalen te luis teren. Wie weet hoeveel goed het de oude stak ker deed, zich eens te mogen uitspreken. Vriendelijk vroeg ze: „Hebt u eng veel verdriet ondervonden?" „Meer dan alle mensohen samen!" gaf Pietje ja- knikkend ten antwoord, terwijl ze voorzichtig haar beenen in haar handen nam en klaagde: „En nou neemt de Lieve Heer me ook mijn boe nen nog af! O, wat een pijn! Wat een pijn!" Ach, waarmee kon ze Pietje toch helpen. Dat die pijn ook zoo erg was! Nu zou ze haar heel voorzichtig uit bed tillen, op ©en paar stoelen zetten, vlug het bed opmaken en verdrogen, dan zou Pietje geen knorrig ge zicht zien. Dat was toch wel prettig voor het oudje. Nou, nou, dat vrachtje viel niet mee. Gek, toch! Het menschjc leek niet zoo zwaar en toch kon zo haar bijna niet tillen. Hoe laat zou het nu wel zijn? Nu kon ze stellig niet de boterhammen op tijd klaar hebben en de pap gehaald. Zustor Damme had wel gezegd, dat ze er maar niet veel drukte moest maken van het wasschen, maar ze wist niet wat ze moest laten. En het vrouwtje onverdroogd te laten lig gen, ging toch heelemaal niet. Ziezoo, het bed was in orde, nu Pietje er in ge tild. Maar daartoe miste ze nog de handigheid, en had het te weinig zien doen. Ze tilde en deed wat ze kon Pietje bleef slap zitten. Angst parels stonden het zustertje op het voorhoofd. O, o, hoe kreeg ze haar nu toch in bed. Rood en warm snelde ze naar zaal vijf om zus ter Damnie haar onmacht te bekennen, en haar hulp te vragen. „Och, naar kind, waarom doe je dan ook meer dan je gezegd is. Had haar dan toch laten liggen. Zit Pietje nu alleen en op een stoel?" „Ja, zuster, ik kon haar onmogelijk weer in bed krijgen". Zuster Damme rende nu naar het kamertje, en eerst toen ze zag, dat de patiënte geduldig voor zich uit zat te kijken, mopperde ze: „Vreselijk onverantwoordelijk van je, Maas! Ze had best op den grond kunnen liggen. Help me maar ©ven!" .Vlug werd Pietje nu in haar bed gelegd, terwijl zuster Damme haar op strengen toon beknorde: „Pietje had bijtijds moeten roepen. Pas op! als het weer gebeurt!" Toen, zich tot zuster Maas keerende beval ze: „Sta nu niet zoo te suffen, haal de pap, snij de boterhammen en voer Pietje vlug af. Niet treuzelen, hoor! Tijd is geld!" Verward gehoorzaamde zustertje, en het was met een verdrietig gezicht, dat ze Pietje pap kwam brengen. Nu was het immers haar schuld dat Pietje berispt was geworden? Verschrikt keek het vrouwtje om, toen ze de deur hoorde openen, doch een glimlach verhel derde haar pijnlijk gezichtje, toen ze niet de persoon zag, die ze verwachtte. „Och, kind," zei Pietje medelijdend, „kreeg je brommes van die lange? 't Is niks hoor! Kom jij maar bij Pietje!" Met groote teederheid legde Maasje haar hand op het grijze hoofdje en sprak zaaht: „Lieve Pietje, het spijt me zoo voor u. Maar hier heb ik een heerlijk bordje pap met veel suiker. Hap maar eens!" „Met suiker?" klonk het verbaasd-ongeloovig. En ik ben nog wel stout geweest! O, maar daarvoor moet ik onzen Lieven Heer eerst bedanken". Moeizaam vouwde ze de bevende handen samen, sloot devoot de oogen en boog het hoofd. Het werd zuster Maas te machtig toen ze de kinderlijk- geloovige woorden hoorde, vol dank en beloften van niet meer stout te zullen zijn Het gebed duurde wel heel lang, doch zustertjes eerbied was te groot om het vrouwtje tot ein digen aan te manen. Eindelijk werd een „amen" uitgezucht en kon het voeren beginnen. Geduldig werd hapje voor hapje gegeven, en tusschendoor vroeg Pietje: „Omdat je nu zoo lief voor me bent, zal ik je aanstonds van vroeger vertellen. Maar ach, ach, mijn beentjes doen zoo Zuster Maas begreep, dat de tijd meer en meer verstreek; ze had de cntbijtbel reeds een poosje geleden gehoord. Doch dat was niets, meende ze, als je voor zieken moest zorgen gingen hun be langen vóór al het andere. Met weemoed in haar stem vertelde Pietje van haar vreeselijk leed: ze had geen vader en geen moeder meer en om het verdriet nog grootcr, ja, ondragelijker te maken: ze had Fokkie al in zoo lang niet gezien. Maar boven deze vreesclijke feiten kwam nog het verlies van een broche met mooi, blond haar. Ja, dat was wel heel treurig, vond de zuster en vroeg, een romannetje vermoedend: „En van wien was dat mooie, blonde haar?" „Weet ik niet", fluisterde Pietje, „ik heb het eens gevonden en vond het zoo imoi; maar nu heb ik het weer verloren ook. Als het verdriet me te groot wordt ga ik altijd maar bidden of een kapitteltje in den Bijbel lezen. Het helpt wel niet altijd, want me Fokkie komt maar niet en me broche blijft ook weg. Maar omdat je zoo aardig voor me bent, zal ik je aanstonds een mooi stuk uit den Bijbel voorlezen, dat troost mij dan meteen en misschien helpt het wat voor die erge pijn. Mag, ik?" Alweer kon zuster Maas niet anders doen dan haar toestemming geven, hoewel ze met angst en beven opmerkte hoelang ze reeds met Pietje bezig was. „Zoo, de pap is op, nu mag u een klein stukje voorlezen, want ik moet weg", vertelde ze, het oudje een Bijbel toereikende. „Kort is oneerbiedig .en haast-Jiebben ook"' be sloot de vrouw. Een bril op den neus en met beVende vingers zocht ze een plaats op, die haar geschikt leek. Ernstig opziende, deelde ze mee: „De vreemde namen sla ik over". Eindelijk had ze wat ze zocht en las op eerbiedigen, bib berenden toon: „Het heilig Evangelium naar de beschrijving van Mattheüs. Kapittel één. Het boek des geslachts van m, den zoon van David, den zoon van Abraham. Abraham gewon Izak; en Izak gewon- Jakob; en Jakob gewon Juda en zijne broeders; en Juda gewon m en m en m gewon m en m gewon m en m gewon m en m gewon m bij m en m gewon m bij m en Obe gewon m en m gewon Davld den Koning en David de Koning gewon Hier werd de voorlezing gestoord door het driftig binnenkomen van zuster Damme. „Zit je nu nóg al hier? Wat scheelt je? Je hebt de heele boel in de war laten loopen, akelig kind; in de keuken was niets klanr, aan het ontijt heb je me laten zeggen, dat ik niet wist waar je was, en nu zit je op je dooie gemak of er niets anders te doen is. Ga mee!" „Och, zuster, ik had zoo 'n medelijden met Pietje en moest telkens denken: „Als wij toch eens zóó moesten worden „Alles goed en wel", sprak de ander iets milder, jmaar je kunt het ook overdrijven. Wc zouden nooit met ons werk klaarkomen, als we allen zoo deden. Neen, je moet eerst nog heel wat afleeren, voor je weer een mensch mag 'helpen. Ik ben nu nog meer achterop dan andere. Nu moet je eerst maar gaan ontbijten; een beetje vlug asjeblieft!" „Och, dat sla ik vanmorgen maar over en ik zal zelf wel even met de hoofdzuster praten, zoodat u geen schuld krijgt van de verwarring". „Niet zeggen, dat ik je naar Pietje heb gestuurd, hoor!" Deze waarschuwing hoorde het jonge meisje niet meer. Met een glimlach van voldoening begon ze vlug haar nederig keukenwerk te verrichten, God dankende, Die haar zoo 'n heerlijken ochtend had gegeven. Oude Pietje was het gebeuren reeds vergeten en riep zoo hard ze kon om Fokkiel 316 Als we hoesten worden er honderden uiterst fijne droppeltjes met kracht uit den mond gestootcn en door dengene weer ingeademd, die vlak voor den hoester is gezeten. Niest u maar eens in een bun del zonnestralen, die in de kamer valt. Dan zult u eens wat zien. Wanneer nu maar een ieder door drongen was van de noodzakelijkheid de hand voor den mond te houden, dan was er al heel wat be reikt, maarzoover zijn we helaas nog lang niet Zoolang nu die hoester een gezond mensch is, dan blijft die bovengenoemde besproeiing hoog stens onsmakelijk en van een onaangename frisch- heid in den nek van den vóór hem zittende. Het wordt echter een heel andere kwestie, zoo degene, die zoo hoest, behept is met een of andere kwaal (b.v. T.B.C.) of een of andere aandoening als Angina, waardoor zeer gemakkelijk besmetting kan worden overgedragen. Is een kerkganger min of meer lijdende aan een chronische, broncliitische hoest, dan geloof ik, dat het verstandiger voor hem is, vooral in nict-venvarmde kerken, waar de prikkel tot hoesten zooveel grooter voor hem wordt, om thuis te blijven, daar het toch niet geoorloofd is èn den predikant èn de kerkgangers dusdanig te hinderen. U moogt me hier echter niet beschul digen, dat :k iemand afraad in dat geval de kerk te bezoeken, daar de hygiène nu eenmaal strenge eischen stelt en de radio ons nu bovendien in staat stelt dit groote gemis te vergoeden, doordat gelukkig ook deze nieuwe vinding is in dienst ge steld van de verbreiding van Zijn Goddelijk Woord. Ik behoef hier.natuurlijk niet aan toe te voegen, dat de radio niet in dezen mag misbruikt worden, want daar door de distributie de radio een alge meen eigendom is geworden, zouden de kerk gangers om den grooten afstand of het slechte weder, het wel eens kunnen prefercercn om thuis kerk te houden. En als een dergelijk misbruik niet tijdig werd tegengegaan, dan zou er tenslotte een toestand kunnen geboren worden, dat de predi- inoeten zeggen: „Waar zijn mijn hoorders?" en de moeten zeggen: „Waar zijn mijn hoorders? en de koster zou moeten antwoorden: „Allemaal thuis, daminé, om de kachel en de radio in hun midden". En hoe serieus men ook zou luisteren, dit zou onherroepelijk leiden tot verval der gemeente, die toch in Gods gebouw eendrachtelijk moet te samen komen om te bidden en te luisteren naar het woord, dat Zijn dienaar haar brengt. En vergeet daarbij niet de heerlijke belofte van Jezus in Matth. 18 19 en 20 aireede toegezegd aan een tweetal „vergaderd in Zijnen Naam" Na al hetgeen boven is aangevoerd, zal het u duidelijk, zijn, dat iemand, die in de kerk hoest, altijd een ander hindert. Nu 'heb ik in mijn geest al lang de bemerkingen mijner lezers gehoord, toen ze het bovenstaande lazen. In allerlei toonaarden. „Wat een dwaas artikel, wie kan nu een hoestprikkel inhouden, je zou stikken." Een ander zal zeggen: „Theorie en pracüjk dat zijn er dikwijls t w e e". Nog een ander: „Nou ben ik toch benieuwd, waar dat op moet uitdraaien." Geaelite lezers, het is „simple comme bonjour", het is kinderlijk eenvoudig. Hoest zoo lang en zooveel ge dat doen moet, maar: HOEST IN UW ZAKDOEK. Daarmede bereikt u, dat het vaak zoo hol en luid door de gewelven der kerk voortgeplante geluid, zeer sterk gedempt wordt; dat alle bovengenoemde ongerechtigheden in uw zakdoek blijven, en ten slotte dit, dat gij uw medekerkgangers en bovenal Waf een ernst! (Foto Hedda Walther.) uw predikant tot groote dankbaarheid zult stemmen. Wanneer onze hemelsclie Vader in Zijn genade den voorganger bezieling schenkt bij het brengen \an Zijn woord aan de gemeente, dan voel ik liet.aan als.!.... een zonde, wanneer wij niet ons best doen, zooveel mogelijk te voorkomen, dat die bezieling verstoord worde. De vriend van den mensch P. V. R. Is de kat over 't algemeen meer een gracieus be geleidend verschijnsel van den mensch, de hond is kortweg zijn vriend. Dit is een lof, welke naast den hond geen enkel ander dier in die mate toe komt. Ook het paard, ook de vogel, ook het ren dier, (in het Noorden), ook het getemde jacht luipaard en de poema (in de tropen) hebben vriendschappelijke gevoelens voor den mensch, die vaak (bijv. hij het paard) van zeer diepe en hechte aard zijn. Maar geen dier werd als de hond zoo algemeen en ten volle onze makker, onze trouwe meelevende genoot in lief en leed, op wiens vriendschap wij kunnen staat maken. Een vriend van mij, die gewend is, alleen verge- zelschapt van zijn hond, lange eenzame tochten over de hei te maken, vertelde mij eens, hoe ver wonderlijk juist zijn herder de gemoedsstemming van zijn meester weet aan te voelen. Zijn hond, als alle herders een levendig, of liever: rusteloos dier, loopt gewoonlijk, dartel en door de kleinste dingen gointeresseerd om hem heen te vrijbuiteren. Is zijn baas echter in gedachten, dan loopt hij stille tjes in zijn buurt, laat de verrukkelijkste apporter- takjes liggen, kortom: gedraagt zich zoo, dat zijn baas „geen hond" aan hem heeft. Gebeurde 't echter dat zijn baas terneergeslagen en in zorg voortliep, dan liep hij dicht en vertrouwelijk, troostend bijna, tegen de beenen van de baas aan, als om hem met zijn meegevoel en genegenheid te bemoedigen. Ik vertel dit niet als een uitzondering. Vele honden bezitters zullen deze ervaring opgedaan hebben. Er zijn trouwens tallooze anecdoten over de vriend schap en het wederzijdsch begrip van mensch en hond in omloop; daaronder zelfs vele tragische of, wilt ge, melodramatische. Ik moet opeens aan het ongewone bezoek denken, dat Myrie op een winteravond bracht Myrie was van origine een straathond, een hutspot van ver schillende rassen maar, zooals men het veel bij deze honden treft een buitengewoon aanhanke lijk en rechtvaardig dier. Hij behoorde aan een buurman. We zaten gezellig, en familie, om den haard ('t vroor buiten), toen Myrie (boe, wist hij zelf alleen) de kamer binnenkwam, midden in onze kring voor de haard ging zitten en ons al lemaal aankeek. Hij begon vervolgens zacht te janken en de kring rond te loopen, kortom hij gaf ons op allerlei manieren te verstaan dat wij allemaal, zooals wij daar zaten, met hem mee moesten gaan, daar hij ons een zeer belangrijk iets wou laten zien. Wij gehoorzaamden, en lie pen allemaal achter Myrie aan naar het naast gelegen huis. Myrie kwispelde verheugd met zijn staart en keek telkens om, om te zien of wij wel volgden. Weldra had hij ons in de kamer van zijn baas gekregen en daar zagen weeen nest met vier Myrie-kindcrtjes. Myrie ging tussohen ze in zitten en keek ons met haar glanzende oogjes vol moedertrotsch aan. Zagen we nu, wat voor een lieve kindertjes ze had en had ze geen gelijk gehad, ons te komen roepen? Ik zal het gelukkige gezicht van Myrie nooit vergeten, My rie met haar vorm- en pretentieloos straaibon- den-lijfje vol vriendelijkheid en genegenheid voor de menschen. De hond, die zijn geluk niet alleen op kan en zijn groote mensch-vrienden er bij moet halen om het met hem te doelen Wij mogen het gelukkig achten dat Hedda Wal ther, die ons in de dierenboeken van Paul Eipper verrast heeft met haar prachtige foto's van apen, poema's, poeren en zooveel andere dieren meer, eon aparte fotovcrzameling aan de hond heeft gewijd, „Mein Hundebuch." Men vindt er de hond in, in al zijn vormen; groteske, verwende, overgecultireerde robuste, vertrouwenwekkende, vreesaanjagende honden; de strengste lijnen wis selen er in af met de meest soepele, onder een haarvacht verdoezelende contorsen Deze platen bekijkend ziet men eerst recht, hoe gevarieerd deze kameraden, dienaars en verdedigers der imenschen zijn. Het is een genot, in dit boek te kijken. Er zijn uitstekende foto's die men bekijkt, meer of minder mooi of interessant, en vergeet De foto's van Hedda Walther zijn zoo niet. Ze heb ben een zekere noodwendigheid in zichzelvcn; te illustreeren niet, ze staan volkomen opzichzelf, en ze zeggen veel meer dan geheele pagina's vol Waar droomt hij van? (Foto Hedda Walther.) drukletters. Men slaat ze telkens opnieuw op, men bekijkt ze ongeveer zooals men verzen leest Ieder, die van honden houdt, zal in dit fotoboek zijn vreugd vinden, en nimmer zal het op een vergeten plaatsje in de boekenkast komen te staan. En wellicht zal het velen leeren honden werkelijk te zien. Want hoeveel gaat van 's levens goedheid verloren voor hem, die in deze vrienden der menschen niet dan onbelangrijke en indenweg loopende figuranten vermag te zien! Uitgave Dietrich Reimer, Ernst Vohsen, Ber lin 1931. Een Hollandsche uitgave verscheen inmiddels bij Leopold's U. M. Den Haag. Wetenswaardigheden Aardbevingen De Japanneezen zijn aan aardbevingen gewend. Die zijn in hun midden aan de orde van den dag! In 'n tijdperk van 1885189-4 werden er door de seismografen 1) aldaar 12.700 genoteerd en van 1902—1907 per jaar 'n 1G05! Meestal loopt 'het met 'n tam en kalm schokje af! Groote ongelukken komen er niet bij voor; tus- schen 1601 en 1898 waren er slechts 108 met 'n bedenkelijk kantje, maar die van 1703 kostte aan 200.000 gele broeders het leven en die van 1891 aan 7000. Het is op den aardbodem nergens zoo roerig als in het Eilandenrijk aan de Japansche Zee en daar is dan ook de studie der aardbevingen weten schappelijk begonnen. De grond beeft het meest aan de zijde van den Stillen Oceaan, die al spoedig dichtbij de kust 'n 8000 meter diep wordt. Op deze steile helling ontstaan 16 bevingen tegen één aan den kant der Japansche Zee, die ondiep is! Ongelukken worden bij aardbevingen het meest veroorzaakt door het instorten van huizen en ge bouwen. Nu zijn de Japansche woningen luchtig genoeg gebouwd, maar zij vatten erg gemakkelijk vlam, zoodat men in latere jaren zijn toevlucht tot stalen constructies heeft genomen. Men hoopt het nog eens zoover te brengen, dat men 'n aard beving kan voorspellen, zooals we t'hans, zij het met vraaglijk succes, 'n regenbui voorspellen of 'n storm. De zwakke plekken in den aardkorst moe ten dan duchtig bestudeerd worden natuurlijk. In 1922 voorspelde professor Omon zware schokken in Japan gedurende de eerste tien jaar. De ergste aardbeving uit onze dagen was die van Messina in 1908, waarbij 100.000 menschen hun leven ver loren. 1) Seismograaf: 'n toestel, dat aardbevingen registreert, 't Grieksch „Scismos" beteekent aard beving: seio: schudden, beven. Eerbied voor grijsaards Eens zocht een grijsaard bij de Olympische Spelen vruchteloos een plaats. Lang ging hij rond, maar niemand had lust, om voor hem op te staan. Maar toen hij bij de Spartanen kwam, stonden alle jonge mannen ter stond op. Blijde riep hij uit: „Alle Grieken kennen de deugd, maar alleen de Sparta nen beoefenen haar". 317

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12