n Maatschappij Laura en Vereeniging De Mijnen LAURA en JULIA te Eygelshoven leveren PRIMA huisbrand- en industrielcolen Ie MUNENNUMMER 21 SEPTEMBER 1932 6chade ondervindt van do ontginning. Wellicht zouden wij daar tegenwoordig andere over den ken, immers niet zelden spinnen grondeigenaren duchtig zijde bij hun grondbezit door de ontwik keling van de mijnindustrie met zijn uitgebreide gebouwencomplexen, zijn woningbouw en wegen aanleg, terwijl schade aan grond of gebouwen idoor verzakking van mijngangen er onder gelegen z.g. mijnschade tuch op andere wijze vergoed moet worden. De concessie-verleening schept een vèr gaand Vecht Do wet zegt: il donno la propriété perpó- tuelle, dus de concessie ge. ft deze eeuwigduren- den eigendom, zij schept derhalve 'n nieuwe eigen dom, die er nog niet was, een eigendomsverkrij- gin eigenlijk buiten het Burgerlijk Wetboek om gaande, maar een eigendom, die eenmaal bestaan de, aan de bepalingen van het B. W. onderworpen is en wel aan do bepalingen omtrent eigendom .van onroerende zaken, omdat de Mijnwet Uitdrukkelijk vaststelt, dat mijnen onroerend zijn. De mijn kan dan ook van hot oogenblik van haar Dntstaan of verkocht, overgedragen of bezwaard (bijvoorbeeld met hypotheek) worden. Het begrip „mijn" Wij zien uit het bovenstaande, dat het begrip „mijn" in rechtskundigen zin nog wat andere en meer is dan in den zin van het gewone spraak gebruik. Laat ik, sprekende over rechten uit do concessie voortvloeiende, nog even noemen een ongewoon-rccht, dat den concessionaris is toege kend, n.1. het recht om den voor zijn ontginning noodigen grond in bezit te nemen, te occupeercn. Wel is het gebruik van dit recht duur, want voor occupatie van niet langer dan een jaar betaalt hij den grondeigenaar. 2 X de vruchten van den grond. Wil hij den grond langer dan een jaar gebruiken dan moet hij den grond overnemen voor het dubbele van do waarde. Een concessie aanvragen kan iedereen, maar om leen concessie ook te ".rijgen moet men financieel cn technisch in staat zijn de mijn te ontginnen, overigens is het Gouvernement vrij in zijn oordeel aan wien <i\. ooncessio verleend behoort te worden. Wellicht vraagt men, maar zoo geheel vrij zal dat Gouvernement toch wel niet staan, men denkt dan aan den eigenaar van den bovengrond of aan dengene, die do delfstof gevonden en ontdekt heeft. Welnu, aan die beiden heeft de wet gedacht. Ik heb het straks al vermeld, in de concessie- akte moet opgenomen zijn een vergoeding aan den eigenaar van den bovengrond, eenig recht op con cessie heeft deze intusschen geenzins, dit blijkt wel daaruit dat, indien de eigenaar van den grond zelf do concessie krijgt, de „mijn" een nieuwen eigendom, gescheiden van den eigendom yan den bovengrond, vormt. De tweede, wien men eenig recht zou willen toekennen is de ontdekker van de delfstof. En deze heeft inderdaad een recht, maar ook weer niet op de concessie, de wet be paalt, dat wanneer hij, de vinder, niet de con cessie krijgt, de concessionaris hem een schade vergoeding schuldig is, welke eveneens in de con cessie-akte geregeld wordt Bovendien ontvangt do vinder nog een premie naast de schadevergoe ding. Laat ik hierbij opmerken, dat men iemand eerst als vinder van een delfstof aanmerkt, niet reeds wanneer hij het voorkomen van een delfstof heeft aangetoond, maar eerst wanneer hij heeft aangetoond, dat die delfstof in ontginbare lagen of hoeveelheid voorkomt Hoe te handelen? Voor het aanvragen van een mijnconcessie moeten .Verschillende stukken, alle in de wet voorgeschre ven, worden ingezonden bij den Commissaris der Koningin van de provincie(s), waarin het in con cessie te vragen terrein is gelegen, daarna heeft ter visie legging plaats, hooren van bezwaren cn meer formaliteiten, waarna ten slotte de Kroon te beslissen heeft, Hen Raad van State gehoord. Over het opsporen van delfstoffen en de bevoegd heid daartoe zou ook 't een en ander mede te dee- len zijn, doch hier worde volstaan met in herin nering te brengen, dat de Rijksopsporingsdienst van Delfstoffen van 1903 tot 1916 een groot deel des lands heeft onderzocht en de resultaten in zijn eindverslag heeft neergelegd. Na dit onder zoek, dat na 1916 nog aangevuld is tot 1923, is in 1924 een wet tot stand gekomen, waarbij do op sporing, die gedurende bedoeld onderzoek vooc derden verboden was, weer vrij is geworden. Vrij, behoudens dan de regelen in de wet gesteld. De mijnwet heeft wat de concessievoorschriftoni betreft toepassing gevonden voor de particulierei steenkolenmijnen, voor de bruinkoolontginningon en voor de jongste mijnconcessie, die zoowel over steenkolen als over zout gaat Toen in 1901 tot staatsexploitatie van steenkolenveldcn zou worden overgegaan, stond men dus met de wet in de hand voor het feit, dat de Kroon aan den Staat concessie zou kunnen geven. Men heelt dien weg niet gekozen, maar bij de wet (wet 24 Juni 1901) bepaald, dat de ontginning van steen kolenmijnen in bepaalde terreinen in Limburg, van Staatswege zou geschieden. De mijnen, die achtereenvolgens zouden worden ontgonnen, zou den door de Kroon, den Raad van State gehoord, worden aangewezen. En dan wordt gezegd: door deze aanwijzing wordt, als ware yoor do ontginning volgens de wet van 21 April 1810 concessie verleend, voor den Staat de eigendom van de mijn verkregen. Hier mede werd dus de rechtstoestand voor den Staat dezelfde als wanneer do Mijnwet 1810 was toe* gepast Nog eenmaal heeft men hetzelfde pad bewandeld, toen in 1918 een ontginning van steenzout, dat in zoo groote massa's onder onzen bodem voorkomt, in het leven zou worden geroepen. Hier evenwel bestond niet het voornemen, dat de Staat zelf do ontginning ter hand zou nemen, maar men wildo een overeenkomst sluiten met particulieren, waar toe opgericht was de N. V. (later Koninklijke) Nederlandsche Zoutindustrie. Hier diende do wet behalve om aan den Staat den eigendom van do mijn te verzekeren om den betrokken Minister te machtigen met de Zoutindustrie een exploitatie overeenkomst aan te gaan. Laat ik, nu ik vermeld heb het recht tot ontginnen van steenkolen en dat tot ontginnen van zout, twee producten uit onzen, eigen bodem, die wij dus kunnen gebruiken, vol ledigheidshalve vermelden, dat thans bij de Tweedo Kamer aanhangig is een wetsontwerp om aan do Bataafsche Petroleum Maatschappij het alleen- 1e MUNENNUMMER 21 SEPTEMBER 1932 Causerie over het Mijnbedrijf door Dr. Ir. Ch. Th. Groothoff Hoofd-Bedniisingcnieur der Staatsmijnen Bezoekt men de Mijnstreek van Zuid-Limburg, dan ziet men hier en daar groote gebouwencomplexen, die direct in het oog vallen door hun massalcn, bouw, waaruit hoogt schoorsteenen uitsteken, tor- wijl op enkele plaatsen kegelvormige steenbergen of corsetvormige koeltorens,welke in de directe om geving der gebouwen staan, sterk de aandacht trok ken. Een groot rangeerterrein, veel spoorwagens, ledige en gevuld met steenkolen, de eigenaardig ge vormde schachtbokkcn met hun draaiende wielen, dit alles te ïamen karakteriseert het bovcn- grondsche beeld van een kolenmijn. Hiermede is echter voor velen niet de sluior ge licht van het voor hen zoo geheimzinnige ondcr- grondsche werk, het werk van den echten mijn werker, die de kolen loshakt en zorgt, dat ze naar do oppervlakte worden getransporteerd. De ge dachte, dat honderden meters onder de plek, van waar men het bovcngrondsche bedrijf ziet, men- sclien werken en treinen af- en aanrijden, zal bij velen den wcnsch doen rijzen van dat aparte we reldje daar diep onder den grond iets meer te weten. Daarom wil ik U heel in het kort iets ver tellen over de inrichting van een modern mijn bedrijf. De toegang tot deze, voor velen soo geheimzinnige, ondergrondsche wereld wordt gevormd door do schachten, waarin groote liften zorgen voor de re gelmatige verbinding met de verdieping-stations, die op verschillende diepten onder de oppervlakte zijn aangelegd. Het maken van dezo schachten door grondlagen, die tot 200 meter diepte en meer uit drijfzand bestaan, bracht zijn eigenaardige moeilijkheden met zich mede. Om deze te over winnen wordt daarbij meestal gebruik gemaakt Van de bevriesmethode, die tot dusver zeer goed heeft'voldaan. Dczo methode bestaat in het vor- hy;n van een ringmuur van bevroren grond rondom de plaats, waar de schacht moet worden aange legd. Men bereikt dit door het maken van een teeks van boorgaten op ecnigen afstand van de plaats van de schacht, waarna men door buizen in deze boorgaten een vloeistof laat circulceron met een temperatuur van —20 graden C. Om elk boorgat vormt zich dan een cylinder van bevroren grond, die alle tezamen den ringmuur vormen, waarbinnen men veilig de schacht kan afdicpcn tot aan het vaste gesteente. Men kan op figuur I de schacht zien, cn do boorgaten, welke rondom de schacht zijn geboord, de buizen, waarin de kou de vloeistof circuleert en om de boorgaten den be- Vrorcn grond. Do cylindcro van bevroren grond grijpen in elkaar en vormen daardoor een aaneen gesloten muur, waarbinnen veilig kan worden ge werkt. Voorziet men de schacht daarna van een sterke waterdichte bekleeding en sluit men dczo bekleeding eveneens waterdicht op de vaste rots juin, dan is de toegang tot liet gesteente, waarin e kolenlagcn voorkomen, gereed. De muur van evroren grond is niet meer noodig en kan nu konder eenig gevaar weer ontdooien. De schacht wordt daarna in de harde rots op do gewone wijze, door het laten springen van het ge steente, verder afgediept. Op een behoorlijke afstand onder het waterhou dende dekterrein gekomen, wordt de eerste ver dieping aangezet. Dit betcekent, dat op die plaats met de ontsluiting in horizontale richting wordt begonnen (punt VI op figuur 2). Dit stadium staat in het teeken der verkenning en voorberei ding. Er wordt een plan gemaakt met het doel om zoo 6nel en zoo volledig mogelijk gegevens to verkrijgen over do ligging der kolenlagen om op grond daarvan do voorbereidingen te kunen tref fen, die voor do ontginning noodig zijn. Volgens dit plan worden do gangen in den steen gedreven om do kolenlagcn op te sporen (van het punt VI naar links en naar rechts) en daarna de galerijen in de lagen zelf om na to gaan, welke richting die lagen hebben, hoe de kwaliteit der kolen is cn hoe het nevcngcstconte der laag zich gedraagtj gegevens welke voor den afbouw der kolenlagcn van het grootste belang zijn. Intusschen moet worden gezorgd voor de vontilatio der werkpunten, die zich hoe langer hoe meer van de schacht verwijderen, waardoor ventilatie door ondergrondsche machines Bteeds bezwaarlijker Wordt. Voor dit doel is de tweede schacht gelijk tijdig met de eerste afgediept (zie figuur 2). Het is nu mogelijk, door telkens langs verschillende om wegen ondergronds verbindingsgangen te maken, tusschen schacht I en II versche lucht door deze gangen te doen stroomen door op schacht II een ventilator op te stellen, die de lucht uit de mijn zuigt Doordat de ventilator door schacht II de lucht uit de mijn zuigt, moet door schacht I ver sche lucht van buiten in do mijn stroomen en door diverse verbindingswegen naar schacht II Gedurende deze periode, waarin men bezig is op bovengenoemde wijze te zorgen voor een goede ventilatie en voor het verzamelen van belangrijke gegevens, wordt het afdiepen der schachten gesta dig voortgezet. Op een bepaalden afstand onder de eerste verdie ping (ongeveer 100 meter dieper) wordt een twee de verdieping aangezet (punt V2 op figuur 2) on met de reeds verkregen gegevens rekening hou dende, worden hier de steengangen gedreven naar die plaatsen, waar het mogelijk is de kolen on middellijk te ontginnen. Treft men nu de kolenlaag aan, dan wordt in de kolenlaag zelf een gang naar boven godrevon. Deze hellende gang, doortocht genaamd, blijft in de kolenlaag en moet dus uitkomen in de hori zontale galerij, welke op de eerste verdieping hierin is gemaakt en door een steengang verbon den is met schacht II. Is de doortocht in do galerij uitgekomen, dnn is daardoor een verbinding ontstaan tu^clicn schacht I en II en een sterke luchtstroom is voor de arbeiders het bewijs, dat de gewenschte ver binding gereed is gekomen. Een dergelijke hellende gang in de kolenlaag vormt het beginstadium van de ontginning. Van uit deze doortocht wordt nu zoowel naar links als naar rechts eiken dag eert strook kolen ter breed te van ongeveer IV2 meter met behulp van af- bouwhamers en houweelen afgebouwd. De open ruimte, die daardoor ontstaat, wordt door houten stijlen en kappen goed gestut en daarna mot steenen zoo goed mogelijk opgevuld. Het trans port der losgehakte kolen langs het werkfront gobeurt door ijzeren goten, die'door een machine heen en weer worden bewogen, waardoor do ko len in de goot naar beneden glijden. Vanuit dezo schudgoteri vallen do kolen in mijnwagens, die daarna naar de schacht worden getransporteerd. Tonvijl op deze wijzo het Jene werkfront na het andere in bedrijf wordt genomen, moeten de verdiepingen zoodanig worden aangelegd en in gericht, dat zij aan de cischen, welke de voort schrijdende ontwikkeling van de ontginning stelt, kunnen voldoen. Deze definitieve aanleg en in richting van de verdiepingen gelijkt in vele op zichten op die van een ultra-moderne industrie stad, waar men uitsluitend werkplaatsen cn ma gazijnen aantreft. Do verbinding der werkplaat sen met het centraal station (dit zijn de schach ten) wordt, gevormd door een eenvoudig net van rechte wegen, voorzien van mijnsnoer en inge richt voor locomotiefvervoer, waardoor een snel en economisoh vervoer is verzekerd. Op do secon daire verkeerswegen treft men nog hier en daar paardentractie aan, terwijl het duwen der mijn- wagens door arbeiders zoovoel mogelijk wordt beperkt Bijna overal vindt men in dezo gangen persluchtbuizen en electrische kabels om kracht en licht te brengen, waar die noodig zijn. Een uitgebreid telefoonnet, dat tever.s aan het boven- grondsche net is aangesloten, maakt het moge lijk, spooedig verbinding te krijgen met alle doe len van het mijnveld. Langs de wegen zijn goten gemaakt, die het water, dat op enkele plaatsen zelfs in groote hoeveelheden uit het gesteente 6troomt, naar enkele centrale punten afvoeren, waar groote pompen dit overtollige water naar de oppervlakte persen; en groote ventilatoren, die duizenden M3. buitenlucht per minuut in de mijn zuigen, maken het .nagelijk, dat alle werkpunten in ruime mate worden geventileerd. Aan do in richting van deze ultra-moderne industriestad wordt dus de moest mogelijke zorg besteed. De primitieve installaties bovengronds zijn intus schen vervangen door de definitieve. De schacht- bokken met hun groote ophaalmachines zijn kluar gekomen, zoodat het kolentransport met volle kracht kan geschieden. De losvlocr en kolen was- scherij staan gereed om de bovengebrachte kolen tot verkoopbare producten te verwerken. De wa gens met kolen, die met een snelheid van 20 meter per seconde door de schacht vliegen, worden op den losvloer leeggemaakt; daarna worden de ko len gesorteerd in stukkolcn grooter dan 8 c.M. cn gruiskolen kleiner dan 8 c.M. Jongens, staande langs een zich langzaam voortbewegende band, zoeken de steen uit de stukkolcn, waarna dezo gereed zijn voor den verkoop. De gruiskolen wor den in de kolcnwasscherijen machinaal van stee nen gezuiverd en zijn daarna, als ze op handels- maten gesorteerd zijn, eveneens gereed voor den verkoop. Een groot gedeelte van de geproduceerde fijnkolen wordt verwerkt óf tot briketten (oier* Hel maken van een galerij. 3'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 15