VOOR DE jt a n\ VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Rusland omstreeks en tijdens de revolutiedagen in den roman van Michael Ossorgin „De stille straat", Uitg. Thieme, Zutphen. Een Reisbureau in Amsterdam heeft ons dezer dagen de vraag te overwegen gegeven: Wat is het interessantste land?" Zwitserland bijvoor beeld? Goed. En dan? Italië? Mooi. En verder? Ja, H Is niet gemakkelijk. Is Rusland misschien niet interessanter? 't Hangt er maar van af, wat je interessant noemt Nu, we zullen er niet over twisten. Elk zijn zin. Wij vlassen nu eens niet op een gratis reis, maar op een belangwekkend boek En ditmaal, over een toch wel belangwekkend land. Waar menschen leven als wij, strijden als wij, lieven en lijden. En hoe strijden, hoe lijden? Ossorgin vertelt er van. En hij kdn het. Niet als de vooringenomen communist verhaalt hij het ons, maar als de zeer toegenegen beschouwer, die zijn land zoo innig lief heeft. Hij kiest' geen partij. Het zou al te eenvoudig zijn voor de levende menschen en de geschiedenis, indien er slechts één waarheid bestond, die met dei: leugen kamp te. Er waren en er vochten met elkaar twee waar heden en twee eergevoelens, en de slagvelden werden bezaaid met de lijken der besten en eer lijks ten. De jonker valt en de soldaat-bevelhebber, de ridder van het roode vaandel: Zonder naar hun namen te informeeren, zon der naar hun heiligheid of zondigheid te vragen dekte de eeuwige nacht hen beiden zorgzaam met een deken toe. (Twee menschen). Wat is de mensch? Een nietigheid in het groote Natuurgebeuren, dat tegelijk Wereldgebeuren is. Aanvaard het maar. Onze tijd? Zooiets: Het schroefje (van de klok) trok scheef en wachtteTegen drie uur schoof het getande wieltje met een nauwelijks merkbare awenking het schroefje op zij, en dit viel er uit De wijzers renden over de wijzerplaat, de koekoek, wien geen tijd meer gegund werd om zijn bek te openen, verstomde van schrik. (Het voorval met do klok). Ossorgin illustreert het leven van do leden van een Russisch gezin en van de vrinden, die op ge zette tijden in het oude huis der „stille straat" komen buitengewoon origincch Uitgaande van het nietigste voorval komt hij vanuit het symbool tot de werkelijkheid van ieders hart. Tot de liefde en tot de smart, tot de verbrokenheid en tot het herstel. Iemand die op zoo naief-schoone wijze het wezen van een meisje als Tanjocsja door al de gebeur lijkheden kan laten stralen zonder zweem van valsche zinlijkheid moet zelf een groot, mede levend en mede-lijdend hart bezitten. Ossorgin is niet opgeklommen tot de eerste en de laatste zin van het Leven: God. Niet eens tot den Schepper, laat staan tot den Vader. Natuurgebeu ren, waarin de Wetenschap wetmatigheid en schoonheid ontdekt. In dat jaar (van'de revolutie) verdween do Vriendinnen. 258 schoonheid en kwam de wijsheid. Sindsdien be staat er geen mensch wijzer dan de Rus. Geen echte wijsheid. Enkel maar een berekening, die het niet verder brengt dan tot de „Waarheid" van „het onbekookte Geweld". Kleine mensch. Is dit zoo belangrijk? Tanjoesja moet voor haar grootvader, den vogel professor, vooral noteeren, op welken datum de zwaluwen terugkomen. Dat is een notitie temeer. Misschien wel het allerbelangrijkste. Ossorgin is een levensfilosoof, toch wel zeer fata listisch en cynisch soms, al drijft hij het niet zoo ver. dat het leven zelf erin verstart. Neen, want Tanjoesja is er nog, en de verpleeg ster, de barmhartige zuster Aljonoesjka, en do ridderlijke minnaar Wasia, en de lieve professor. En zelfs de beul Zawalisjin heeft nog gevoel en kameraad Brikman, die het vonnis velt, is toch eigenlijk een stumper om meelij mee te hebben. Moet ik U dit verhaal verder nog kort weergeven? Zijt ge nieuwsgierig, hoe lief Tanjoesja dan wel is, en of ze bemind wordt en een man krijgt? En VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebei Apotheker te Middelburg In den strijd tegen de warmte Vlinders met droge vleugete, vliegen en kevers met hun zenuwlooze Chitinehuid ,zc kunnen zich straf feloos blootstellen aan dc vaak verzengende zonnestralen. Met zekere voorliefde nog laten ze zich neer op gloeiheete wanden of steenen en als ze dansend op den bodem die onder hunne voeten brandt, zijn weggevlucht trekt hen onweerstaanbaar weer terug, deze gevaarvolle beroering. Dat zijn echter uitzonderingen, want zoodra het landschap gaat trillen .beroerd als het is door zoo veel zonne-cnergie, vlucht al wat dier is naar de schaduw en de koe^e. En daar in het schemerduister blijft echter kloppen het volle leven blijft onverminderd hoog gehouden de vaan van het instinct. Ook de mensch ontvliedt de zonnestralen maar in tegenstelling met het dier dat geen verantwoor ding kent, moet hij plichtsgetrouw „hinaus ins feindliche Leben" en wel hem dan die niet op den akker zich omlaaicn voelt door een energie, waartegen zij nlichaam nauwelijks bestand is. Als de hitte zoo groot is, zullen de zenuwuitein den onzer huid deze prikkels opnemen en zich naar den aard van het individu op allerlei en dik wijls heel onaangename wijze uiten. In den strijd om het bestaan bezit ons lichaam allerlei verweermiddelen en zooals een stoomma chine bij al te heftigen stoomdruk een veiligheids klep bezit, zoo bezit ook ons lichaam ventielen, die het in staat stellen overmatige warmte-energie geleidelijk af te voeren. Een der meest werkzame ventielen nu vormen de ademhalingsorganen. Elke Liter lucht die een mensch naar binnen zuigt, wordt alvorens deze de long bereikt op lichaamstemperatuur gebracht. Daarvoor is warmte noodig en deze warmte nu wordt onttrokken aan het lichaam en verlaat dit bij uitademing. Tegelijk worden door de slijmvliezen van de neus en door de longen groote hoeveelheden water tot verdamping gebracht en als men nu nagaat, hoe veel caloriën benoodigd zijn voor de verdamping van een bepaald gewicht water, is het duidelijk hoe er met de ademhaling een enorm verlies aan warmte-energie gepaard gaat. Een zeer sprekend voorbeeld voor het bovenaan- gevoerdc is de hond Het is daarbij niet ongewenscht eens te wijzen op een veel verbreide dwaling, dat n.1. een hond alleen transpireert op zijn tong en dat hij hem iaarom bij groote warmte te luchten hangt. De hond bezit in het geheel geen zweetklieren, maar daar hij het aantal ademhalingen tot 170 per minuut vermag op te voeren en daarbij per uur 200 Gram water weet te verdampen, zijn die of de beul erg gemeen is en of er nu ook grieze ligheden in voorkomen? Zijt ge werkelijk benieuwd? Dan is T genoeg. Vanwege de „liefde" behoeft ge hot boek niet te mijden en om het realisme evenmin. Beide zijn gezond. Omdat, geloof ik, tenslotte Ossorgin een sterk en levend schrijver is met de liefde van een onbedorven natuurvrind. Naast de historische gegevens over Rusland schenkt deze roman, vooral in het tweede deel, dat, naar den aard der tijdsomstandigheden in het verhaal, het reëelst is, door de verbeelding van den schrijver heen, zeer zeker betrouwbare aan wijzingen over den toestand van Moskou om streeks 1918. Het boek brengt ons op indrukwek kende wijze in aanraking met oen land, waarvoor we, om Gods wil, wel degelijk belangstelling moe ten hebben. Dat om meer dan een reden thans het „interessantst" kan zijn. Voor U, indien ge mede door dit boek, de b'.oeds-broedensohap verstaat en aanvaardt. H. DE BRUIN. organen voor een hond een prachtventiel voor ai te veel opgenomen warmte-energie. Een tweede wijze om dit probleem op te lossen vinden wij in de huid. Bij groote warmtetoevoer wordt het bloed in groote hoeveelheden in de fijnste bloedvaatjes ge stuwd, die onmiddelijk onder de huid liggen en zoo verliest 't lichaam op den weg van uitstraling zijn- te veel aan warmte of wel het maakt een uitnemend gebruik van de zweetklieren in de huid, die het op snelle en afdoende wijze van de eer ste bevrijden. (Zweetklieren komen in het dierenrijk betrekkelijk zelden voor. De mensch, het schaap en het paard hebben ze overal, de kat alleen aan haar pooten, terwijl het rund en varken alleen aan den snuit er van voorzien zijn.) Uit een en ander volgt nu, dat een mensch met betrekking tot den strijd tegen de warmte beter toegerust is dan het dier. Een maaier die in de felle brandende zon zijn zeer energische arbeid moet verrichten, kan 12 Li ter vocht per dag door zijn zweetklieren verwij deren en zich op die wijze ontdoen van een warm te van 6480 caloriën. Hierbij komt dan nog het warmteverlies door uit straling en respiratie. Dr. Adolf Koelsch bericht ons in zijn arbeid over dit onderwerp van een proef genomen door Prof. Aron. Hij stelde een nog niet geacclimatiseerde Eurpeaan en ook een pas gevangen aap, die dan toch geacht mag wor den aan een tropisch zonnetje gewend te zijn, bloot aan dezelfde felle bestraling. De. Europeaan verdroeg de warmte uitstekend, kon zelfs nog ar beid verrichten terwijl de aap (aan een paaltje vastgezet, anders liep hy subiet het bosch in) een zoo koortsachtige verhooging van temperatuur on dervond, dat hij in 1 y% uur stierf. Een aap die bij die proef werd beschermd door een parapluie, bleef echter gezond en opgewekt. Ten slotte nog de beantwoording dezer vraag: Hoe komt het, dat het zwarte ras nog beter de warmte vejrdraagt dan het blanke. Anatomisch zijn beide rassen volkomen identisch gebouwd en bezit het zwarte geen enkele bijzondere verwecrinrichting tegen de warmte. Dc oorzaak ligt dan ook alleen in het feit, dat de zooveel donkerder gepigmenteer- de huid de warmte sneller opslorpt en de zweet klieren bij een zwarte reeds in werking zijn getre den als de blanke nog steeds warmte opslorpt, terwijl het onbedekt zijn der huid dc warmte- uitstraling nog ten zeerste bevordert. Aforismen Niet hij is wijs, die het zich verbeeldt, maar wijs is hij, die tot het besef zijner onwetendheid geko men en door ondervinding van den eigenwaan ge nezen is. Matthias Claudius, Idealen zijn iets anders dan illusies; het zijif stuwende krachten, er op aangelegd om zich am te zetten in werkelijkheid. Prof. G. Hcymans, JEUGD De Spoorzoekers van Geitenbeek (Vervolg.) Voorzichtig verdween Wout's hand in de opening. Voor de verbaasde bilkken van de jongens trok hij een dood konijn uit het boschje. Stroopers Paul keek naar de verglaasde oogen van het beestje en een rilling trok door zijn jonge lijf. Hij hield van dieren. Had zelf konijnen gehad en nooit kunnen begrijpen hoe er menschen konden zijn ,die de beesten eerst een tijd lang vetmestten om ze dood te maken en op te eten. Zijn kameraden hadden hem vaak uitgelachen dan had hij zich wel eens opgewonden. Je eet toch 's middags ook vlecsch van een koehadden ze gezegd. Ja maar dat beest heb ik niet zoo gekénd. Je zou, als je een herdershond had, dat beest toch ook niet opeten! Zooals een ander een hond houdt, hou ik konijnenDe beesten kennen me, had hij zich verdedigd. Meenemen en opeten, stelde Arie aan Wout voor. Niks daarvanWij weten niet, wat er met dat beest is uitgevoerd; 't zou argwaan geven ook. Wout deponeerde het magere duinspringertje weer op zijn plaats. Doch zijn hand bracht toch nog een verrassing mee. Een papiersnipper, welke een stuk van een brief bleek te zijn. Nou verder zoeken, gebood hij. Doch het onderzoek leverde niets op. De rest was, óf vernietigd, öf meegenomen. Veel opheldering gaf het fragment niet op het eerste gezicht Wout poogde het ontbrekende met zijn fantasie aan te vullen. In tegenstelling met de andere voorwerpen stak hij dit zorgvuldig bij zich. HOOFDSTUK VIII, Wat de achterblijvers beleefden. Kobussie zat op een hoog duintje, niet ver van bet kamp, te lezen. Hij was zóózeer verdiept in z'n lectuur, dat hij niet bemerkte dat hij bespied werd. Eerst toen hij toevallig zijn hoofd ophief, keek hij, stom verbaasd, in het gezicht van een onbekend man, die hem onderzoekend aanzag. Zoo, vrindje Kobussie voelde een tweestrijd: wegloopen of blijven. Omdat hy het dak van de tent in het oog had, vatte hij moed, om niet al te spoedig het hazenpad te kiezen. Hoor je bij die tent? vroeg de man. Jawel zei Kobus. Achtereenvolgens vroeg de man, met hoevelen ze daar waren en eindelijk, of ze genoeg te eten hadden. Dat ging wel, vond Kobus. En loopen jullie 's nachts wel eens in 't duin? Vdor Kobus kon antwoorden keerde de man zich plotseling om en liep min of meer gehaast weg. Kobus stond perplex en liep ijlings naar het kamp, waar hij stemmen rumoer hoorde. Er stonden eenige jongens druk gesticuleerend te praten. Ook zij bleken aangesproken te zijn door dien vreemden sinjeur.. Jongèès! riep Kees Toet, die in een boom zat jongèès daar komt er weer een naar ons toe. Doch toen de bezoeker meer nabij kwam, liet de klimmer zich ijlings zakken, want hij had in den aankomenden man niemand minder dan Geiten beek herkend. Deze, met zijn jagershocdje, liep regelrecht op de tent toe. Waar is de commandant? vroeg hij kort-af. Uitriepen vele stemmen door elkaar. Hebben jullie bezoek van vreemd volk gehad? Nou en of! Kobussie voorop, vertelde in geuren en kleuren zijn avontuur. Geitenbeek bromde wat, doch liet niets naders los. Denk er om: Hooren, zien enaan mij ver tellen, als je de man weer spreekt. Hij zal nog wel eens terug komen. Spoedig was Geitenbeek in de richting van de zee verdwenen. De jongens werden niet moe van het gissen wat er eigenlijk aan de hand kon zijn. Tenslotte werden ze zoo nieuwsgierig naar de lotr gevallen van Wout en dc andere jongens, dat ze besloten hen op te zoeken. In deze omstandigheden, zei Kobussie gewich tig, is het beter dat de „Voorzitter" bij ons is. Jochem Beekhuizen en Job Westerduin bleven achter ter bewaking van de tent Toen Joris bij het kamp aankwam, vond hij dit schier van alle inwoners verlaten. De kampwacht bleek niet genegen de tent te verlaten. Ze komen zóó terug, zei Jochem, we mogen de tent absoluut niet alleen laten. Joris inspecteerde onderwijl zijn doos kwattareepen in de kleine provisietent. Sinds de vorige avond was het een stilzwijgende afspraak, dat, wie er een reep uithaalde, het geld er voor in de plaats zou leggen. Vanavond zou hij de rekening eens opmaken. Er was flink van ge geten, dat kon hij wel zien. En geen wonder ook. Wordt vervolgd) WIST JE DAT Vader Langebaerd In de zeventiende eeuw bezat Edam een burg©- meester, die in de stad niet heerschte als een ge zaghebbende, maar veel meer de geheele stads gemeente beschouwde als één groot huisgezin, waarvan hij de vader was. En hij toonde ook, da» te zijn, zoodat hij zeer geliefd was .Vaak kon men hem op de jaarmarkten vinden, gelden verzame lend voor arme weeskinderen 1 De Edammers noemden hem: Vader Langhaard". Want dit was het merkwaardige van dezen burgervader: hij bezat een baard, die zich op zijn borst splitste en in twee lange „lokken" tot op den grond reikte! Het eeuwenoude raadhuis te Edam bewaart een schilderij van Pieter Dircksz (zoo heette de burgemeester) en de stad is er nóg trotsch op, dat ze eens een burgervader bezat als „Pieter Langebaerd Dircksz."! Wie helpt er mee? Eon ontdekkingsreiziger werd op zijn tocht gevan gen genomen en opgesloten. Wie wijst hem vlug de weg om aan zijn bewaker te ontsnappen? Volgende week de oplossing. Rebus 263

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10