VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg De mode in de caricatuur (Slot) Allerlei excentrieken op het gebied der mode, die last en ongemak veroorzaakten, passeeren thans de revue. Men droeg z.g. „luifelhoeden", die bij het minste zuchtje wind de dames in het gezicht eloe- gcn, benevens rokken zoo nauw, dat men niet kon gaan zitten zonder een catastrophe te verwekken, voorts pruiken, waarop de heeren hun steek niet konden zetten, zoodat ze die in de hand moesten dragen. In de 19de eeuw vertoonden zich de dames met zand looperfiguren, heeren met „spuuglokken", de crinoline, de queue en de hobbezak. Uit mijn gymnasiumjaren herinner ik me nog, hoe onze gymnastiekleeraar (oud-wachtmeester) deze lokken droeg en, als één onzer er grapjes op maakte, ons naar den rector zond met de zeer eigenaardige woorden: „Knaap begeef u naar den rektoor en zeg alsdat ik u heengezonden heb". Toen Koning Willem III een bezoek bracht te Middelburg en een groote menigte en haie ge schaard stond op den weg naar het station, zagen we plotseling een door een dame uit haar queue verloren kussentje met linten door de lucht zeilen, wat zeer er toe bijdroeg den wachttijd te bekorten. In de hiernaast afgebeelde caricatuur van H. Daumier (fig. I) zien we een boerin, die van een voorbijgaande dame zegt: „Wat moet dat mensch veel gegeten hebben 1" Daar het bij de crinoline niet aan plaatsruimte mankeerde, moedigde ze uit den aard der zaak de Die dame moet zeker veel ge geten hebben. H. Daumier) ,flet polkakopje". (Winckler-Pannenberg, verleiding aan om te smokkelen. Zeer grappig teekent dezelfde caricaturist een dame, die door een stormwind overvallen, door haar crinoline als een parachute de lucht ingaat. Evenzoo een stoute kleuter, die zidh eerst achter en ten 6lotte onder de crinoline verbergt. Geen mode, die de gemoederen der dames in groo ter opschudding hoeft gebracht dan het afknippen der haren. Een der schoonheden der vrouw is on getwijfeld haar zoo prachtvolle haardos. Het af knippen was dus voor velen een strijd tusschen het verlies van een harer schoonheden enhet volgen der mode. Ik heb leerlingen gehad met vaak prachtig haar, die maanden lang bepaald onder den indruk waren van dit dilemma, om tenslotte toch te bezwijken en het te laten afknippen. Als reden waarom zij het hadden laten knippen gaven zij dan op, dat ze zooveel tijd kwijt waren om het op te maken, maar ze vergaten, dat ze driemaal zooveel tijd bij den kapper aan dat haar moesten besteden om he<t altijd netjes te laten zit ten en dat een groot deel van hun maandgeld in handen van den coiffeur kwam, die dan ook na eenige jaren visioenen kreeg van aardige, zonnige buitenhuisjes en een zeer vervroogd uit-zaken- gaan. Maar wie zich die geldelijke offers niet kon getroosten, zag er dan na korten tijd uit als een uit het water gehaalde poedel. Ik wil niet gaarne ontkennen, dat door dit „bobbed" en „shingled" haar sommige dames tot snoezige kopjes zijn omgetooverd, maaroen dergelijke dracht staat nu eenmaal lang niet aan een ieder, zoodat er dan ook verscheidene rondloopcn, die er uit zien als een oude kardoeshond (fig. II). Zeer grappig is de spotprent van James Gillray op de struisveer-mode, die een dame verplicht het bovenluik van haar draagkoets te laten openen om haar veer dóór te laten. Vermakelijk is ook de wijze, waarop de parapluie aan den achtersten drager is vastgehecht, (fig. III). ten me liever, waarin de overtuigingen als mach tige golven-rollers tegen elkaar instieten in 'n om- hoogspattend, sissend gcschuim. Ha! dót was leven. Daar ging het er óp of er ónder. Dan riep de afgrond tegen de afgrond. De woest hartstochte lijke verwensching was me meer waard dan deze vlakke, lauwe vergoeilijking. Was het dan zóó ver gekomen, dat het geloof in het Evangelie niet meer was dan een persoonlijke liefhebberij? Och, die Symcnl Hij gunde elk diertje zijn pleziertje! Wat hèm betrof, ik mocht me best met m'n godsdienst vergenoegen! Ik zei hem, dat het geloof geen spelletje was, maar dat de beteekenis van ons leven er mee staat of valt. Ook die van zijn leven. En dat het Evangelie niet alleen van kracht is voor den „vromen" enkeling, maar ook als een zuurdeesem de gansche samenleving en alle verhoudingen moet door trekken. Het maakte schijnbaar even indruk. Symen dacht na. Dan begint ie te vertellen van z'n jeugd, van z'n vrome moeder en van z'n vader, die er niets van weten wou. „En wat mezelf betreft," vervolgt hij, .zoolang er nog zooveel onrecht is in de wereld geloof ik niet in een Godl" Nu valt er tenminste weer te spreken. „Kijk, Symenl daar kan ik heel goed inkomen. Ik kan ook wel eens duizelen van al de raadselen en verschrikkingen, die er in de wereld zijn. Wat dót betreft, zou ik misschien evenmin als jij kun nen gelooven. Maar als ik dan weer zie op Christus en daar gaat het in de Bijbel oml dan wordt God weer werkelijkheid voor me en moet ik m'n twijfel wèg-jagenl" Ik nam deze gelegenheid waar om van den Heiland te vertellen en van Zijn rondwandeling op aarde. Daarbij poogde ik de ernst van de godde lijke tegenwoordigheid in Christus Symen te laten aanvoelen. En mèt dat ik vertel, schiet mc de roeping van Petrus te binnen. Misschien, zoo hoop ik heimelijk, heeft deze ge schiedenis vat op Symen. Als ik haar verhaal, merk ik, dat hij er nog nooit van gehoord heeft Met vreugde ontdek ik, dat de belangstelling bij Symen voor Simon Petrus als zijnde ook een visscher opwaakt. Ik leg vooral de nadruk op dat onweerstaanbare in des Heeren oproep en de kordate beslissing van den visscher, die z'n heelo hebben en houen in de steek liet Hoe de Heiland hem maakte tot een visscher-van- menschen. En dat deze Petrus, visecher van beroep, alles opgaf z'n heele bedrijf vaarwel zei om voluit te kunnen strijden voor Gods Rijk van gerechtigheid en liefde. „Denk eens aan! ólles gaf hij op voor God: z'n boot, z'n netten, z'n heele visscherij-bedoening, tenslotte ook zich zelf!" Als ik uitverteld ben, vraagt Symen: „Mocht die Petrus dan nooit meer gewoon visschen?" Dóórop had z'n belangstelling dus getuurd. Dót ging 'm aan z'n hart. Uit: „Met de Beurt". Uitgave: G. F. Callenbach, Nijkcrk, KINDERLEVEN Voor het raam door H. C. van Arkel „Ziezoo klaar ben je! En nou moet ik niet telkens de dekens op den grond vinden, hoor stilzitten is de boodschap! En netjes je sommen maken met potlood, want anders gooi je netuurlijk de inktpot over de deken heenik ken je welziezoo ik ga naar de keuken. Je ken je best vermaken, hoor, nou! En me niet alle vijf minuten van me werk afhouwen, hoor! Zoo Tante Ka plooide nog even een gordijntje en verdween. Kleine Jan had zich geduldig laten instoppen met de groote rooie deken, afkomstig van tante Ka's eigen bed. Nou, hij zou wel stilzitten, hoor! Veel te leuk hier vlak voor 't raam, in Vaders stoel, met de lekkere hooge rug en dc reuze-armleunin gen en dan nog een stoel voor z'n beenen die stond dan met de rugleuning naar de kamer gekeerd, anders zouwen z'n beenen er natuurlijk telkens afglijen't Was f ij nl En over een paar dagen mocht ie heelemaal op, had de dokter gis<- teren gezegd en dan nóg een paar dagen en dan mocht ie weer naar school. De dokter had het net gezegd, of 't een tegenvaller voor 'm was, dat ie nog effies moest wachten met naar school gaan stel je voormaar de dokter meende 't netuurlijk niet die hield je maar zoo graag voor de mal. Nou maar hij zat hier echt, hoor dc zon scheen zoo fijn kijk, as je goed keek, dan was het net, of er achter de kachfel iemand zat een pijp te rooken op het behang zag je allemaal rook naar boven gaan. Nee maar, wat James Gillray, 1798.} 300 S 5 a 11 zou dót zijnnog nooit gezien eenig gewoon! zoudie vanavond es aan Vader vragen, maar niet vergete dan Hii knuffelde zich -an jolig plezier in elkaar en hief alle vermaningen van tante Ka vergetend speelsoh z'n voeten de lucht in as je ze dan weer naar beneden liet ploffen, dan was de deken eerst net opgeblaze en dan kwam die zoo lekker op je bloote beenen valle leuk ging datt, Stilniet meer doen; hoorde die tante Ka daar? Nee toch niet; nou, nou gauw z'n sommen make wat moestic ook weer? waar had Kris van Doorn ook weer een rood kruis bijgezeto hier hou je stil, dat waren die nare sommen van A en B, die gaan wandelen en C en D, die een uur later ook weggaan wat een dingehoe kréég tie ze af? hij ken der nooit uit komme alles ging 'm op 't laatst voor z'n ooge dwarrele afijn! maar probeeren. Wie schreeuwde daar zoo? o, dat was Plet van de water- en vuurwinkel waarom zou die niet naar school zijn? Spijbele 's Kijke Jan vergat z'n 6ommen, z'n nare wandelsommen, rekte zich uit drukte z'n neus tegen het raam; de voetenstoel verschoof een beetje. Maar Piet zag *m niet, probeerde steentjes naar den overkant van de vaart te mikken. En Jan durfde niet aan H raam te tikken; tante Ka zou "m vast ho'-en ze hoorde alles en dan kreeg tie, hij wist 't vooruit! Hij zakte weer terug in z'n groote zachte kussen hè, wat scheen de zon hier fijn op z'n gezicht, je braaide haast, maar 't was gezond, noul Ver rukkelijk met je ooge dicht gaan legge soeze de zonnestralen aaide je over je koone ja echt, je voelde ze. Nou was ze eene koon warmer dan de andere en dat mog niet moste allebei eve war w woze hup. effe omdraaie en dan daar late bakke. Nou kon die, astie ozo lag, tot aan de kerk kijke hij zag de gouwe cijfers van de klokvier uur alhij mog wellis opschieten; die nóre sommen ook ze lukten nooit Mismopdig kauwde hij op 't eindje van z'n gele potloodje; A gaat weg om vijf uur, B om zeven en dan komen ze C om half acht tegen en dan o, 't was om te huile...... die nare wan delsom me! waarom je die nou juist moest leeren, dat was *m toch 'n raadsel! Hij durfde vast wedden, dat Vader ze vroeger niet had hoeven te maken Hè, hij moest nou es wat kennen gaan teekene en dan die somme over een uurtje of zoo make, hè ze kwamen nog best af voor Vader thuis kwam, geen mensch, die d'r wat van zou merken, behalve tante Ka, as ze onverwacht binnenkwam. Maar neewel neeeer tante Ka dat heele eind gang doorgeloopen had, was alles netuurlijk al onder de deken. Hij legde het rekenboek en z'n schrift voorzichtig onder z'n kussen en begon rond te kijken, naar wat hij zou teekenen. Maar toen bedacht hij met een, dat hij 't boek toch noodig had om z'n blaadje op te leggen en 't schrift, om d'r een blaadje uit te scheuren. Blaadje uitscheurenO, as do meester het zag, dan kreeg tie, dan kréég tie. Vader vond dat zoo erg niet zei: „Als je je werk maar goed af hebJa Vader was erg op huiswerk afhebben nou as er es wat an mankeerde, dan ware der wolke an de lucht Speurend dwaalden nu de pientere bruine kijkers door de kamer; daar stond de kast met de opge zette fazant der boven op. Zoudie daaraan begin- penNee te moeilijk, die fazant was geen doen. De kachel! Odh nee, zoo stijf, zoo'n zwart gevaarte....,. Neemaarnü wist hij iets: Moeke's portret, daar vlak tegenover hem, dót zoudie nemen; het was wel niet gemakkelijk, maar hij zou der erg z'n best op doenen dan vanavend an Vader late zien of die der effen mee in z'n schik zou wezen? En daar ging hij aan 't probeeren ineens vol ijver en zonder af en toe tusschendoor nog eens naar iets anders te gluren, zooals bij het sommen- maken. Het ging, het ging werkelijk. Moeke's rech- terkoon is smaller dan de linker, want Moeder kijkt een beetje naar rechts. En dan de mooie haarvlecht zal hij dat ook kunnen? het is moeilijk, hoor, maar het moet lukkenvan avond zal hij er Vader mee verrassen! Met verwonderlijke nauwkeurigheid en volharding teekende het kind voorovergebogen, z'n tongpunt tusschen de lippen uiteen tip van de deken slierde over den grond. Netjes doen, hoor 't is immers Moeder en 't moest toch mooi zijn voor Vader! Wat zou tante zeggen? Tante was erg op Moeder geweest, nou as ze nü nog over Moeder praatten, moest ze altijd huile Vader wellis, maar tante altijd, 't Potloodje heild stil en 4e kleine jongen gleed langzaam met z'n donkere kopje in het groote witte kussen. Nou maar dan zoudie 't vanavend maar niet an tante laten zaen zoo maar stiekem onder Vader z'n arm dóorschuive as tante an 't koppieswasschen Woonhuis te Hoek van Holland. wasjó ,dat dee dieHè, lui was tie geworden van de zon zou die d'r een rooie neus van gekregen hebben, net as van de zomer op Scheveningen? strakkies es kijkenou eerstMoeders portret namakeschildere hè?dat stond ozo fijn! waar ware ze pen- seele dannog effe soeze zoo fijn t portret zou wel af komme Toen de kleine slaper wakker werd, was 't al schemerdonker in de kamer op straat voor het raam brandde de lantaarn En toen Jan, verbaasd over z'n in-slaap-gevallen- zijn, zich wilde omdraaien en tante Ka roepen, omdat 't zoo donker was geworden zag hij in- éénen, dat Vader zoomaar zonder licht bij de tafel zat en tante Ka stond kopjes klaar te zetten en ze snee broodEn toen hij in een plotseling beseffen angstig om zich heen grabbelde naar de verboden schatten z'n boek en z'n blaadje ennetoen zei Vader: „Zoo slaapkop bê je der eindelijk? we gaan al eten'k heb je boeken al bij je weggehaald Dien avond kon Jan maar niet in slaap komen; heerlijk ingestopt, in de achterste hoek van de bedstede weggedoken, lag hij zich aan éénen te verbazen: géén huiswerk gemaaktgeteekend.., en tóch geen standje „Bevrijd" wonen door Cor Alons Befreites Wohnen 86 Bilder eingeleitet voü Sigfried Giedion. Orell Füssli Verlag Zürich und Leipzig. Bovenstaande titel draagt no. 14 van de bekende „Söhaubücher". Giedion is een voorstander der zakelijkheid in de bouwkunst Hij heeft leereu inzien dat we ons moeten bevrijden van alle val- sche monumentaliteit. Om dit ingewikkelde vraag stuk in z'n geheel te belichten; zou ons veel te ver voeren en dit blad is ook de plaats niet daarvoor, Vooral in Duitschland staat één type woning wel heel sterk in het brandpunt der belangstelling door de veranderde sociale positie der meeste men- sohen, nl.: de zeer goedkoopc woning. Tot nu toe werd gepoogd het vraagstuk van het bouwen dezer woningen op te lossen door woningen van een duurder type eenvoudig in kleiner formaat te gaan bouwen. De kamers werden hoe langer hoe kleiner en tooh is die zeer kleine woning relatief duurder, daar er immers teveel dingen zijn, die noodzakelijkerwijze moeten vóórkomen zoowel in een kleiner als een grooter huis, zooals een keu ken, een bad, een trap etc. Dc kosten hiervan bedragen vrijwel evenveel voor een woning van het kleinste type als voor een type dat iets grooter is. Dit kan tenslotte dóórom alleen al niet de werkelijke oplossing van het vraag stuk zijn, omdat de huren voor menschen met een minimum inkomen toch te hoog blijven. Daar een groot gedeelte dor Duitscfhe bevolking of geheel of gedeeltelijk verarmd is, zal er een oplossing ge- (J. J. P. Oud, 1924.) vonden moeten worden. Waarschijnlijk zal de industrialisering van alle bouwonderdeelen hier de oplossing brengen. Hierdoor toch zal een veel goedkoopere manier van bouwen ontstaan en zal het overbodig zijn de ruimten nog kleiner en daar door vrijwel, vooral voor een gezin met kinderen, onbewoonbaar te maken, terwijl een maximum aan comfort zal worden verkregen. Overigens is deze c 'os6ing nog geheel in een beginstadium en heeft men met veel vooroordeelen te kampen. De afbeeldingen in het boekje zijn goed, zooals we trouwen* ge end zijn van de uitgaven dezer Firma Niet thuis De bekende dichter Nicolaas Beets, die van 184045 predikant te Heemstede was, had de gewoonte om, als hij 't zeer druk had, „niet thuir" te geven. Op zekere Zondag deelde Ds. Beets na de preek mede, dat hij voortaan niet meer „niet thuis" zou geven als hij wèl thuis was. Waarom? Antwoord zóu hij geven op de eerstvolgende Zendiugsavond En wat deelde hij daar mede? Een onbekende had zich bij hem laten aandienen, Maar Maartje, ik heb je gezegd, dat ik niet thuis ben! Ja, maar, Dominee, u Is toch Dat beteekent: „niet te spreken!" Zal ik dót dan zeggen? Ga je gang, Maartje. De vreemde vernam dat de dominee „niet thuis"j zoowel als „niet te spreken" was. Dus wèl thuis? Zeg dan, dat ik den dominee moét spreken. Maartje naar boven. Dominee, die man moét u spreken! Wat in mijn huis moet of niet moet, dat zal ik uitmaken! 'k Ben niet te spreken en je hoeft niet meer terug te komen. Maartje naar beneden. Zeg aan dominee, dat ik hem moét spreken. God zendt me. Deze boodschap dreef Maartje weer naar boven en dominee naar beneden! - Wel goede vriend, wat is er? Och, niet veel dominee; 'k heb uw meisje drie trapgangen bezorgd. Nu, dit ie voor de eerste keer. Dominee moest niet weinig ontdaan een biljet van duizend gulden aannemen. Dit voor de tweede keer en dit voor de derde keer; voor de Rotterdamsche Zendingsvereeniging, Wel, hartelijk dank, kom even binnen. Neen dominee, dat doe ik liever eens als K thuis bent! Een oogenblik later stond Dr. Beets met drie bankjes van 1000 voor de Zcndnig in zijn hand en ging naar boven met het vaste voornemen, om nooit weer „niet thuis" te geven als hij thuis was. Hij heeft woord gehouden. Wat men niet noodig heeft is voor een cent te duur» Seneca, t 301

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12