STIKSTOFBINDINGSBEDRIJF
STAATSMIJNEN IN LIMBURG
1e MUNENNUMMER 21 SEPTEMBER 1932
Staatsmijn
Maurlts
Foto K.L.M.
Stook
in keukenfornuizen en vul-
haarden
WILHELMINA-
KOLEN
in centrale-verwarmings -
kachels
EMMAKOKES
Smeed
met
EMMA-,
HENDRIK- OF
MAURITS-
KOLEN
Probeer
in Uw locomotieven
WILHELMINA-
BRIKETTEN
Koop
voor Uw fabriek
STAATSMIJN-
V ETKO LEN
Bemest
Uw land met
AMMONIUM
SULFAAT
STAATSMIJNEN
IN LIMBURG
TE HEERLEN
en II, welke brandstoffen aan alle eischen vol
doen en geen roet of rook geven.
De Wilhelmina-stukkolen en -nootjes bezitten een
hooge stookwaarde, zijn in het bijzonder geschikt
voor stoomketelbedrijf; zij kunnen bij oor
deelkundige behandeling een P-voudige verdam
ping geven en verbranden vrijwel rookcloos.
De verkenningswerkzaamheden in het terrein, ge
legen ten N.W. van het mijnvcld „Oranje Nassau",
verliepen gunstig, zoodat bij K. B. van 24 October
1906 dit terrein kon worden aangewezen als tweede
Staatsmijn, welke den naam:
„Staatsmijn Emma"
ontving. Zij is gelegen te Kouvenrade in de ge
meente Heerlen en in exploitatie sinds 1915. Haar
netto-productie bedroeg in 1931 2.009.337 ton steen
kolen, zoodat gemiddeld 6.506 ton per werkdag naar
boven werden gebracht. De verdiepingen waar deze
kolen gewonnen worden zijn gelegen op 259, 325,
410 en 546 M. onder de oppervlakte der aarde.
Aan het eind van het vorig jaar waren voor het
ondergrondsch vervoer beschikbaar 46 door samen
geperste lucht gedreven locomotieven en 44 paar
den. Het personeel bestond uit 233 beambten en
5.523 werklieden.
De Staatsmijn Emma levert vette steenkolen (co
keskolen) met sterk bakkend vermogen. Vluchtige
stoffen ca. 22% (netto) De stukkolen (grooter
dan 80 mM. aschgehalto ca. 5%), de Nootjes I
(50—80 m.M. 51/2 de N o o t j e s II (30—50 m.M.
5Vfc zijn prima ketel- en bunkerkolen, speciaal
gezocht door aannemers en binnenvaart.
Verder Nootjes III (20—30 m.M. 6 prima
ketelkolen; Nootjes IV 10—20 mM. 6J/2 pri
ma smcedkolen en uitstekende brandstof voor ket-
tingroosters; Noo t j es V 5—10 mM. 7%),algemeen
gebruikelijke brandstof voor electrische centrales,
meestal gemengd met magere nootjes. Vervolgens
Fijne kolen (0—5 mM. en 0—10 mM. 7V2
speciaal geschikt voor de fabricage van gieterij
en hoogoven cokes. Deze fijne kolen worden alge
meen gebruikt in suikerfabrieken, distilleerderijen
enz. om gemengd met magere fijne kolen een
goedkoope brandstof te geven voor groote ketel
huizen.
Ten slotte: cokes met een aschgehalto van ca.
9 Zij wordt geleverd als stukcokes (grove co
kes), speciaal voor hoogovens en metallurgische
bedrijven (gietcokes). Verder als gebroken cokes
in de volgende afmetingen: gebroken cokes
I 60—90 mM.; idem II 35—60 mM.; idem III
2035 m.M.; idem IV 1020 mM. (parelcokes) en
cokesgruis 0—10 m.M.
Niet onvermeld mag blijven dat deze cokes zui
verder is dan de buitenlandsche soorten.
Het zwavelgehalte bedraagt ca 1 terwijl het
phosphorgehalte minimaal is. Zij bevat een groote
drukvastheid, nl. ca. 150 Kg. per c.M2. en biedt
grooten weerstand tegen vergruizing. Dientenge
volge ontstaat bij transport, gedurende het over
laden enz. weinig afval.
Voor hoogovens en gieterijen geeft het gebruik
van deze cokes groote besparing, daar ze in de
ovens niet verbrijzeld wordt en wegens reinheid
weinig toeslag vereischt. De geaardheid is steeds
dezelfde, hetgeen voor het metallurgisch bedrijf
van groote waarde is. Sedert den tijd dat deze co
kes op de markt gebracht werd, verwierf zij bij
verschillende hoogovenbedrijven een bijzondere
reputatie en do gieterijen die haar beproefden,
blijven trouwe afnemers.
Staatsmijn Hendrik
foto K.L.M.
De derde Staatsmijn werd aangewezen bij K.B. van
8 Augustus 1920 Zij werd genoemd
„Staatsmijn Hendrik"
en kwam in 1918 in bedrijf. Zij is op ongeveer
3 K.M. afstand van d- mijn Emma gelegen, te Rum-
pen in de gemeente Brunssum. De verdiepingen
waar de kool gewonnen wordt zijn gelegen op 272,
316, 401, 537 en 636 M. onder maaiveld. De mijn
produceerde in 1931 1.751.642 ton kolen of 5.724 ton
per werkdag. Deze mijn, die op zoo geringen af
stand van haar andere zuster, de mijn Emma ge
logen is, levert geheel dezelfde soorten
kolen als laatsgenoemde mijn op.
Het personeel bestond ultimo 1931 uit 184 beamb
ten en 4534 werklieden, terwijl op dat tijdstip be
schikbaar waren 41 door samengeperste lucht ge
dreven locomotieven en 17 paarden.
Als vierde Staatsmijn werd bij K. B. van 12
Maart 1915 een gedeelte van de Maasvclden aange
wezen. Deze mijn, waaraan de naam
„Staatsmijn Maorits"
werd gegeven, is sinds 1 Januari 1926 in gebruik
en gelegen te Lutterade. De verdiepingen, -.vaar
de kool gewonnen wordt, die wat kwaliteit, afme
ting en toepassing betreft, overeenkomt met de
kolen der mijnen Emma en Hendrik, zijn gelegen
op 391, 455 en 548 M. onder maaiveld. De mijn pro
duceerde in 1931 2.110.S24 ton kolen of wel 6.898
ton per werkdag.
Het perceel bestond op 31 December jl. uit 244 be
ambten en 5824 werklieden, terwijl voor het on
dergrondsch vervoer beschikbaar waren 47 door
saamgeperste lucht gedreven locomotieven en 33
paarden.
De betcekenis van het StaatsmijnbedrijT voor ons
geheele volk, moge uit bovenstaande gegevens dui
delijk zijn geworden. De Limburgsche mijnen kun
nen uit onzen nationalen bodem bijna voldoende
kolen delven om in de
geheele kolenbehoeite
van ons land te voorzien. Het bezit van onze vier
Staatsmijnen zal onze natie dan ook behoeden voor
een herhaling der misère, welke een ieder in de
oorlogsjaren op het gebied der brandstofvoorzie
ning beleefd heeft.
Dank zij de groote productie der vier Staatsmijnen,
zal ons land nimmer meer door een kolentekort
bedreigd worden.
De Limburgsche mijnen hebben ons voor
altijd volkomen onafhankelijk gemaakt
van het buitelandsche product.
Zoowel in de behoefte aan industrie- als aan huis
brandkolen kan uit eigen bodem geheel
voorzien w o rd e n. Maar ook in ander op
zicht vormen de Staatsmijnen een nationaal belang,
niet in het minst doordat zij werk „verschaffen
aan ruim 22.000 arbeiders. In de gezamenlijke mij
nen vinden ruim 37.000 arbeiders brood, die met
hun gezinnen een bevolking van een 100.000 zielen
vormen.
Nu onze Staatsmijnen geblikt gaan onder de moei
lijkheden van dezen zwaren tijd, verdienen zij den
steun van eiken Nederlander. Men kan dien steun
geven in den vorm van gebruik van het Neder-
landsche product. Dat product behoeft qua kwali
teit niet voor het buitenlandsche onder te doen.
Simple comme bon jour!
6
1e MUNENNUMMER 21 SEPTEMBER 1932
De Staatsmijnen
in Limburg
Het ondergrondsch en
bovengrondsch bedrijf
Wanneer eenmaal door middel van proefboringen
cn op andere door de moderne techniek uitgedachte
wijze is vastgesteld, waar een mijn zal worden ont
gonnen, worden rllereerst4wee schachten gemaakt
om de menschen tot de verborgenheden van de aar
de toegang te verschafffen. De schachten der
Staatsmijnen zijn alle volgens de zoogenaamde be-
.vriezingsmethode gedolven. Was eenmaal do vaste
etecnkolenrots bereikt, dan werd op do gewone
wijze verder gewerkt. Do schachten zijn alle voor
zien van een installatie, waarin kooien (liften)
worden op en neer bewogen door middel van door
electriciteit gedreven ophaalmachines; deze kooien
zijn ingericht zoowel voor het vervoer van kolen
in mijnwagens als voor het vervoer van personen.
Tevens bevinden zich in de schachten de hoofd
leidingen, waardoor de ondcrgrondsche werken van
samengeperste lucht, electriciteit en telefoonverbin
ding worden voorzien, terwijl tevens de
buizen, waardoor het overtollige mijnwater naar de
oppervlakte wordt gepompt, door deze schachten
loopen. In een afzonderlijke afdeeling van iedere
schacht zijn bovendien nog ijzeren ladders, onder
broken door talrijke rustvloeren, aangebracht, om
het personeel in staat te stellen, bij onverhoopte
langdurige defecten aan de ophaalmachines, de
mijn te kunnen verlaten of daarin voor het doen
van herstellingen of het verrichten van onder
houdswerken af te dalen.
Is men door de schacht op een der verdiepingen
aangekomen, dan bevindt men zich in een groote
hooge ruimte, waar dc volle mijnwagens aanko
men, om naar de oppervlakte te worden vervoerd en
waar de ledige weer van boven worden aangevoerd
om van daaruit naar dc uiterste hoeken van het
veld te worden teruggebracht, en beladen weer
naar hun uitgangspunt terug te keeren. Hier be
vindt zich ook een klein telefoonkantoor om het
drukke vervoer van kolen en voor den afbouw
daarvan noodige materialen te kunnen regelen.
De voor het vervoer van kolen en materiaal be-
noodigde treinen worden over groote afstanden met
zoo groot mogelijke snelheid door locomotieven,
gedreven door samengeperste lucht, vervoerd;
remises voor deze luchtlocomotieven, waar de vul
ling wordt vernieuwd en kleine reparaties kunnen
worden uitgevoerd, zijn in de nabijheid aanwezig.
Ook bevinden zich hier één of meer magazijnen
voor de ontplofbare stoffen, een hulpmiddel noodig
bij het drijven van gangen in het gesteente of voor
het losmaken van de kool.
Dc paarden en ponnies, die in minder drukke vcr-
keersgangen gebruikt worden om kortere treinen
mijnwagens te trekken, vinden in de onmiddellijke'
nabijheid van de schacht een ruime, geriefelijk in
gerichte stalling, waar het hun aan niets, behalve
aan zon- en daglicht, ontbreekt.
Al deze ruimten zijn helder electrisch verlicht en'
van gebetonneerde wanden voorzien.
De betonnen bekleeding der wanden is al spoedig
opgehouden, en heeft plaats gemaakt voor een
ondersteuning door middel van oude spoorwegrails,
die daartoe tot een soort kozijnen zijn samenge
voegd, en waar achter kleine rondhouten zijn
aangebracht, teneinde steencn, Jie neiging moch
ten vortoonen naar binnen in de gang te vallen,
tegen te houden.
Komt men verder in deze oniergrondsdhe ver
keerswegen, dan wordt hunne betcekenis en der
halve de tijd, gedurende welken zij bestemd zijn
in stand te blijven, steeds geringer. Een gevolg
hiervan is, dat met minder waardevol en minder
sterk materiaal tot instandhouding kan worden
volstaan ;hier wordt dan ook op de meeste platsen
uitsluitend rondhout ter ondersteuning gebezigd,
dat, indien noodig, vooraf tegen al te snelle ver
wering door vocht, is gecreosoteerd.
Een enkele maal slechts komt het voor, dat de
rotswand zoo hecht en sterk is, dat geen stutten
noodig zijn en de gang dus zonder meer in den
steen is uitgehouwen. Helaas zijn de plaatsen in
de mijn, waar de gewone ondersteuning door ijzer
of hout tengevolge van den grooteai druk van het
gebergte of de broosheid van het gesteente geen
voldoende waarborgen voor veiligheid geeft, veel
talrijker dan die, waar geheel geen stutten noodig
zijn. Door zulke slechte plaatsen wordt gewoon
lijk een geheel gesloten tunnel, bestaande uit
trapezium-vormigc betonblokken, gelegd. In al deze
gangen vindt men, behalve een of twee stellen rails
en de waterafvoergotentop den bodem, langs wan
den en zoldering een aantal meer of minder zware
buizen opgehangen, die dienen voor toevoer van
samengeperste lucht of kabels voor toevoer van
electrische energie.
Na, al naar de gesteldheid van de mijn of de ver
dieping waar men zich bevindt, een korteren of
langeren weg te hebben afgelegd, ziet men plotse
ling op verschillende plaatsen ijzeren goten uit
steken, waaruit steenkolen in een daaronder opge-
stelden mijnwagen glijden. Hier-zijn de punten
waar de kool gewonnen wordt.
Do houwers en hun helpers zijn hier bezig volgens
een van te voren vastgesteld plan de kool los te
hakken. Is deze zeer hard dan is het dikwijls
noodig, daarin eerst met pneumatisch gedreven
boorhamers diepe gaten te drijven, deze met spring
stof te vullen om door ontsteking daarvan de kool
tot loshakken geschikt te maken.
Achter de mijnwerkers bevindt zich de goot, die
op rollen steunt, welke weer op ijzeren ramen heen
.en weer loopen. Het geheel wordt door motoren,
door lucht of electriciteit .gedreven in een voort
durend schuddende beweging gehouden, zoodat de
arbeiders slechts de kool, die zij los hebben ge
werkt, achter zich ir de gooi behoeven te werpen;
deze zorgt dan zelf voor het verdere vervoer naar
de mijnwagens.
De kolenlagen liggen meestal niet vlak, maar on
der een meer of mi:-der groote Jelling, die afvoer
van de kool makkelijk maakt en ook goed te pas
komt om de steenen, die weer moeten dienen om
de plaats der weggevoerde kolen in te nemen, aan
te voeren. Om de kool los te krijgen wordt vooral
op Staatsmijn WilheLmina steeds meer gebruil* ge
maakt van zoogenaamde ondersnijmachincs. Dit
zijn van electromotoren voorziene machines, die
zich zelf onder langs het front van de kool voort
bewegen en tegelijkertijd door middel van zagen
of stangen een dun laagje (15 c.M. dik) van onge
veer 1.5 M. kool wegsnijden. De geheele kolenlaag
zakt door deze bewerking eenige centimeters en
valt daarbij uit elkaar, zoodat zij met weinig
moeite in de schudgoten te scheppen is.
Is de kool, die zich terzijde "an de schudgoot be
vindt, weggevoerd, dan wordt de goot verlegd en
komt nu op de plaats te liggen, waar zoo juist de
kool is weggehakt, waardoor die goot weder ten
opzichte van dc nog onberoerde kool op dc juiste
plaats is gokomen. De plaats, waar de goot gelegen
heeft, wordt nu met steenen, die te voren nog
door middel van de goot zijn aangevoerd, zoo goed
mogelijk opgevuld. De druk der deklagen zorgt er
verder wel voor, dat deze steenen zich weder tot
een compacte massa aaneensluiten.
Om het mogelijk t% maken, dat de mijn overal
van ruim voldoende vcrsche lucht is voorzien,
HET
LEVERT:
Stikstofmeststoffen voor
iederen grond en ieder
gewas, n.l.:
ZWAVELZURE AMMONIAK
20,8 stikstof,
AMMONSALPETER S. M.
20.5 stikstof y2 salpeter-
y2 ammoniakstikstof),
AMMONSULFAATSALPETER S.M.
26 stikstof (yé salpeter-,
ammoniakstikstof),
NATRONSALPETER S. M.
16 stikstof.
Inlichtingen en brochures worden op
aanvrage toegezonden door de 1
AFD. PROPAGANDA VAN HET
STIKSTOFBINDINGSBEDRIJF, TE
LUTTERADE (L.).
Bluschvloer,
7