JEUGDRa
ONDAGSBLAD
VOOR DE
lilllLiilfsili IL' II I IJLiJl J_j_ I.
3 p.._liIsLIs
De Spoorzoekers
van Geitenbeek
(Vervolg.)
Frank had de hoogste top opgezocht en stond nu
als wijlen Tijl Uilenspiegel met armen en beenen
te zwaaien als wilde hij de Noordzee overvliegen.
Tegelijk mat hij met z'n oogen de diepte.
Allezl Allezl Wie doet 't me na?
Doe 't eerst zelf maar eens als je durft! hoonde
Paul.
Doch nauwelijks had hij dit gezegd of Frank nam
een groote sprong en tuimelde in de diepte.
Gelukkig kwam hij halverwege op z'n zitvlak te
recht en gleed, tegelijk een staart zand met zich
meenemende, triomphantelijk naar beneden.
Paul deed 't hem dapper na, doch Arie liet voor
zichtig zijn beenen over de rand hangen en gleed
toen met een lief gangetje naar beneden.
Deze sensatie was voor hem, het verwende
papkindje, zeker groot genoeg, dachten de beide
andere jongens.
Toch mochten ze Arie wel. Hij was niet direct een
held, doch deed toch graag mee en kon zoo ge
zellig om de streken van een ander lachen. Door
gaans fungeerde hij voor dankbaar applaudissee-
rend publiek.
Even later sprongen ze in het zilte water.
Frank dook direct onder was in een oogenblik
door de kou heen.
Paul wachtte er nog even mcce hij had al eens
een oorontsteking opgeloopcn
Hoewel al wat laat in de zomer, was het water
nog lekker.
Kijk eens! riep Paul, in zee wijzend.
Een sierlijke jacht was vrij plotseling in 't zicht
gekomen, dicht langs de kust varend.
De jongens waren plotseling een en al aandacht,
want op het stranc' zwaaide een heer met zijn
zakdoek.
Een ongeluk? Het leek er veel op.
In spanning bleven ze toezien.
Ze maken de roeiboot les, jongens.
Wedden dat ze die knaap komen halen? pochte
Frank.
Hij bleek gelijk te krijgen.
De .mieneer" hield tenminste op met seinen toen
het bootje nader kwam.
Tot verbazing van de jongens nam hij niet do
moeite zijn kousen ~.n schoenen uit te doen. Toon
de roeiboot de branding gepasseerd was liep hij in
zei en heesch zich behendig naar binnen.
Geen kwartier later was hij aan boord van het
pleizierjacht
Frank was de eenige, die dit zaakje niet ver
trouwde. Hij had thuis al meer dan eens hooren
praten over smokkelaars, doch de anderen lachten
hem uit.
Ze besloten langs een omweg, dwars Joor de dui
nen, naar het kamp terug te keeren.
't Was wel vermoeiender, doch dat was minder
straks, als de kampweek weer afgeloopen was,
moesten zo genoeg langs de uitgestippelde wegen
Duin op duin af was altijd interessanter.
Soms kwam je een dal tegen dat sterk begroeid
was vaak met bijna ondoordringbare struiken.
Na een kwartier loopen zagen ze niets meer dan
duinen en nog eens duinen.
Ik geloof vast, dat we verkeerd loopen, zei
Arie van der Zwan
Ilij had 't al lang gedacht.
-— We moeten in de richting van de zon loopen
dacht ik, meende Paul.
Strakjes komen we nog ln Katwijk uit, lachte
Frank.
Om zich te oriënteeren klommen ze op een hoog
duin en zagen voor 't eerst de watertoren weer,
heel veren precies aan de andere kant dan ze
dachtenl
Zie Jij de sprang?
Ik niet maar die ligt ook zoo verraderlijk
Doorloopen maar we weten nu de richting
weer! commandeerde Frank.
Maar hoe ze liepen nergens viel iets te bespeu
ren van het bekende fietspad in de vallet
Tot ze opeens, verrast, er vlak vóór stonden doch
wie weet, hoe ver van 't kamp.
't Fietspad liep door tot vlak bij 't Wassenaarsche-
slag.
Zullen we voor alle securiteit langs de sprang
terug gaan? stelde Arie voor.
Loop maar naar de maan met je securiteit....
Ben je soms voor de securiteit aan 't kampeeron?
Nee hoor, we steken over en gaan dwars door de
duinen naar 't kamp. Wc moéten 't vindenl vonden
de anderen.
Ja, natuurlijk wat mij betreft.... stemde Arie
toe.
't Werd hier hoe langer hoe mooiergroepjes ber
ken en dennen wisselden elkaar gedurig af.
Plots stonden ze voor een prachtig begroeid dal,
dat er bijzonder geheimzinnig uitzag.
Ze besloten af te dalen.
Kijk eens! riep Paul verheugd.
Prachtige kamperfoelie, jongens!
En hier op de helling: wat een douw bramen!
Arie bleef al achterz'n tong zag nu al blauw
van het bramensap.
Dat smaakte, want hij had flinke dorst gekregen.
Frank was inmiddels naar beneden getogen hij
lustte geen bramen
Spoedig hadden de anderen hem uit 't oog verloren,
totdat ze opeens flauw z'n roepende stem hoorden.
Waar zit je ergensgalmde Paul.
Hier... benéééédeD... kom 'es kijke jongèèès!
Onmiddellijk lieten de beide vrienden de bramen
in de steek.
Met een vaartje rende Paul naar beneden.
IIó niet zoo hard! Ik kan je niet bijhouden...
riep Arie, doch hij riep voor doovemans ooren.
Paul was veel te nieuwsgierig en stortte allerlei
bekende en onbekende uitroepen uit ten teeken, dat
hij onverwijld in aantocht was.
Wild waadde hij door dichte struiken, zich tel
kens wondend aan doornige braamstruiken.
Daar stond Frank, gebogen over een zware tasch
of doek wat was 't?
Heb je waf gevonden? hijgde Paul.
Misschien! zei Paul gewichtig.
Hoe kómt dat ding hier
Zwijgend bekeken ze het stuk opgerold zeildook.
Uitrollen?
Natuurlijk! vond Paul.
Voorzichtig maakte Paul het touwtje los en begon
het doek af te wikkelen.
Zou er wat inzitten?
Afblijven daarl klonk een barsche stem.
Verschrikt zagen de jongens om en keken in
het oolijke gezicht van Arie van der Zwan.
As je nóg 'es wat weet! zei Frank nijdig
maar Paul moest onmiddellijk lachen om 't geval.
Ze hadden hem heelemaal vergeten!
(Wordt vervolgd)
Nieuwe Puzzles
Neem uit deze tien getallen er drie, welke tot uit
komst 50 geven. Bekijk alles eerst goed!
Oplossing volgende week.
Vorm van deze drie cijfers een getal dat door 7
deelbaar is.
Oplossing volgende week.
Rebus
244
ZATERDAG 6 AUGUSTUS No. 32 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
„Maar is voor een tijd"
Maar dl« in de steenachtige plaatsen be
zaaid Is. deze Is degene die het woord
hoort en dat terstond met vreugde ont
vangt; doch hU heeft geen wortel in zlch-
zelven, maar is voor eon t|Jd; en als ver
drukking of vervólging komt om des
woords wil, zoo wordt hU terstond go-
ergerd. Mattheus 13 20, 21
Wat in de gelijkenis van den zaaier gezegd wordt
van het zaad dat op steenachtige plaatsen viel
is veel meer dan wat gezegd wordt van het zaad
dat elders neerkwam. Ook in de verklaring van de
gelijkenis wordt van deze hoorders meer gezegd.
Dit ligt 'm aan de tegenstelling tusschen wat er
aanvankelijk èn wat er later met dat zaad ge
beurde. En de hoorder, die onder dat beeld van de
steenachtige plaatsen wordt geteekend, maakt ook
een heele geschiedenis door.
En toch, is droever verloop denkbaar dan van
dat eerst veel belovende stuk grond, waar ten
slotte geen enkele korrel vrucht van komt en wat
er nog gegroeid is verbrandt en verdort! Is er ont
zettender denkbaar dan dat: hij heeft geen wortel
in zichzelven, maar is voor een tijd
En toch, zoo zijn er.
Zooals de gelijkenis uit het leven gegrepen is, zon
der eenige opsiering, zoo is ook haar verklaring een
zuivere weergave van de geestelijke werkelijkheid.
Wut steenachtige plaatsen zijn weten wij in ons
land niet uit eigen aanschouwing. Behalve dan,
dat het kan voorkomen, dat ergens een tuin wordt
aangelegd op de plaats waar vroeger een huis
stond. Verzuimt men dan behoorlijk do fondamen
ten te verwijderen, dan kan het voorkomen, dat
iemand er een boompje plant, dat aanvankelijk
goed schijnt te willen. Totdat het gaat kwijnen als
de wortels gaan stuiten op het oude fondament,
waar ze niet doorheen kunnen
Iets dergelijks is het in het Oosten met zaad dat
op de steenachtige (of: rotsachtige) plaatsen neer
valt, waar het niet veel aarde heeft, zoodat het
zijn wortels niet diep genoeg kan schieten. En om
dat het niet naar beneden kan werken, werkt het
naar boven. Verrassend snel. Maar als de zon er
op gaat branden, moet het verdorren, eer het
vrucht kan dragen.
Iedereen kan dit begrijpen. Het kan eenvoudig niet
anders.
Maar daarom is het niet minder teleurstellend. Het
leek eerst zoo mooi.. En al vertrouwde ook de
kenner dien schoonen schijn van het begin af
niet, voor het oog scheen in dezen grond, op dit
deel van den akker het zaad het voorspoedigst te
ontkiemen.
Op dit deel van den akker. Want ge moet u die
steenachtige plaatsen niet denken op een geheel
andere plaats dan de goede aarde. Weineen, dan
zou de zaaier zijn zaad er niet aan verspild hebben.
Neen, het zijn steenachtige plaatsen in den akker
zei ven. Oppervlakkig ziet niemand dat. Het is alles
aarde. Van boven gezien zelfs goede aarde. Maar
hier en daar is vlak onder dat dunne laagje aarde
een verheffing van deze rotsachtige ondergrond.
En nu is dit voor den zaaier het bitter teleurstel
lende, dat deze plekken in den akker de ecrete zijn
met hun belofte, dat ze veel beter schijnen dan de
andere. Want dat op den weg bezaaid is pikken
de vogels weg. Dat onder de doornen bezaaid is
wordt verstikt. Zelfs het goede zaad toeft met op
komen en groeien. Alleen dat op de steenachtige
pluatscn bezaaid is wekt groote verwachligen.
Maar niet een van die wordt vervuld.
Ook in de verklaring van de gelijkenis noemt Jezus
niet een geheele categorie van mcnschen, niet een
deel van het Joodsche volk. Neen het gaat recht
op den man af, niet in het meervoud maar in het
enkelvoud. Zoo raakt het ieder persoonlijk.
Er is iemand, die hot woord hoort en dat terstond
met vreugde ontvangt en aanneemt.
Hoe gunstig steekt deze hoorder af bij dien ander
die het woord wel hoorde maar niet verstaat, en
dan komt de booze en rukt weg hetgeen in zijn
hart gezaaid was! Dóór was dus van de zijde van
den hoorder in 't geheel geen bezigheid met het
woord.
En hoe geheel anders is het hier. Terstond wordt
het woord aangenomen. Deze hoorder wordt er
werkzaam mee. Het verwekt bij hem vreugde. Zoo
behoort het toch ook? Het Evangelie is immers een
blijde boodschap.
En waarom zou hij het ook niet terstond aanne
men? Moet daar dan zoolang over nagedacht wor
den? Is het woord van God niet waard terstond ro
worden geloofd?
Evenwel deze blijdschap is bedriegclijk.
Niet dat ze opzettelijk voorgewend is. Volstrekt
niet Ook niet dat or nabootsing in het spel is.
Neen, met ongekunstelde vreugde neemt deze hoor
der het woord aan.
Maar dit is juist het vreeselijke, dat hij zelf niet
weet hoe bedriegclijk deze vreugde is. Hij meent
het met zijn vreugde toch zoo oprecht. Ilij heeft
vermaak in het woord der koninkrijks.
Daardoor bemerkt hijzelf niet hoe' ondiep dit alles
is, dat hij geen wortel heeft in zichzelven en dat
het juist daarom maar is voor een tijd.
En als dan verdrukking komt om des woords
wille of zelfs vervolging, dan wordt datzelfde
woord hem een aanstoot en ergernis. Eerst was
het hem wel sympathiek, maar nu haat hij het
Dan, juist als het te laat is blijkt zijn geloof maar
voor een tijd geweest te zijn. Want het was een
geloof van louter gevoelsaandoening, maar geen
geloof des harten. Het hart van dezen hoorder was
innerlijk nóg harder dan dat van dien die bij
den weg bezaaid is.
Jezus heeft deze gelijkenis, gelijk ook de andere,
gesproken tot de schare en zijn discipelen.
Deze gelijkenis is er een voor hoorders en voor
predikers.
Voor predikers, die het woord zaaien, om hen erop
voor te bereiden, dat hun werk door een of anderen
hoorder aanvankelijk wel met blijdschap zal wor
den aangenomen, maar daarna met ergernis ver
worpen.
Dit is voor den prediker, die de komst van Gods
koninkrijk zoekt, een bittere teleurstelling. Hij
vraagt zich af, of het ook aan hem ligt, dat zulk
een hoorder plotseling zoo veranderd is. De rede
nen, die zoo geërgerde en afvallige zelf voor zijn
verandering van houding opgeeft, houden geen
Welnu, dan kan de getrouwe dienstknecht des
Heeren bij alle teleurstelling toch in zooverre ge
troost zijn, dat de oorzaak ervan niet altijd aan
hemzelven ligt, maar ook ligt bij wie het hooren.
Dit is wel zeer duidelijk als er bij anderen wel
vrucht is.
En in het algemeen moeten zij leeren verstaan, dat
de vrucht niet aan henzelven is te danken. Niet
zij hebben het zaad gemaakt. Niet zij hebben den
akker bereid, maar God.
Deze gelijkenis is er echter ook eene voor wie het
woord hooren.
Zulke hoorders wist Jezus ook onder de scharen.
Hoovelen onder hen namen zijn woord aanvan
kelijk met blijdschap aan, maar om later weer
nf te wijken en geërgerd zich van hem af te keeren.
Zelfs eer dat verdrukking of vervolging kwam:
toen de eisen van bekccring met kracht werd aango
drongen, toen was het hun al te veel.
Nu laat Jezus hen niet ongcwaarschuwd. Het mag
niet bij een oppervlakkige verandering blijven. Het
hart, het binnenste, zij zei ven moeten tot bekeering
komen.
En wie bij zichzelf denkt: maar dat kan ik niet,
dat kan alleen God, die moet niet vertwijfelen,
maar God bidden om de genade van zijn Heiligen
Geest. Bidden, niet eischen; want de verharding
des harten is niet Gods, maar onze eigen schuld.
Waar deze bede in waarheid in het hart leeft wordt
ze ook verhoord:
Laat U mijn tong en mond
En 's harten diepsten grond
Toch welbehaaglijk wezen.
O Heer, die mij verblijdt,
Mijn rots en losser zijt,
Dan heb ik niets te vreczcn.
IK BEN EEN RANK....
A. Wapenaar
Ik ben een rank, aan Uwen stam ontsproten
O Wijnstok, Die mijn leven draagt en voedt;
Verloren tusschen Uw ontelbre loten,
Deel ik met hen in Uwen overvloed.
Doe ook aan mij Uw smetloos schoon ontluiken,
Stuw ook door mij Uw êelste sappen heen;
Want dor, dood hout, dat Uwen bloei zou fnuiken,
Wordt onverbidlijk van U
De Landman zal het snoeimes mij niet sparen;
Hoe meer het pijnt, hoe meer, van U vervuld,
Ik voor U vrucht zal dragen telken jare,
Mij toebedacht door 't Goddelijk geduld!
241