VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Novellen en Schetsen Dat er in onze kring nog uitgevers gevonden wor den, die het durven wagen, bundels korte verhalen uit te geven is een verheugend verechijnsel. De uitgever Callenbach gaf als laatste deel van Je afgcloopen jaargang zijner bibliotheek een boekje „Met de beurt", door J. K. Lofvers. De heer Lofvers heeft eenige jaren als candidaat gewerkt onder de zuiderzeewerkers. Dit werk zal een pracht leerschool voor hem geweest zijn. Het klinkt vreemd: het milieu van Zuiderzeewer- kers als leerschool voor iemand, die met een hoofd vol wijsheid van de Hoogeschool komt. En tóch. Want midden in het leven zal hij zich eeret recht een „beginneling" hebben gevoeld. Wat een prachtig arbeidsveld ligt er allerwege braak voor candidaten. En wat is voor een studiemensch, die straks ziele-herder zal moeten zijn, meer brood- noodig dan een mensch onder de menschen te worden? Candidaat Lofvers heeft zich met een vriend ge geven voor dit werk. Al spoedig gaven zij een maandblad uit: „Land in Zicht", dat gretig gelezen werd onder de baggermolen- en keetbewoners. In dat maandblad verschenen van de heer Lof vers „korte stukjes" in verhaalvorm. Het zijn deze korte verhalen, die de kern vormden van het nu uitgegeven bundeltje: „Met de beurt" De titel doelt op het „met de beurt" gaan, d.w.z.: de regelmatig weerkeerende vacantie-periode van enkele dagen. Een hard leven zes weken lang op een bagger molen, terwijl daar thuis de verwanten zijn. Het „met de beurt" gaan is voor deze menschen hèt hoogtepunt. De heer Lofvers heeft goed geobserveerd het lief en leed van deze menschen; deze kleine, aparte samenleving. Zoo is zijn bundel korte verhalen een aardige bij drage geworden tot de psychologie van het leven Ider Zuiderzeewerkers, ja, tot de eenmaal te schrij ven historie dezer nationale onderneming. De grootste helft van het bundeltje bevat korte verhalen over het leven der werkers op de bagger molens. Hun afreis; aankomst hun leven thuis; hun kleine ruzies aan boord. De tweede, kleinste, helft van de bundel geeft voorts onder de verzameltitel: „Ontmoetingen", een aantal langere schetsen, waarin de auteur meer direct van zijn eigen ontmoetingen vertelt waardoor deze schetsen als vanzelfsprekend, een meer persoonlijk karakter dragen. Toch moet 't mij direct van 't hart, dat ik deze schetsen juist de meest geslaagde vind. De reeks zeer kort-ademige voorvalletjes „met de beurt" draagt m.i. te zeer het spoor der journalistieke afkomst. Deze verhaaltjes graven niet diep en boeien niet altijd. Jammer, dat de schrijver geen kans heeft gezien de stof te verwerken tot één kleurige, boeiende novelle. Hij zou de leemte, door het verscheiden van de ras-echte Hollandsche verteller, G. F. Has pels, hebben kunnen vullen. Hu is 't mij niet mogelijk in dit gebundelde werk meer te zien dan een interessante verzameling schetsjes. Telkens denkt men onder 't lezen: „ga er eens wat dieper op in", doch de volgende blad zijde brengt ons onafwendbaar al weer een nieuw opschrift. De heer Lofvers heeft overigens ongetwijfeld veel „literatuur" geslikt; dat is te merken aan zijn proza, dat (in 1932 1) wonderlijk genoeg nog aan een zwakke nabloei van '80 doet denken. In zijn punctuatie is hij, evenals de tachtigers, zeer overdreven. Hij schrijft b.v.: oogen-flits; zee wind; werk-tijd; ochtend-nevels alles met streepjes versierd. Kleinigheden? Natuurlijk. Doch typeerend voor een jong auteur in 1932, van wie wij onwillekeurig een korter, directer proza zouden verwachten. Dit neemt niet weg, dat ik waardeering heb voor zijn frisch talent. Het zou mij niet verwonderen als wij deze auteur later zullen terugvinden onder de predikanten-auteurs van deze tijd. Het zou in elk geval jammer zijn als hij zijn schrijverstalent ver- verwaarloosde. Aan predikanten, wie het nu een maal gegeven is in zeer direct contact te komen met het volk, hebben wij menige goede bijdrage te danken, waardoor ons volk ons is nader ge komen. Onzen lezers is bovendien vergund nader met het werk van deze jonge auteur kennis te maken in 'ditzelfde nummer, nml., onder de rubriek: „Het verhaal van deze week" een vertelling, die uit „Met de beurt" werd overgenomen. Het zal u opvallen: zoo'n enkele goed geschreven schets verplaatst ons onmiddellijk in de menta liteit dezer menschen; meer dan vele artikelen dit kunnen doen. Het bundeltje is verlucht met penteekeningen van Jac. Eriks. Ik kan van deze teekeningen gelukkig meer goeds dan kwaad vertellen al vind ik er heel zwakke dingen bij, zooals die tegenover pag. 110. Dit blijft wel zeer beneden de maat. De op de nevenpagina gereproduceerde „baggermo len bij maanlicht" is m.i. een goed staaltje van zijn kunnen. Er zit sfeer in. De tweede bundel novellen, die ik hier wil be spreken, is van geheel andere aard. „Drieluik der zonde" door Jan Eekhout is een door de N.V. J. H. Kok te Kampen sierlijk uit gegeven bundeltje Vlaamsche vertellingen. „Omdat ik Zeeuwsch-Vlaming ben", schrijft Eek hout voorm. Jan H. Eekhout is meer bekend als dichter. Een zelfstandige figuur in onze Chr. letterkunde. Sinds kort geeft hij een goed verzorgde Vlaamsche kro niek in „Opwaartsche Wegen". Het is bekend, dat Jan H. Eekhout veel liefde heeft voor zijn geboorteland: Zeeuwsch-Vlaande- ren. En dat hij zich zoo goed als één voelt met de Vlamingen even óver de grens. Ik geloof niet, dat wij in dit bundeltje met stu- deerkamer-Vlaamsch te maken hebben. Na Frans van Schotelveld, de geboren Vlaming, van wie wij na enkele zeer goede novellen niets meer hooren, konden wij niet bogen op een twee de protestantsch-V1 aamsche schrijver. Met dit bundeltje van Jan H. Eekhout komt er weer beweging in deze hoek. Er is over het leven der protestanten in Vlaande ren nog veel moois te schrijven. Behalve de te waardeeren volksverhalen van Jan Veltman („De Vlaamsche Scharenslijper"; de „Vlaamsche Stoe- lenmatter") bezitten we zoo goed als niets. Het is dan ook te hopen, dat ook van Schotelvelds' ver spreide verhalen worden vereenigd in een bundel Ze zijn te goed om vergeten te worden. En n u: Drieluik der zonde". De titel, hoe typisch gevonden, doet toch wat gewild-literair aan. De drie verhalen in dit bundeltje zijn: „'t Geuzen- wijveke"; „De zondige liefde van juffer Constance" en „Hoe Jefke Casteels bij God weerkwam". In deze drie vertellingen is het telkens weer de hoofdfiguur, die zich „bezondigt". Het Geuzen wij veke kan het niet nalaten naar de groote processie te gaan zien; Juffer Constance kiest, als Frederik, de dokteur bij haar vader op be zoek komt, welbewust haar groene japon in- plaats van de blouse met het hooge boordje, en Jefke Casteele bezwijkt voor de verleiding van Ihet loterijbriefje. Ziedaar de simpele gegevens. In de eerste en lae*'-'e schets heeft de auteur ons kunnen overtui gen van „de grootheid van dit kwaad", nl. dat het de hoofdpersoon tot zonde werd. Echter, die geschiedenis met juffer Constance heeft zeer goede momenten, doch geeft een slot dat mij niet kon overtuigen. Dat, als Frederiks verlovingsaankondiging komt, juffer Constance opeens niet meer om Frederik, doch om haar zonden treurt dat is psycholo gisch door de auteur in 't geheel niet voorbereid. Daarom gelooft de argelooze lezer dit niet, wijl deze, met Constance, te zeer heeft meegeleefd in hope en vreezei Het is overigens een goede gedachte, evenals kleine bundels verzen, in een dito formaat goede novellen te geven. Wij hopen dat deze uitgave van de heer Kok het begin vormt van een lange reeks. Een groot deel van ons lezend publiek begint toch zoo langzamer hand wel te begrijpen, dat het niet in de dikte van een boek zit, noch in klinkende naam, doch in de k" aliteit Eekhout heeft ons verrast Wij hopen hem als prozaschrijver nog vaker te ontmoeten. Het derde bundeltje korte verhalen waarvoor ik uw aandacht kom vragen is van Annie M. Ring- nalda: „De Woensdagavondklantjes", (uitg. N.V. J. H. Kok te Kampen). De titel ontleende de schrijfster, wier eerste bock dit is, aan de achterbuurtkinderen, die elke Woens dagavond in het „zaaltje" van de Evangelisatie bijeen komen om te naaien. Van deze gelegenheid wordt dan door de leidster en haar helpsters gebruik gemaakt om deze mo derne heiden-kinderen bekend te maken met het evangelie van Jezus Christus. Het zijn „klantjes" want ze komen terug, en gaarne. A. v. Vlaardingen. Voor velen hunner is het een heel bizondere, niet meer te missen avond hoewel het zaaltje kaal en verfloos is. Als ge een twintig bladzijden in dit boekje gele zen hebt, zijt ge al innerlijk verontrust, want wij, goed gekleede, nette, kerkelijke christenen, heb ben wij eenige notie van het duister heidendom, niet op Java of Borneo, doöh in de donkere hoeken onzer eigen stad? Gij, die met een hooge glimlach over „evangelisa tie" kunt praten, en daarbij denkt aan „over- geestelijke" menschen, die op straat zingen, gij moet dit boekje eens lezen. Misschien wordt ge er stil van. Want hier wordt geen ongezonde roman tiek opgediend in de vorm van een of ander snoezig illustratieverhaal, doch de harde, donkere werke lijkheid onder de oogen gezien. De Woensdagavondklantjes kinderen uit slijte rijen kinderen van derde rangs variété artis t-en kinderen uit smoor-heete strijkerijen kinderen uit fabriekenkinderen zonder Jezus. Er zijn bladzijden in dit boekje, die u ontroeren. Ale het „Wil", van wie niemand houdt, te machtig wordt bij de gedachte, dat Je z u s van haar houdt, plotseling zegt: „mag ik eve drinke in 't k e u k e n t j e", dan wordt het "ok de lezer bijna te machtig. Annie Ringnaldr heeft met deze schetsen getoond te kunnen schrijven over dingen en menschen, die ze zelf heeft meegemaakt. Wij hopen ook van haar nog cp ander werk, dat haar ongetwijfeld zwaarder zal vallen. Immers tusschen suggestief reportagewerk, en het zelf scheppen van figuren is nog al eenig verschik Zij zal verstandig doen, zich vooreerst niet aan te zwaar werk te wagen en rustig haar talent te laten rijpen. Tenslotte een gelijksoortig bundeltje schetsen van A. van Vlaardingen getiteld: „Mijn Jordanertjes". Als ge dit boekje vergelijkt met „De Woensdag avondklantjes" valt u onmiddellijk het vorwant- schap en evenzeer het verschil op. Het verwant schap, omdat ook deze schrijfster vertelt van de volkskinderen, zij 't dan niet uit de achterbuurten van Den Haag, doch van de Amsterdamsche Jor- Maar ook het verschil: Immens, de schrijfster An nie Ringnalda, staat nog aan het begin van het leven do spontaniëteit komt u op elke bladzijde tegen. De schrijfster van „Mijn Jordanertjes" is reeds een oudere vrouw, die terug ziet op een rijk en gezegend leven. Haar Jordanertjes zijn nu al groote mannen en vrouwen geworden. Zij heeft ook de vrucht van haar werk kunnen beleven. „Vele jaren heb ik in de Jordaan gewerkt; het volkskind heeft altijd mijn hart gehad. Toen ik als jong onderwijzeres een keus kon doen tusschen een paar scholen te Schiedam, prefereerde ik de „Eerste openbare kostelooze school", boven de deftige meisjesschool." De liefde der volkskinderen was haar rijkdom, te meer, omdat zij hen van Jezus vertelde. En al lezende over „Jaopies' Salamandertjes"; „Het schort van blonde Koosje"; „Joops' broek" „On vergetelijke dagen" voelde ik niet alleen kennis te maken met deze jordaankinderen, doch niet min der met een hoogstaande vrouw, die gewoekerd heeft met haar talenten. Haar boekje kan ik eveneens hartelijk aanbevelen in de belangstelling onzer lezers. P. J. RISSEEUW. 298 Onze derde groote prijsvraag Er zijn tot op heden ruim 150 oplossingen binnen gekomen. Vinden jullie 't veel? Ik niet, hoor! Dat ben ik anders gewend van mijn prijsvraag-vrienden. Hu geef ik onmiddellijk toe, dat deze prijsvraag veel moeilijker is dan de beide vorige. Maar toch kom, zoo erg is 't toch niet. Hog eens flink aangepakt! Hog eens pittig gewerktl Ik verzeker je, dan valt T mee. Mijn compliment aan de 150 vrienden en vrien dinnen, die al ingezonden hebben. Voor jullie zal ik de volgende maal een nog moei lijker prijsvraag opgeven. Een aardig versje stuurde Nellie Klumpers (Rot terdam) in. 'k Zat in T Zondagsblad te lezen Toen ik een groote prijsvraag zag, 'k Dacht toen bij me zelf dat deze(n) Er één was, die er wezen mag. Wegenkaarten, atlas, boeken. Alles kwam er aan te pas. En toen na een poosje zoeken, Zag ik, dat 't in orde was. 'k Wil wel graag na al dit zoeken, Voor mezelf een prijsje boeken. Doen jullie, die nog niet instuurden, nu net eens als Nellie en ga uog eens dapper aan den slag. Tot 20 October heb je de tijd. Wat dan op die dag met de laatste post nog niet binnen is, dingt niet mee naar de mooie prijzen. Dag, jongens en meisjes. Doe je best! DE JEUGDREDACTEUR P.S. Het nummer in de Akeleistraat is niet meer 88 doch 15a Inzendingen per briefkaart vergemakkelijkt ihet nazien. Alleen zij, die in de oplossing op een ^bijzondere" manier willen inzenden, kunnen dit natuurlijk per brief doen! De Spoorzoekers van Geitenbeek (Vervolg.) Ouwe pekelzonden, noemde grootvader dat. Hij schoot zijn jasje aan en stapte naar buiten. Het regende nog niet, doch het lichtte hel en onophoudelijk. Soms leek het, alsof de bliksem loodrecht naar beneden kwam. Toen, na een kwartier, wakkerde de wind aan en volgden er snel op elkaar-volgende slagen. Het wordt noodweer... Wouts gezicht betrok toen hij de jongens ging waarschuwen. Waar moest je naar toe, in 't holle van de nacht? Aankleeden maar, jongens je kunt nooit weten. Er sliep nu niemand meer. Er had ook niemand praats meer. Stil gingen ze hun gang. De jongsten schrokken telkens van iedere onver wachte slag. Ook Klaas was reeds vrij plotseling aangekleed. Hij hield het in de kleine tent niet uit. Met zijn been ging het prachtig. Hij liep weer bijna normaal, al ging 't dan nog wat langzaam. Waar zijn de schoppen? riep Wout Hij wees een paar jongens aan, om een geul rond de tent te graven, waardoor het water, als 't ging regenen, gemakkelijk kon wegkomen. Paul en Frank hadden zich vrijwillig voor dit werk aangeboden. Zij werkten vlak naast elkaar en spanden hun uiterste krachten in, want de bui kon ieder oogenblik losbarsten. Nauwelijks waren zij gereed toen de eerste droppels vielen. Zij wilden nog doorgaan, doch Wout riep alle jongens binnen. Weldra sloeg de regen in stroomen op het tentdak neer. Het tentlinnen niet aanraken, jongens werd er gewaarschuwd. Zoolang ze er konden afblijven, zou het er niet doorheen komen. Het noodweer bleef aanhouden. Er was in die nacht een wisselwerking van ge dachten tusschen de bijeengegroepte jongens in de tent en hun ouders thuis. Ieder voelde dat Tegen drie uur begon het lichten te minderen en gaf Wout verlof weer in de slaapzak te kruipen. Langzaam zakte het rommelend geluid af Alleen de regen bleef doorstroomen, doch dat was minder. Het was, wanneer je weer eenmaal fijn in Je slaapzak lag, wat een prettig gehoor, dat getikkel op het linnen dak Ze werden laat wakker, die morgen. Zelfs Joris had zich verslapen en dat was heel leelijk, want hij moest voor versch brood zorgen. De morgen zag er wel grijs, doch heel vertrouwe lijk uit Wat het daglicht voor wonders kan uit werken. Het leek hun dwaas, die heimelijke angst van deze nacht Het was al over negen toen Joris met brood terug kwam. In de haast had hij even bij Wout thuis de bood schap achtergelaten, dat alles wel was in het kamp. Dat er ouders ongerust waren, bleek al spoedig. Tegen elven kwamen er verschillende gasten per fiets opdagen: Vaders en oudere broersHet werd al vroeg gezellig door al die belangstelling. Het hoogtepunt werd bereikt, toen boven het duin een witte muts zichtbaar werd en even later de moeder van Klaas Roos op de tent afstevende. Er ging een waar gejuich op, want dat was nog niet gebeurd. Waêr is me pandjevroeg vrouw Roos met een bezorgd, doch tegelijk oolijk gezicht, nu zij in de gaten kreeg, dat alles in orde was. Daar kwam hij al aan, met een gezicht, waarop van alles stond te lezen. Hij vond het fijn en ook wel een beetje gek, dat zijn moeder die lange wandeling had ondernomen? Dag zeun leef Je nog? Vrouw Roos gaf haar jongen geen zoen; dat was zoo de gewoonte niet. Maar haar urenlange wan deling bewees voldoende, wat haar moederhart had uitgestaan. (Wordt vervolgd) WIST JE DAT Yo-Yo het nieuwe spel op het laatst der 189 eeuw al in Frankrijk als een vermaak voor oud en jong bekend was? Men was er voortdurend mee bezig ter oefening of wel als tijdverdrijf. Zelfs vond men een gansch reglement uit voor het gebruik er van. Al naarmate de kracht en de snelheid der bewe ging, het aantal rijzingen an dalingen, maakte men elkaar complimenten, drukte men zijn eer bied negenheid uit Maar zij verdween even snol als zij opgekomen was. Kennen jullie he>t al? 't Is nog niet eens zoo heel gemakkelijk, hél Zeker een handige fabrikant die dit spelletje uit de oude doos heeft gehaald. Er zijn zelfs volwas senen die er niet mee kunnen ophoudenI Leg-puzzle Leg met 16 lucifers bovenstaand figuur. Neem vervolgens vier lucifershoutjes weg, zooda nig, dat er vier driehoeken overblijven. Volgende week de oplossing. Rebus 303

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10