3e MUNENNUMMER 6 OCTOBER 1932
Carisborg
Bruinkool
briketten
Ideale huisbrand
Ook speciaal geschikt
voor bakkers-ovens
Aken-Maastrichtsche Spoonveg-Maatschappij.
Het in 1880 gewijzigde contract van 1846, tusschen
den Staat der Nederlanden en de Aken-Maastricht-
sche Spoorweg-Maatschappij aangegaan en dat de
verhouding tusschen den Staat en de Concessio
narissen met betrekking tot de winstverdeeling naar
een anderen maatstaf regelde, bleek later een ern
stige belemmering te zijn voor de ontwikkeling der
exploitatie,aangezien de omstandigheden intus-
schen geheel veranderd waren. De exploitatie lever
de dan ook voortdurend verlies op, terwijl de
Staaat nochtans aanspraak bleef maken op de
uitkeering, oorspronkelijk bedoeld als aandeel in
do winst.
Sedert 1911 was er bij de Regeering op aangedron
gen het bestaande contract naar den geest en de
bedoeling van de toen contracteerendie partijen
te wijzigen, echter zonder succes voor de Maat
schappij.
Eindelijk na langjarige onderhandelingen om een
gewijzigde overeenkomst tot stand te brengen,
vond de Maatschappij succes in het sluiten van
een nieuw contract, bekrachtigd bij de Wet van 28
Mei 1925, waarbij de verhouding tusschen Staat
en vruchtgebruikster der Domaniale Mijnen op
nieuw geregeld werd.
In Juni d.a.v. werd de bestaande Aken-Maastri cht
sche Spoorweg Maatschappij omgezet in de Do
maniale Mijn Maatschappij.
De concessie der Domaniale Mijn Maatschappij
heeft een totaal-oppervlakte van 690 H.A., waarvan
een gedeelte groot 173 H.A. onder Duitsch gebied
ligt.
Voor 1816 was de grensscheiding tusschen den Ne-
derlandschen Staat en Pruisen een andere dan
tegenwoordig, doch bij grenstractaat van 16 Juni
1816 werd bepaald dat met de wijziging der lands
grenzen geen verandering noch eenig nadeel mocht
voortvloeien voor de Domaniale Mijn en dat de
Pruisische Regeering onder geen voorwendsel hoe
genaamd ook, zich met de exploitatie enz. zou mo
gen bemoeien.
Thans nog verbindt de oorspronkelijke zijtak van
ca. 8 K.M. lengte de Domaniale Mijn met de lijn,
die van Maastricht naar Aken loopt.
In Simpelveld vindt deze zijtak hare aansluiting
op het groote verkeer.
Ei*, wordt afgeleverd in verschillende sorteeringen
anthraciet met een gasgehalte van ca. 8 en
magere kolen met een gasgehalte van ca. 11—12
In modern ingerichte sorteer-, zeef- en waschinrich-
tingen worden de kolen veredeld.
De mijnterreinen hebben een oppervlakte van ca.
180 H.A.
De N.V. Domaniale Mijn Maatschappij werd dus
opgericht in 1925 en wordt gedreven met Neder-
landsch kapitaal.
We laten tenslotte nog volgen eenige cijfers be
treffende de productie en het aantal arbeiders ge
durende de jaren 1925 t.m. 1931.
Aantal
Jaar Productie arbeiders
1925 681.751.269 ton 3265
1926 764.329.243 3061
1927 766.249.907 2938
1928 812.440.365 2939
1929 949.605,058 3256
1930 994.461.241 3392
1931 1.029.176.016 3206
Een doorkijkje op de Domaniale Mijn.
Domaniale Steenkolenmijnen aan de toekomstige
concessionarissen der lijn Aken-Maastricht, voor
den tijd van 99 jaar bekrachtigd.
Bij Koninklijk Besluit van 4 September 1845 wer
den de Statuten der te Maastricht geconstitueerde
naamlooze vennootschap „Aken-Maastrichtsche
Spoorweg Maatschappij" goedgekeurd. Den 30sten
Januari 1846 volgde de wettelijk vereischte goed
keuring van de statuten der te Aken onder den
naam van „Aachen Mastrichter Eisenbahn-Gesell-
schaft" geconstitueerde naamlooze vennootschap
bij concessie- en bevestigingsoorkonde van Z. M.
Friedrich Wilhelm, Koning van Pruisen.
Deze beide vennootschappen gezamenlijk hadden
tot doel voor gemeenschappelijke rekening be
doelden spoorweg aan te leggen, uitgaande van
het vroegere Rheinische station te Aken via Lau-
rensberg naar Maastricht
Tengevolge van de Wet van 19 Juni 1845 werd bij
overeenkomst cLd. 8 April 1846 te 's Gravenhage
en d.d. 4 April 1846 te Maastricht, de overdracht
van de mijn tusschen Z. E. den Minister van Fi
nanciën ter eene zijde en de vertegenwoordigers
der Aken-Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij
ter andere zijde voltrokken.
Den llden Mei 1846 werden de Domaniale Steen
kolenmijnen door de Aken-Maastrichtsche Spoor
weg Maatschappij in beheer genomen.
Omstreeks 1895 maakt zich vooral in Pruisen en
België het streven kenbaar, alle spoorlijnen, die
door de Maatschappij werden beheerd, voor den
Staat te naasten en het geheele spoorwegbedrijf
onder Staatsbeheer te stellen.
De enorme vlucht der steenkolen-industrie, welke
in het begin der nieuwe eeuw inzette, oefende ook
haar gunstigen invloed uit op de productie der
rks- HereiC
.10
zzbi a 3 a o i o o 9 aawwriNNaNnw
3e MIJNENNUMMMER 6 OCTOBER 1932
Oranje-Nassau Mijnen
„Aan deze Maatschappij komt de verdienste
toe, den stoot te hebben gegeven aan de uit-
breiding van de mijnindustrie in Limburg."
Opleving der nationale
belangstelling
Afgezien van de zich te Kerkrade bevindende steen
kolenmijn, welke in den aanvang der vorige eeuw
een tijdlang als domcinbezit geëxploiteerd werd en
een voortzetting is der overoude stccnkolenont-
ginningen van de abdij te Rolduc, vormen de
Oranje-Nassau Mijnen te Heerlen de oudste der
mijnbouw-ondernemingen in Nederlandsch Lim
burg en het is al weer in het vergeetboek geraakt,
dat zij niet langer dan een veertigtal jaren geleden
voor de kolen-industrie in ons land baanbrekend
werk hebben verricht. Het was eerst in de tweede
helft der negentiende eeuw, dat in Zuid-Limburg
ondernomen geologische exploraties aan he>t licht
brachten, dat in Zuid-Limburg ook Westelijk van
het kleine, als een uitlooper van het Akensche
Wormbekken te beschouwen gebied om Kerkrade
steenkool voorkomt. Toen dit eenmaal vaststond,
kwam de gedachte aan exploitatie daarvan naar
boven en werden aanvankelijk talrijke concessies
verleend. Wegens moeilijkheden van technischen
en economischen aard leidde echter aanvankelijk
geen dezer concessies tot het gewenschte doel en
verviel het meerendeel harer wegens niet-voldoe-
ning aan de gestelde voorwaarden.
Eerst in 1893 werden pogingen in het werk gesteld
de aan schachtaanleg in de sterk waterhoudende
drijfzand lagen van het Limburgsche dekterrein
verbonden bezwaren te overwinnen ter ontsluiting
van den nieuw-ontdekten bodemrijkdom en wel
door de in dat jaar opgerichte Maatschappij tot
Exploitatie van Limburgsche Steenkolenmijnen,
eigenares der concessie Oranje-Nassau. Deze maat
schappij slaagde er in nabij Heerlen haar eersten
ontginningszetel, de Oranje-Nassau Mijn I, te ves-
en verder gebeurt er niets anders mee, dan dat
men hem zuivert van takken en uitstekende
kwasten (wat gewezen takken zijn), de schors
(niet den bast) er af neemt, en hem in stukken
zaagt op de lengten, zooals die gevraagd worden.
De lengte van deze stukken varieert hier in Holland
van circa 80 centimeter tot 4 k 5 Meter, hoewel de
hoeveelheid boven 3 Meter al zeer gering is.
De diktematen, gemeten over de doorsnede in het
midden, bewegen, zich tusschen ongeveer 4 en 25
centimeter, in hoofdzaak echter tusschen 6 en 18
cm. De eischen, die men er aan stelt, zijn, kort
samengevat: gezond, zooveel mogelijk recht, zoo
weinig mogelijk kwasten. Tegenwoordig wordt
bijna uitsluitend dennenhout gebruikt, in Neder
land vooral de grove den (Pinus sylvestris), die
hier ook het meeste groeit, en waarvan het hout
in de bouw- en timmervakken grenenhout
wordt genoemd, in andere landen, bv.. Duitsch-
land, ook in groote hoeveelheden de beide fijne
dennensoorten (Picea excelsa of F i c h t e en abies
pectinata of Tanne), die in andere vakken als
vurenhout worden betiteld. De houtkooper, die
als Vurenhout alleen het hout uit de Noorde
lijke landen erkent, vergeet gewoonlijk, dat de
Picea excelsa een den blijft, of hij nu in Rusland
groeit of in Westfalcn.
Voor bijzondere doeleinden worden in kleine hoe
veelheden bok nog eiken mijnstutten gebruikt.
De Nederlandsche bosschen en boschjes, onaanzien
lijk als zij er dikwijl^ uitzien, leveren niettemin
groote hoeveelheden van dit dennenhout op: naar
schatting wordt er in sommige jaren hiervan fneer
dan 100.000 M3. aan de mijnen afgeleverd, en het
zou er met den boschbouw hier te lande raar uit
zien, als het dit emplooi niet vond voor zijn hout.
Kwalitatief is het vaak voor geen ander doel
bruikbaar.
Het behoeft wel geen betoog, dat dit houtverbruik
van de mijnen een belangrijke bron van bestaan ia
voor boschbczitters, houthandelaren en tallooze
werklieden.
Behalve het binnenlandsche hout wordt veel hout
verbruikt uit Duitschland, Polen, Finland, Zweden,
een enkele maal ook uit Lethland, Estland en
zelfs België, dat echter geen uitvoeroverschot heeft,
en dus alleen in grensgevallen in aanmerking
komt. Slechts éénmaal werd ook hout geïmporteerd
uit Rusland, dat echter over het grootste uitvoer
overschot van Europa beschikt.
tigen, daarmede aantoonende, dat ontginning van
h?t Limburgsche kolengebied binnen het terrein
der mogelijkheden lag. Aangemoedigd door haar
aanvankelijke resultaten, gingen ook de eigenaars
van enkele vroeger verleende concessies ertoe over
deze in ontginning te brengen, zoodat deze maat
schappij, die sinds 1920 den naam draagt van
N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Limburg
sche Steenkolenmijnen, genaamd Oranje-Nassau
Mijnen, zich als de pionier van den lateren opbloei
der Limburgsche mijnindustrie mag beschouwen.
Met trots mag zij wijzen op de waardeering, welke
haar arbeid in dit opzicht ook van de zijde der
Regeering vond en welke o.a. tot uiting kwam in
de door den toenmaligen Minister van Water
staat, Handel en Nijverheid, Mr. J. C. de Marez
Oyens bij de behandeling der Mijnwet 1903 in de
Tweede Kamer afgelegde verklaring: „Aan deze
Maatschappij komt de verdienste toe, den stoot
te hebben gegeven aan de uitbreiding van de
mijnindustrie in Limburg".
De Maatschappij werd, gelijk medegedeeld, opge
richt in 1893, aanvankelijk met een maatschappe
lijk kapitaal van 1.5 millioen gulden. Het kapitaal
bedraagt thans 20 mililocn gulden, waarvan ge
plaatst en volgestort 15 millioen gulden. Zij stelt
zich ten doel de ontginning der mijnvclden Oranje
Nassau en Carl, welke tesamen een oppervlakte
beslaan van ruim 4.000 H.A. en beschikt daarvoor
over vier volgens de nieuwste eischen der tech
niek ingerichte mijnzetels, de Oranje-Nassau Mij
nen IIV, waarvan drie in de gemeente Heerlen
en één in de gemeente Schaesberg (Oranje-Nassau
Mijn II).
In de bovengrondsche installaties dezpr zetels
wordt de kool door verschillende bewerkingen
(zeven, breken, wasschen, briketteeren), veredeld
tot een product, dat aan de hoogste eischen vol-
Het gasgehalte der door de Maatschappij ontgon
nen kolenlagen varieert van 8y2 tot 16 pet In het
zuidelijk gedeelte (Oranje-Nassau Mijn II) worden
de lagen met lager gasgehalte aangetroffen
(magerkolen), in het noordelijk gedeelte de lagen
met hooger gasgehalte (halfvette en driekwart
vette kolen). De magere lagen leveren uitstekende
huisbrandkolen, de half- en driekwart-vetkolen
zijn een zeer gezochte brandstof voor industriccle
doeleinden. Het lage aschgehalte en de hooge calo
rische waarde stempelen de Oranje-Nassau kolen
tot een product, dat met de beste buitenlandsche
kolen kan wedijveren. De dagelijksclie productie
der vier Oranje-Nassau Mijnen bedraagt in totaal
ongeveer 9 h 10.000 ton. De jaarproductie bedroeg
in 1931 ruim 2.500.000 ton.
De ruwe kool wordt door zeving onderverdeeld in:
stukkool grooter dan 120 m.M., nootjes I van
55SO m.M., kool kleiner dan 55 m.M.
De soorten grooter daa 55 m.M. worden over trans
portbanden geleid en met de hand van steenen ge
zuiverd. De kool kleiner dan 55 m.M. gaat naar
de wasscherijen, alwaar zij langs mechanisohen
weg van steenen gezuiverd en in de volgende
soorten geklasseerd wordt: nootjes II van 3555
m.M., nootjes III van 2035 m.M., nootjes IV van
10—20 m.M., nootjes V van 6—10 m.M., fijnkool
van 06 m.M.
Een afvalproduct van de wascherijcn is het kolen-
slik, dat door de maatschappij als brandstof in
haar ketelhuis gebruikt wordt.
Een deel der gewasschen fijnkool wordt, na vooraf
Een der koeltorens van de Oranje Nassau»
mijn 1 te Heerlen,
mechanisch te zijn gedroogd, in de eigen briket-
fabrieken verder verwerkt. In deze fabrieken wordt
de fijnkool na toevoeging van pek onder een druk
van 175200 atmosfeeren tot de bekende O.N. in
dustrie-briketten van 3, 7 en 10 K.G. samenge
perst. Het zijn vooral de spoor- en tramwegen,
wegenbouwers, aannemers e.d., welke dit product
afnemen.
Behalve de industriebrikettcn worden eierbriket-
ten van 15, 45 en 150 gram geproduceerd, welke, al
naar gelang zij vervaardigd zijn van magere, dan
wel van halfvette of driekwartvette kolen, voor
huisbrand of industriegebruik dienen. Deze bri
ketten worden evenals de industriebriketten na
toevoeging van pek onder hoogen druk samenge
perst. Bovendien worden voor industrieele doel
einden z.g.n. kofferbriketten van 400 gram gepro
duceerd, in kwaliteit gelijk aan de industriebriket»
ten. De totale capaciteit der briketfabrieken der
Oranje-Nassau Mijnen bedraagt ongeveer 4700 ton
per dag of 1.400.000 ton per jaar.
Omtrent het product der Oranje-Nassau Mijnen
zijn de volgende bijzonderheden van belang.
Stukkool, kleine st ukken, mager, halfvet
of driekwartvet. Deze soorten worden hoofdzake
lijk voor industrieele doeleinden (kweekerskassen)
gebruikt; zij voldoen tevens goed en worden veel
vuldig gebruikt voor huisbranddocleinden. De
driekwartvet stukkool vindt bovendien aanwen
ding als bunkerkool en als brandstof voor loco
motieven;
Nootjes I: in de kwaliteiten mager en halfvet
worden deze gebruikt als stookmateriaal in cen
trale verwarmingsinstallaties en voor kweekers-
kassen; in de kwaliteit driekwartvet worden zij
gebruikt in kachels en keukenfornuizen en als
industriebrandstof. De driekwartvet nootcn zijn
zeer geschikt voor bakkersovens en in het alge
meen daar waar een kool vereischt wordt, die een
minimum rook geeft en gceii roet nalaat;
Nootjes II en III, mager, halfvet en driekwart
vet Deze soorten worden bijna uitslutend voor
huisbrand gebruikt; laatstgenoemde kwaliteit bo
vendien in bakkersovens;