VOOR DE oSo.OO °o®o°0®0 LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR A. WAPENAAR Lichting "18, door J. K. van Eerbeek. Uitgave J. H. Kok N.V., te Kampen, 1U82. Na de bundel „Verhalen" van dezen auteur,, nu zij,n roman „Lichting "18." Het begin is zoo dood-machten: „Dit verhaal behelst de geschiedenis van eenjongen, man. wiens ervaringen voor een deel niet verschil den van die van andere jonge menschen. Voor een ander deel houdt de richting, die zijn leven nam, verband met de bijzondere omstandigheden, waarin, hij leefde. De jaren negentienhonderd veertien tot' achttien verschilden zoozeer van die, welke er aan. vooraf gingen, en de invloed, die ze gehad hebben op de menschen, die in deze dagen hun jeugd be leefden, is een heel bizondere geweest. Deze in vloeden na te gaan is het doel. van de volgende vertelling." Dit is gelukkig niet de auteur op z'n best Hij stelt zich bij wijze van spreken ons voor .n zijn grijze verf-bemorste at ellen-jas. Dat doet hij. niet alleen hier, maar telkens weer in de loop van de vertelling. Je ziet den schilder aan 't werk, telkens draait hij zich even. om en deelt, ons vriendelijk mee, hoe ver hij nu is met zijn compositie en 't schij/it wel of hij dit noodig heeft om zijn muze even op adem te laten komen. Want na zoo'n kort inter mezzo is hij weer weg in zijn werk en. do schilderij met zijn vele boeiende partijen neemt hem en ook ons, die toezien vol interesse hoe de inspiratie hom> „hegeistert", geheel in beslag. Deze schilder verrast ons door zijn origineele werkmanier, misschien irriteert hij velen door zijn d,.x»ge interludiën» zoo langs zijn neus weg tot het publiek gericht. Maar: het resultaat, de schilderij, pakt ons, slaat ons nu en dan met verbazing- om. de gedurfde kleurenkeus, om de diepe, 9oms heel. grillige perspectieven, doet ons met overgegeveo aandacht staren naar meer dan één kop, die ons fascineert met de vraag: Verda ik die expressie wel goed, zooals de kunstenaar wil dat we dia. verstaan zullen? Deze psycholoog-romanschrijver maakt het ons allesbehalve gemakkelijk hem. te volgen in zijp. zielkundige diep-boringen! Daarom is dit boek niet een boek voor iedereen, niet voor hem of haar (lie van gezellige, vlot te lezen verhalen houdt, heelemaal niet een. boek voor wie op Runa is gebrand of Von Malteahn; ook niet voor wie „De Opstandigen" zoo dolletjes vindL, zoo reuze-spannend. De spanning in. „Lichting "18" is de spanning van een geest, die zich confronteert aan de conflicten, die het leven, rondom, hem. en. bovenal ook in hem aan de orde stelde, die- weten wil waar hij aan toe is, die vecht om een plaaia», vanwaar af hij zich orinëteercn. kan naar de wind streken van het kostelijke maar zware- levan. Heeft Remarque aan Van Eerbeek, 't voorbeeld, gegeven? In allen gevalle: Dit hoek. bevat twee dpelen. „Oorlogstijd" heet het eerste: „Na-oorlog" het tweede deel. Dus: na het „Vom Westen nichts. neues", de confronteering met het leren: „Dar Weg: zurflek". Ook hier: „Scholieren" met elkaar vóór-en tijdens hetaeen hier „mobilisatie" heette;.. ene. ook weer daarna. Een p-achtige vondst is dat begin alk we de klas-, van een IT.B.S. worden binnengeleid, waar een jongen op het boni staat te experimenteeren in t wiskundfe-uur; Wehmever heet hij, nadat' een vlieg machine in 't kleine stadje nog iets verbijste rends de klas naar buiten heeft aelokt,, en. het gezag had geknauwd van den leeraar. Dit begin hoofdstuk reeds typeert de werkwijze van den schrijver. Denk nu niet dat: hij alleen. en hij kan het uitstekend-raak een. klas wil laten zien in. haar acties en reacties ten aanzien van het leeraarsgezag; hij reikt hooger; de hoofd personen van z'n hoek worden hier voorgesteld in hun verscheiden karakters, zooals ze straks in de1 groote klas van de levensschool ^ullem uitkomen:: Wehmcyer gewiekst, handig acteur met weinig inhoud; maar hii ,.(.oet" het, schitterend neemt hij er den leeraar tu-«chen, hij heorscht over de klas, niet de leeraar, die de „dlipe" is. Daartegenover Anton Homan, die het wel weet, wat. er gevraagd wordt die hpf méént te kunnen maa- als hij voor het bord komt, verliest hij zijn zelfvertrouwen, gaat hij stotteren en bezwijmt. De leeraar had' ham anders wel over zijn- kwaal hecngeftolpen maar: het gezag was aangerand; de Ifec-aa-r had nu- een wreed plezier in Homu's timiditeit. Deze timiditeit is, vooral ook symbolisch te verstaan. Want van dat «totteren ontdekt ge later niets meer bij: Homan, wel stottert hij in amleno zin: hij verliest zijn zelfvertrouwen in meer dom oen conflict met het leven. En als de jongen nd de les het glas, waar de leeraar uit gedronken heeft, opneemt en naar de Christus-figuur smijt op de schilderij, een reproduc tie naar Titiaan, aan de wand der leeraai-skamer, zien we in die daad op z'n scherpst, gesymboli seerd het conflict dat Etonian's leven gaat marte len: „W'at dunkt u van den Christus?" Want Homan ziet op die reproductie naar Titiaan een voorstelling van den Christus, als deze, met een munt in de hand reikend naar wie Hem een strik vraag deed, zeide: „Geeft den keizer wat des kei zers is, en Gode wat van God is." 't Is voor den jongen of Christus er zich van af maakt, of Hij wil zeggen: Geef den keizer in. vredesnaam maar wat des keizers is. En Anton Homan kan geeu vrede hebben met een gezag, zooals dat in zijn leeraar is uitgekomen die noodlottige- morgen. Hij, duldt nog geen compromis, zooals Christus dat schijnt voor te staan. „Er is niemand, die hem op dit oogenblik met zulk een hekel vervult a's juist Christus. Maar ook: „De daad (het werpen van het glas) heeft hein. bevrijd. En direct er. op voelt hij: zijn heimwee jegens den- Heiland is er niet minder groot om;, zelfs is ze na deze uitbarsting grooler geworden." Lezen we nu wat op de laatste bladzijden van dezen roman staat: „Hij (Homan) zag zichzelf, op de middelbare schoolHij zag den jongen, die het glas tegen het beeld' van Christus im scherven had geworpen. Kunt Gij vergeven, overlegde hij, dat ik mijn eigen oordeel, boven het Uwe gesteld heb? Dat ik met mijn veretand heb willen controleeren? Wanneer ik U in dieper gehoorzaamheid had geloofd; wan neer ik U had liefgehad, zooals een zondaar als ik, een reme als U had behooren, te beminnen; zou. ik niet op mijn dwaalwegen geraakt zijn. H^t was alles zooveel eenvoudiger geweest, als ik met alleen had gezien op de menschen om mij heen maar tegelijk op U. Mijn onvrede met de maatschappij is dezelfde nog, maar ik geloof nu niet meer zoo- dof, dat er geen uitweg te vinden is." Tuiwchen het begin van. het boek en, dit slot lig gen de mobilieatiejarem en een stuk na-oorlogscüo tijd. Dat de hoofdpersoon van „Lichting "18" een idea list is, blijkt al reeds dadelijk. Een lichtelijk wond bare psyche bezit hij; een schuwe en bedeesde droomor is hij, die zich aldoor verbaasd over de gemakkelijkheid, waarmee z'n kameraads, Weh- meyer, Dekken, Peel, en, Jannink, met- dat zware: voor hem zoo gecompliceende leven, om zoo te zeggen: jongleeren, zich er doorheen welen te slaan. Maar hij ziet ook nd de oorlog de keerzijde, van die gewiekstheid: zedelijke nederlagen, waar uit alleen het geloof redding waarborgen kan. Zoo b.v. Peel, die we in 't eerste hoofdstuk scherp- gekarakteriseerd vinden Deze ontmoetten we eerst weer iïi' het tweede gedeelte van de roman, in na- oorlogstijd dus; maatschappelijk mislukt, geschand vlekt door een ondergane gevangenisstraf. En dan. niet te vergeten Bertus Dekker, directeur geworden van een Credietbank, type van den „streber", dien de naroorlogsche zedenverwildering, in de specu latie-waanzin: uitgebroken, ten val brengt, slacht offer ook van wie hem naar voren, brachten. Ook Homan komt in de crisis,, maar, het geloof' behoudende, overwint hij; Naar aanleiding van Van Eerbeek's „Verhalen* schreven we: „Hij is een kerel, wars van rhetori- sche franje recht uit, nuchter, die om her leven geen doekjes windt, van vaJsch, idealisme, of over spannen romantiek. Hij is een Groninger en dat zegt heel. veel: hij zit boordevol gevoel maar hij zet een, gezicht vol strak-verstandelijke ernst; hij heeft een vlijmscherp intellect waar zijn gevoel benauwd voor uit de weg gaat; want in egen geval wil hij sentimenteel doen." En 't is of hij aldooc spraken we zoo even niet van zijn droge intec- ludiën? even moet opzien uit zijn levensbespie- gelingcn-in-vertelvorm om zich, te verdedigen, tegenover zichzelf, ddt „zelf", dat protesteert tegen het doen van allerlei confidenties aan. het luiste rend publiek. „Ten slotte is dit verhaaJ een alledaagsche ge schiedenis. Een jong mensch ziet zich. achtereen volgens voor alle realiteiten geplaatst waarvoor het leven Iemand stelt. Ieder ervaart op zijn beurt hetzelfde. Liefde,, dood;, maatschappelijke verwik kelingen, zijn werkelijkheden die het innerlijk van den jongen mensch wekken en. keuren, toetsen.'* Zooiets. zou- Remarque niet hebben kunnen zeggen; zoo kan alTeen maa- spreken, als hij eerlijk is: één van dc „Lichting "18" uit 't kleine land dat z'n neutraliteit; mocht bewaren en. bewaken. Inde» daad; oen geweldig boek kon „Lichting "18'" niet worden; 't is inderdaad een. alledaagsche historian alleen maar: verteld doop een niet alledaagschft geest. Hij: verhaalt, van velerlei gebeuren, niet en ziehier dè zin van „Lichting "18" om dat gebeuren; dat op zichzelf zoo heel gewoon is, maar om het innerlijk van degenen* die „Lichting "W' vormen, te belichten in, z'n. ontwikkelingsfazen, Kortweg gezegd: „Lichting "18" is allermeest een psychologische roman en in de tweede plaats ook een zedenroman; ge leert er uit kennen het HU- land uit de mohilisatiedagen, het Holland dat smokkelt en hamstert, dat bang is voor het.....* uitbanston van de vrede; Zóó ziet Homan, die ook meedoet aan wat de' schrijver de zonde van de vrede noemt, de situatie- dier dagen: „Er is iets veranderd, in de orde van zaken. denkt hij, al. loopend. Men. is gaan nadenken. De- koningen, de veidheeren, de politici loten zich vaa> hun kleine kant zienDe oorlog duurt' ook te lang, dan dat ze db martiale geste kunnen vol houdenVroeger was een oorlog zóó begonnen; zóó geëindigd. Maar nu: hebben de volken zich. im elkaar vastgebeten, als concurrenten in een- straalhet zijn klaino, geniepige menschje» geworden; de oorlog, die vroeger een oogenblik van bevrijding placht te geven, de gelegenheid) voor de moed, is nu uitgerekt tot het tragi-komisch' gesjaggerdat levens en. zielen kost," Scherp gezien en bitter-raak gezegd; Hoe is de schrijver in zijn kracht als hij vertelt van de recruten dor lichting "18, wat een geestige kijk heeft hij op het kazerneleven. Hier is hij in> zijn kracht; hier is de knetterende humor niet van de lucht af; En als hij de tragiek geeft in 't hoofdstuk „Dienst- weigeraars", dan zet hij de accenten niet fel aan;; dan komen er van die korte, geladen, zinnetjes, die- de spanning van 't gebeuren* de sfeer, zoo direct doen aanvoelen. Hior toont Van. Eerbeek zich welt vol-uit een schrijver van déze tijd, welks tempo hij overneemt omdiot hij de tijdgeest aan lijf en ziel heeft ervaren. Ook hier staat hij er boven, en de humor door glanst de tragiek. De communist Angel heeft een vork ingeslikt;; vroeger al eens een lepel, „die langs operatieve: weg is verwijderd." „Angel is weggeb acht. De verpleger komt terug,, kijkt achter zijn krib, maar vindt geen vork. Angcll is gefouilleerd maar er is niets op henrn gevonden: Dus hij heeft toch. weer ,voor dfe derde keer zich-' verzet. „Er was van zijn maag ai bijna niets meer over," zegt de verpleger. „De dokter durfde het da- vorige keer al bijna niet meer aan met hem.'" „Ik zou nog wel met hem willen ovrsteken," zegt! Bierma, die maaglijder is, afgunstig. „Het zou je kunnen tegenvallen", meent Bertus; Maar Bierma, die met zijn vork puree van aard appelen perst, blijft bij zijn bewering. „Zooals hij er zit, zou- ik willen oversteken," zegt?, hij: „Ik zijn maag en hij mijn ribben.'" Er is nie mand, die hem daarop aanvalt. Kostelijk is het slot van deze historie der vork- inslikkerij. Angel wordt geïsoleerd. „Koek is goed voor Je;" zegt de verpleger; ,je wordt er zoet van.'" Maar hij ziet' dat Angel: het bloed uit het gezicht wegtrek;- hij: let nu- op zijn' 306 De Spoorzoekers van Geitenbeek (Vervolg.) Hoofdschuddend stond zij voor de tent Motte jullie daer met z'n allen in slaêpe, dan! kindere mensdie.Ik kon 't in fis niet 'ouwe ik docht ammaer, datte jullie weggespoeld wazze Ik docht, dat arme Klaesje met z'n ongelukkig bientje. t Is al heelemaal over.pochte Klaas. Daar kwam Wout met een stoel aandragen. U weet, wat een vermoeid mensch toekomt; nietan? Ze zette zich breed en tevreden op de houten zetel en monsterde met onverholen verbazing het ge- heele kamp. 'Oe laet is et? vroeg ze. Bij êlleve? Dan krijge we zeker wel een bakje, niet? Ze begon het geheele voorval van de komische kant op te nemen, tot groot vermaak van Wout en de andere jongens, die in haar buurt bleven, van wege een stil vermoeden van meegebrachte zoetig heden. De büvrouw zeit: Kom je een bakie doen? Maer ik zeg: nee mensch... ik lóóp efle bij onze Klaes an... die zit op z'n buitentje,, nietan? Joris was niet meer teruggegaan naar het dorp. Er is toch niks te doen; alles ligt in de haven. Zoolang de Engdschen het niet konden hebben,, dal een gedeelte van de gevangen haring naar het verhongerende Duitschland ging zoo long de zee lag bezaaid met verraderlijke mijnen, zou *>k de visscherij wel gedoemd zijn tot werkeloosheid; Joris had betere tijden gekend verleden jaar nog had hij goed verdiend met het proviandeeren der loggers, doch nu kon hij best een. dag weg Hij liep nu echt genoeglijk rond en bracht vrouw Roos een dampende kop koffie. Je had je wel 'es magge scheren,, Joris, zei Frank opeens, die Wout iets had hooren mompe len van „een zware baard". Das te zeggen, neel... ik had er vanmorgen geen tijd meer voor. Wout wil ook al naar 't dorp voor z'n baard... lachte PauL Gelukkig hebben wij daar nog geen last van Kenne jullie mekaar niet scheren, dan? zegt vrouw Hoos guitig lachend. 7 !.nnp ppimnt en haalt een groote zak „kussentjes" te- voorschijn, wat een blij hoera'tje oplevert. Durve jullie dat niet? Kindere mcnsche zal ik je der is wat vertollen? Klaas schrok al. Als moeder nou maar niethij had dat verhaal al zoo dikwijls gehoord.en hiertusschen al die jongens hij kreeg bij, voorbaat al een kleur. Doch er was al een groepje neergestreken, al zuigend op een babbelaar. Vrouw Roos had door haar opgeruimd praten, met de jongens direct hun hart gestolen; Het was, alsof ze iets gezelligs van huis importeerde in het kamp, 't Is al een 'ééle tijd geteje, zie je. Mijn. moeder der moeder, nouen die der eerste man, 'adi een barrebiersaaek op 't Marcelisplein. Toe stond die ouwe molen der nog. mot je weteNou, 't. w-as in die barre winter van achttien'onderd. en negentig, toe Willem drie Is gestorven. Op 'n Zae- terdagaevond was de baes met een waage naer Botterdam om goed, en snééuwe dat 't dee sneeuwe „Dikke Dien", want zoo 'iette ze, (dat was zoo der bijnaam, zie je) stong al te kikke en nog es te kikke, maer ze kos gien 'and voor der óge zien van de snauw. Ze docht netuurlijk an een ongeluk met der man of datrie ingesneeuwd as.. De 'eele kaemer zat temet vol mannen,, die ge schoren mosten worden. En Dikke Dien liep maer van- de voordeur naer de achterdeur van aar 'uisje. —Is de baes ter nog 'iet? begonnen ze te vraege. Dan zee ze maer: (H)ij komt zó. En wete jullie nou, wat Dikke Dien toe 'edaen eb? De jongens luisterden aandachtig. De gebeurtenis begon voor hen te leven door de overtuiging waar mee vrouw Roos haar lievelingsverhaal vertelde. Dikke Dien was een bekeerd mensch, zie je. Ze 'ad een Toevlucht in der benauwd'eid. Toen de kaemer beneje eilegaer vol was van man nen en- jonges, is ze weer naer bóven gelöpe 'eel zachies dat niemand 't 'oorde. Daer, bij Je kole op zolder, 'ad ze der bidvertrekje, as jc me begrijpt 'Eere, zeit ze U weet waer me man is. U weet ook, datte me de centen niet kenne misse. Eh wat doch je dat ze dee, toe ze weer beneje kwam? Ze gong vlak voor de klanten staen. Wie durft er door Dikke Dien geschoren te' worden! zeit ze, en ze keek ze een voor een an. Déér 'adde ze 'iet op gerekendDe meeste 'addle een baerd van de 'eele week, zie je. Maer Dikke Dien wachtte op antwoord. Tóe stond er ien op, 't was de slaeger en 'ij zee: As jij durft. Dikke Dien-, dan durf i k ook En toe was ter niemand, die weggong. Nog nooit 'ad Dikke Dien iemand gesohoren, maar ze 'ad. er de kracht voor gekregen, weet je: Toen de leste an de beurt was, gong de deur ope en- stond de baes voor der neus;..... Vrouw Roos knikte zwijgend; alsof ze zelf een stille bevestiging gaf aan 't gebeurde, waarnaar de- jongens met onverholen aandacht hadden, gelui sterd. Er was niemand, die spottend lachte;, want ze had» den de spanning meegevoeld. Doch dat nam niet weg, dat vrouw Roos even later met een oolijk lachje vroeg: nou? Nou, Joris, wat denk je er van, vroeg Wóut, zal ik je maar vast gaan inzeepen? Niet goed geld teruglachte Jbris,, vooruit met de geit ik sla toe. Kom- maer naest' mij zitte, lans,, noodigde vrouw Roos het slachtoffer uit. Frank kwam al met een. stoet aanlöopen. Klaas maakte gauw warm water en Wout stroopte zijn- mouwen op. Even later schuimde een wollige zeeplaag, over Joris' gezicht. (Wordt vervolgd): Gezichtsbedrog Bij 1: Welke lijn is da langste, A of B. Je zoudt zeggen A, maan ze zijn precies even lang. Bij II: Is de lijn, welke door de latjes loopt recht? Kaarsrecht, hoorl Bij III: Beide horizontale lijnen loopen van links naar elkaar toe? Niets er van; ze zijn evenwijdig! Bij IV: 't Lijkt, of de horizontale lijnen in 't mid den verder van, elkaar zijn dan aan. de einden. Meet maar na. Evenwijdig! BU V: Een airkei,, waarvan de linkerhelft afgeplat is? Neen. Hij is zoo zuiver mogelijk! Bij VI: Weike cirkel is grooter, A of B. Je „eigen oogen" zeggen A, maar ze zijn in werkelijkheid even groot! Rebus 311

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12