VERVOLGVERHAAL
-
De gezegende rit
oor
S. Williams
((WtemvdlgJ)
„Je moet me -niet lcwaJijk nemen*',, begon bij, .,(dat
ik zoo over bet leven spreek. Ik 'heb goed rond
gekeken en weinig moois gevonden. Als een
znensch zijn hersens gebruikt, weet bij hoe van
alle kanten de nare dingen komon. Je weet: mto
vader ken ik niet. M'n moedor stierf toen ik in
•de wereld kwam. De grootouders waren goed
voor me, maar ik was nog klein, toen ik al wat
begreep van moeders ellende. Groote mcnsc.hcn
vergeten wel eens, dat oök spelende kinderen goed
kunnen luisteren. Als jongen kon ik verschrikke
lijk boos wezen op den man dien ik vader zou
moeten noemen. Ik ben geen brave, maar als er
een God is, dan weet Hij dat geen meisje me
slecht kan noemen. Toen Leen m'n vrouw werd,
wou ik geen bandiet wezen. Dat ik m'n congé
kreeg op de mijn door m'n groote mond, weet je.
En ook kwam het drinken er bij. Maar, nooit wou
ik slecht wezen. Jou wil ik wel vertellen dat de
trouwerij mc niet bracht wat ik verwachtte. We
passen niet bij elkaar. Leen is altijd dezelfde. Zij
kan wel honderd jaar eiken <Ug hetzelfde doen.
Ik moet vertier hebben. Met m'n werk bof ik nog
al: ik kom bij veel menschen en vind altijd weer
wat nieuws. Als 't nou thuis maar wat anders
ging. Toen Leen weg ging, was ze als dood.
Dacht je, dat me dat niet denken deed aan m\&
moeder? Mijn ploeteren in >de twee maanden was
voor Leen en de kinderen. Ik wou wat goeds doen.
Als Leen nu maar v rooi ij ker was, en eens dansen
wouZe is zoo akelig degelijk in baar doen en
latenJouw vrouw is als de mijne, maar jij
bent geheel anders dan Ik. Jij houdt van de gods
dienst en hebt er wat aan. Brouwer, je .moet niet
nijdig worden; ik wil eerlijk imet je ipraten. Dat
jij 't uithoudt in de kerk begrijp ik niet. Jij moet
toch ook zien dat er veel rommel is bjj de lui die
luisteren naar een preek. Als je zaken doet met
de menschen zooala ik, weet je 't zeker.
Denk je werkelijk, dat dominee Long alles gelooft?
't Zal wel een leuke, eerlijke vent wezen, maar ik
denk dat hij met z'n preekon doet als ik met m'n
gebabbel om toch maar wat te verdienen. Als ik
de menschen precie- vertelde hoe de boel in me
kaar zit met inkoop en verkoop, ibleef min kar
retje vol. Wisten de klanten 'hoe ik zelf denk over
de dingen die door mij met veel bombarie worden
aanbevolen, ze lieten me krepecre. De wereld wil
bedrogen zijn. Dominee weet dit ook, en daarom
preekt hij er maar op los. Van 't Goor wou vroeger
dat ik meeging naar de kerk. Liefst twee koer op
één Zondag. Dat vertikte 'k. Eén keer was al meer
dan voldoende, 'k Hoor nog de dominee preoken.
Hoe denkende mensen en zooiets éiikke, is me een
raadsel. De man verveelde me met z'n onnatuur
lijke stem, en wat ie zei, was soms zóó dat je
denken moest: het leven is niets anders dan een
machine van eenvoudige constructie, en de man
op de preekstoel kent elk radertje. Ik zat liever
op de melkkruk dan in oen kerkbank. Dominee
Long zal wel honderd procent moer waard zijn,
maar
„Zal de dominé eens met je komen praten?", vroeg
Brouwer. „Dan hoor je geen preek, maar juist wat
je noodig liebt. Wees blij dat ook onoprechte men
schen naar de kerk gaan. We hebben op onze
preekstoel geen man die zwart wit noemt En, jouw
zaakje mag je niet vergelijken met wat dominee
doet. Hij probeert nooit menschen te winnen door
de waarheid te verdraaien. Zijn waar bestaat uit
het beste wat in de wereld te krijgen is.Als de man
gesteld was op con prettig leventje, zou hij nooit
ln de mijnstreek zijn gekomen. Jij hebt alleen te
maken met de portcmonnaie van de menschen.
Dominee zoekt het dieper. Hij probeert de men
schen iets to even wat nooit vcrgoaL En hiertegen
komt juist bet grootste verzet".
„Je kimt wel gelijk hébben", zei Banga. „Ik kan
daarover niet praten. Maar, stuur de man astublieft
niet bij mc. Wel vind ik goed, dat hij de kinderen
doopt. Leen wil T zoo graag".
„Ga je dan mee?" vroeg de ander.
„Dat meen je niet. Hoe ier wereld zou ik ja kun
nen zeggen op die vragen!
Leen weet dai ik thuis hlijl. Maar, zou 't kunnen?
't Is met ons een wonderlijk zaakje. Wie ik bon,
weet je wel zoon beetje, en Locn komt ook nooit
ln de kerk. Doopen ze dan hier wel?"
Brouwer beloofde er over te zullen spreken.
.Vlak voor zijn heengaan, gaf hij den goeden raad;
„Banga, begin mu .eens met niet meer te drinken.
Misschien denk je dat bier je geen kwaad zal
doen, maar als je veilig wilt zijn, doe dan geen
half werk. Jij praat veel beter dan Ik, maar .ik
geloof niet, dat je iemand bont die ziohzelï 'met
mooie woorden wil bedotten".
Zwijgend liet Banga den bezoeker gaan.
De ergernissen van juffrouw Jansen
Voor juffrouw Jansen werd het leven steeds moei
lijker: wrevel en bitterheid maakten haar bestaan
grauw en zwaar. A lm eer was het noodig door drük-
•docn te ontkomen aan moordend gepeins. Weer
werd de kamer overhoop gehaald. Juist toen de
wanorde het grootst was, en ze jachtend wilde or
denen, ging de bel.Verstoord deed ze open, en
stond voor een diaken. Hij vroeg hulp voor een
weduwe. Zij kende 't geval: een jonge man, vader
van drie kinderen, .stierf plotseling. *t Was een
kerksch gezin.
Dat de diaken ook bjj haar kwam om steun, vond
ze goed. Ze kon best wat missen. Wie zou geen
medelijden hebben met de vrouw en haar kinderen
In zoo'n geval deed ze nooit schriel. Ze had
de portemonnaie reeds in de hand, toen de diakon
alles bedierf. De man kon niet vermoeden, dat
een paar bijbelwoorden de gejaagde vrouw zoo
zouden irriteeren.
Nadat hij, staande op de mat, zijn aankloppen
verklaarde, sprak hij tot slot over de troost der
weduwe: God is een Helper der weduwen en een
Vader der woo zen".
Dit was voor juffrouw Jansen voldoende om de
geldbeurs met een driftige beweging neer te leg
gen, en de collectant nijdig toe te voegen: „als de
lieve Heer zoo goed voor de stakkers is, moet u
hier niet komen".
Geheel overrompeld stond de diaken weer gauw
buiten. Hoe was 't mogelijk! Wat een mensch!
Hij dacht: zoo'n vrouw, die nooit in de kerk komt,
mag wel eens een bijbelwoord hooren. Dominee
Long zei meer dan eens, dat het diakenambt ook.
een geestelijke zijde had. Vriendelijk had hij ge
vraagd.Eerst deed ze alsof ze graag wat gaf
Er waren toch wonderlijke menschen in de we
reld. Wat een gncicht zotte die vrouw opeens
De man wist niet dat zijn zalvende toon alles bo-
Opgewonden was de vrouw weer gaan werken.
Wat een kwezelJa, die bijbeltekst kende ze
wel. Of ie vvuar was? Ze kende weduwen die de
kerk plat liepen, en toch bleven tohben. Onder de
preek zaten ze te rekenen, en kwamen altijd tekort
Zorgde de lieve Heer? Deze vtouw en kinderen
zouden ook heel gauw weten wat armoede is.Wat
gebeurden er toch rare dingenZij kon bedt
een paar kleinen verzorgen, en haar wieg bleef
leeg. In dit gezin waren kindertjes, en nu had-
Hij overbluft, ijj spinnijdig.
den ze geen vader meer. Ze gaf graag al haar
mooie meubeltjes voor één eigen kind.
Dat ze zoo gedaan had tegen den diaken was niet
goed, maar waaromZe wilde Jan alles vertel
len, en samen konden ze overleggen hoe ze nu
zouden helpen.
Toen Jansen van de morgendienst thuis kwam,
zag hij direct aan Tine's hooge kleur en schitte
rende oogon, dat ze weer veel geploeterd had.
Op den duur zou ze 't zoo niet volhouden. Vreemd,
dat ze niet wat rustiger kon zijn. Ja, hij wist wel
wat er Impends. Hij voelde T tooh ook! Maar, lt
was nu eenmaal zoo. Geen mensch kon 't veran
deren. Tine was toch oud genoeg om dat te weten.
Soms was ie bang, dat ze zenuwziek zou worden:
ze kon zoo raar doen. Gelukkig, dat hij kalm
bleef. Moest ook nu maar doen alsof er niets ge
beurde.
Ze zalen aan tafel. Jansen merkte dat zijn vrouw
bijna niets at.
„Je moet beter opscheppen", zei hij. „Als je hard
werkt, moet er wat in. Heb je t erg druk gehad?"
Ze vertelde.
Hij lachte om de diakenhistorie. Hij kon zich dui
delijk voorstellen hoe 't gebeurde. Hij kende de
diaken. Een goeie vent, maar een beetje preekerig.
Hij had dat gezicht van dien broeder wel eens wil
len zien. Dat stel adden ze moeten kieken! De
man al in de open deur, z'n vrouw op de mat; hij
overbluft, zij spinnijdig.
„Die tekst was duur", zei Jansen. „Als ie 't had
gewetenJe hebt kans, dat de vent mij aan
klampt op de mijn. Wat moet er dan gebeuren?"
„Je zegt, dat we zelf wel iets kunnen brengen".
„Heb je ook een bijbeltekst voor me?"
„Ja, Laat de Linkerhand niet weten wat de rech
ter doet".
Jan repeteerde. „T Komt in orde" beweerde hij.
„En jij gaat er morgen maar eens heen. De buiten
lucht zal je goed doen. Je moet er eigenlijk veel
meer uit Afleiding heb je noodig. Zal ik ccna
kijken wat de radio geeft? Een mop muziek onder
't eten is goed voor de spijsvertering".
„Nee, laat maar. Lk ben al klaar met eten. *k Heb
nu liever geen getjingel".
Het gaan naar de weduwe gaf juffrouw Jansen
geen verkwikking. Boukje was haar vóór geweest.
En de weduwe prees Boukje. „Dat is zoo'n bost
mensch. Die weet wat men noodig heeft. Och, da
raensohen willen wel wat geven. En, dat is mooi.
Maar geld en goed is het hoogste niet. Een
mensch heeft troost noodig. Jouw zuster weet dat.
Brouwer kwam gister ook even. Dat is nog eens
een ouderling. Dominee Long sprak ook zoo mooL
Ja, de menschen doen hun best, maar
Juffrouw Jansen kon onmogelijk mee schreien. Het
was weer zoo. Ze hingen als klitten aan mekaar.
Boukje voorop.
.(Wordt vervolgd).
'310
u u u u /i j n u a aviurtn^aaiia I
HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT
Naar „Schoonehavens"
Van Meerland naar Schoonehavens was een
hcele overgang. Als geboren stadsmonech had ik
<de meening, dat 'ik in de nieuwe gemeente .spoedig
in m'n element zou zijn.
iEon stadsdeel, met bijna 90.000 inwoners leek een
kolfje naar m'n hand; ik kon daar meer sociaal
werk doen, de vleugels breeder uitslaan, de sociale
kwestie in den diepsten grond benaderen. Ik reken-
ide echter te weinig met hetgeen voorbij was en
ttodh een blijven den indruk had achtergelaten. In
een kleine gemeente is de predikant meer cen
trum, zet het stempel van z'n persoonlijkheid op de
'dingen. Hij is ingegroeid en meegegroeid, de men
taliteit van kleinsteedsche menschen is'heel anders
'dan van de groote-stad bewoners.
Op een triestcn morgen rolde de trein het station
binnen. De electrische bracht ons vlug naar Schoo
nehavens over de groote bruggen. Of liever ge
zegd tot aan de groote bruggen, 't Was Dinsdag
en voetje voor voetje ging de electrische de brug
gen over; zoo druk waé het verkeer. Gewriemel
Van menschen, fietsers, auto's, vrachtwagens links
on rechts.Getingcl, getoeter en om 't kabaal te
versterken reed fluitend, met zwaar gedreun, een
Bange trein over de spoorbrug. Door het water
sneden booten in verschillend formaat, alles war
relde om ons heen in nerveus bewegon. Wc zaten
zwijgend, zeidon niets, trouwens om je verstaan
baar te maken, had je moeten adhreeuwen.
Heel anders dan in Meerland. Om dezen tijd was
haar ieder aan *t werk in- fabriek of kantoor, de
straten waren dan 'leeg, rustig. Hier leefden de
smensc-hen binnen en buiten, joegen door m razen
de vaart; alles stond in het teekon van handel en
verdienen. Snoevend kwam er altijd uit: t is hier
oen werkstad, geen luxe stad. Of japon en ploete-
«m met werken gelijk staat valt te betwijfelen,
een luxe stad was het zéker niet. Bij overgang van
de tweede brug begon bij mij 'de beklemming.
Hoog in de lucht rees op het massale gevaarte
van de hefbrug. Zware betonblokken deden de-brug
dalen en Tijzen; machtige demonstratie van ver
nuft en techniek. Do 'kolos sprak tot mij wel van
geest, toch voelde ik de omklemming van het ge
weldige, waartegen de mensch niet op kan.
Ik werd angstig voor een opzuigende macht, schijn-
baar geestelijk. In don grond materialistisch. De
jaeende menschen, de kluwen van wagens, auto's,
trams, het akelig kabaal, alles deed me klein wor-
don en bang voor de taak die wachtte.
In zoo'n milieu het Evangelie te moeten brongen,
waarvan de overdenking toch concentratie en stilte
eischt. Waar moest 'hier de stilte worden gevonden
in een stad van geluiden dag en nacht. Wat een
gedrang langs elkaar heen van allerlei heterogene
menschen, die elkaar niet kenden al waren ze
soms huren. Allerlei eigen levens zonder verband,
meer individuen dan menschen met en voor elkaar
levend. Dit was dan de groote stad, Schoonehavens,
met beangstigend entree. Want toen de tram over
de brug was, werd de beklemming grooter. De
somberheid viel op je, omving je goruischloos, je
zat er in als in oen nevel, 't was of de hartklop
zich wijzigde. Donkere boomen, zwartbesmookte
buizen, met roet bedekte schoorsteenon, die dage
lijks geweldige golven uitbraakten, een gevangenis
achtige bierbrouwerij, alles somber, !>enauwend;
dn de lucht gezoem van fabrieksgeluiden.
oogen, en daar ziet hij iets in, dat hem niet aan
staat. Daarom gaat hij naar den doktor en rappor
teert zijn bevindingen.
Er wordt besloten dat men het nog drie dagen met
hem zal probeoron. Heeft zich het ijaor dan nog
niet langs natuurlijke weg verwijderd, dan zal men
moeten opereeren."
En dan:
„Dit Is het holle van de nacht Dik, broom go drenk*
is de adem van de nacht. De listen en het bedrog
zijn vergeten. We zijn alleen in de slaap eerlijk.
De lampen op de gang bij de ziekenzaal geven
elkaar het licht over. Achter het nummerbord op
de corridor brandt een lamp.
Er rolt een schol. Angel vraagt een bodpan. De
verpleger wacht bij hem tot hij klaar is. En terwijl
hij daar togen de muur staat en zonder eenige
géne langs Angel heenkijkt, die zich op zijn beurt
niet gehinderd voelt, klikt het tegen de wand
van de pan
De koek heeft dienst gedaan; de operatie is niet
meer noodig."
(Wordt vervolgd,)]
Te midden ran die sombere wereld stond massief
de 'kerk, groot gebouw met toren en torentjes.
Daar kwamen Zondags dus de geloovigcn hijeen,
die hun ziel nog :niet in .de zuiging hadden zien
ondergaan. H "Was me al verteld, dat Schoone
havens erg rood was; ik moest me er niet al te
veel van voorstation. Er zat een oude kern -evan
gel isatie-menschon, die .een kerk hadden gekregen.
Dat was -een warme ikring mensrihnn, -die nog
onderlinge band kenden, maar de opkomende gene
ratie was anders.
Ik moest vooral niet vergeten, dat Schoonéhavcns
eigenlijk geen historie had. -Een veertig jaar ge
leden was alles nog haast weiland,; op z'n Amcri-
kaansch werd 't uit den grond gestampt Straalt
na straat dook op, .naast een oud gedeelte, kreeg
ik ook nog een stuk van het Amerikaansche -dool.
Ik kreeg er een troost bij, het Amerikaansche deel
zat bijna vost uan een naburige gemeente, dus
voor uitbreiding hoefde ik niet meer bang te zijn.
Geen historie, 't is langzaam tot me doorgedrongen.
Kerk en bevolking zonder historie, mengelmoes
van alles en .nog wat saamgegroeid uit diverse
deelen van het land. Arbeidersbevolking ,in hoofd
zaak geconcentreerd om fabrieken en havens. Rood
in doorsnee, communistisch, hetgeen ik me hier
beter kon begrjjj>en aan elders.
Zondag had bevestiging en intree plaats.
Met glunder gezicht was gezegd dat het wel vel
zou zijn. In de groote kerk gingen 1700 menschen,
als 't moest wel 2500, en u begrijpt, bij dergelijke
golegenheden is er altijd veel belangstelling, als
je komt en als je gaat heb je de meeste monschon.
Rondborstig kondon ze zoo met je praten, eerlijk
zonder er doekjes om te winden. Ze hoopten maar
dat het met me zou gaan, als ik het maar kon
vinden met üe collega's, dat was een belangrijk
punt. 't Was altijd gezellig, de partijen hielden
elkaar in evenwioht, konden wel eens nijdig grom
men, maar gingen dan weer rustig liggen alB er
koest was geroepen. Ik zou wel transpireeren in
zoo'n volle kerk, domineeshoofden leken veel op
fleschjes bier, 't sj>oot er van boven over heen.
Ik vond de opmerkingen origineel, eerst even
vreemd, spoedig vol humor.
1 Was vol met bevestiging en intree. Ik was niét
bijzonder innerlijk ontroerd, meer overweldigd. Het
mystieke moest wijkon voor het willen overheer-
Bchen van het massale.
Een paar duizend menschen doen vreemd nan als
je een vierde deel gewend bent, een kerk waarin je
de Meerlandsche kan ronddraaien imponert, bet be
stijgen van de kanscltrap deed je een gewaarwor
ding krijgen of je naar een eerste étage ging. Alles
massaal, groot, vreemd, onbekond. En als vreem
deling sta je er midden-in, hoog in geweldige
ruimte.
Alle krachten moeten lngespannon om uit te dra
gen; zware eisch lichamelijk als geestelijk. 1 Krijgt
iets van een zich voorstellen met oen program op
christelijke grondslag. Je bent eigenlijk je zelf niet,
toe re snaren kunnen niet worden aangeraakt, ge
wetens worden niet getroffen, 1 Is moer een uitje
voor de gemeente, die nieuwsgierig den nieuwen
herder en ileeraar .wil bekijken, hooren en als 't
noodig is oritiseeron. Ik geloof dat in de groote
stad vooral, ook hij de gemeente 't geestelijke
hij een intree niet zoo zwaar weegt 't Is ook tuiast
.onmogelijk om een wild vreemde voorganger direct
•te begrijpen on te waardeeren.
Lk herinner mc nog gepreekt te hebben over het
Evangelie als kracht Gods. Algemeene dingen na
tuurlijk, eeuwige waarheid, zonder persoonlijke
behoeften te kennen, waarnaar je de preeken kunt
inrichten. Die kon nis komt pas langzamerhand, na
gesprek met 't echte stadstype, dat zoo vaak hun
kert naar verlossing uit de materieele sfeer.
Hoe menigmaal heb ik gedacht aan 't werk van
Heitmann, de groote stad en de godsdienst De
steden in Duitschlond leken me niets anders dan
oorden van wanhoop en ik had respect voor Heit
mann, die -met onverwoestbaar idealisme bleef
«wijzen op de eenheid van het menschelijk geslacht
In Christus. Maar als .ik dwaalde door de einde-
looze straten 'met duizenden menschen, die aan
m'n zorgen waren 'toevertrouwd, kreeg ik een ge
voel van wanhoop. Bereiken was onmogelijk, por-
soon lijk contact met de meesten uitgesloten. Zou
dk 'nu verantwoording moeten afleggen voor al
<die zielen? Maar dat was toch te dwaas; een kerk
kon wel (een -wijk geven zoo groot als een halve
stad, dat ging toch ver boven alle menschelijk ver
mogen -uit.
Persoonlijk contact is het eenige middel om iets,
ja veel te bereiken. Maar dan moet bet contact
zjjn van langdurigen aard, geen doktorevisite. Een
mensch, die totaal het evenwicht kwijt is, wordt
niét door een kwartier praten gerustgesteld en in
'U evenwicht teruggebracht
Vooral in de stad zijn de gevallen van geestelijke
verwording gecompliceerd. Het heole milieu kan
loodzwaar drukken en nerveuze reacties doen ont
staan. Het onrustige hart, dat geen rust meer kan
vinden in T rusteloos gejaagde lichaam, hunkert
naar God en kan toch zoo moeilijk komen tot
aanbidding.
De stad is het milieu van conflicten ln diep geeste
lijken zin. De jacht naar meer, naar honger, naar
wat anders, vervreemdt van God, die van Zijn kant
evenals in Sauls historie gaat zwijgen en eorSt
schuldbelijdenis eischt alvorens te antwoorden.
Wat baat het een mensch al gewint hij de hecle
wereld en lijdt schade aan z'n ziel.
*t Klonk zoo zwak ln m'n hart tegenover de mach
tige silo's en pakhuizen, in 't gezicht van de prach
tige havens mot stoomers uit alle onrdon van de
wereld. En wat een techniek. In een minimum van
tijd een boot leeg, geladen in lange treinen de
Inhoud. Eep rangeerterrein om van te duizelen. En
er werd geld verdiend in die jaron, veel geld, w
werd gewerkt ln de werkstad.
Maar vele zielen loden schade, gingen onder In
don maalstroom, zochten als rnmpensatie grnrtt,
zinnelijk genot, oen rot». En de lceék bereikte een
klein percentage, nog geen tiende gedeolte. De
groote rest bouwde ln de week on Zondag aan den
toren, zonder doel en waarde, coöperatief proteo-
tecrend tegen God.
307.