VAN BONTE DINGEN door G. K. A. Nonhebel Apotheker te Middelburg Een en ander uit mijn ervaring op voor drachtsavonden Jaren geleden ontving ik een brief van een jeugd- kennis, die als Ontvanger was overgeplaatst op een zeer welvarend dorp (iets wat voor een ont vanger dunkt me aangenamer is dan andensom) met de mcdedeeling, dat hij met eenige notabelen uit het dorp een verecniging had opgericht, die zich ten doel stelde, door populaire voordrachten op allerlei gebied de leden te ontwikkelen en of Jk nu niet genegen was tegen vergoeding van reis kosten en een bescheiden honorarium een spreek beurt te vervullen. Ik vroeg hem hierop, of een •populaire voordracht met lichtbeelden en démon straties over gerechtelijk onderzoek welkom zou zijn. Het dorp lag een heel eind van den trein, zoodat aan het station een auto gereed stond. Ik stapte uit den trein met een zevental boeren en boerinnen en al dadelijk stapte een half op zijn boersch ge- kleede chauffeur op me af en vroeg me: „of ik raeugeliek so veul as de spreker van vanaevond was?" Dat klopte. De man kon zich ook in dat ge val moeilijk vergissen. Toen ik voor het zeer bijzondere vervoermiddel stond en ironisch vroeg: „of hij daarmee kon rijden", zei hij: „Een beste waegen, meneer, je kan der rechtop in staen; Napoleon eit er ok nog in rondgerejen". Dit laatste zei hij met een grijns. „Alleenig de veeren, da's niks niemendal meer, maorme binnen der so. Op den elft binnen der groate pitten in den weg, dan mot je maer een bitje rechtop gacn staen." .Wij arriveerden heelhuids en hij zou mij om half elf terugbrengen. Mijn gastheer vertelde, dat er 300 leden waren, waarvan er op de twee vorige vergaderingen 80 aanwezig waren. Door het ophalen van oude herinneringen, vloog de tijd om oil kwamen we juisl nog op tijd in het kleine ont- vangkamertje, waar het bestuur ons opwachtte. De secretaris was niet aanwezig. Het bestuur ont ving zijn voorzitter en mij met zeer ernstige ge zichten, daar (het was al ruim tijd) in de zaal niemand aanwezig was. Ten einde deze voor hen en speciaal voor mij ook wanhopige situatie te redden, steldé ik hun voor: „gezellig om de kachel te gaan zitten, daarbij thee te drinken, terwijl ik dan een causerie zou houden over mijn onder werp," dan was de avond toch niet geheel verloren. Zoo passeerde deze zeer singuliere avond dan nog in de beste stemming. We gingen om 10 uur terug naar het huis van mijn gastheer om de auto op te wachten. De trein vertrok om 11 uur. Om half elf geen auto. Een ongeluk komt nooit alleen. Toen om kwart voor elf nog niets te zien was, liepen we den weg op om de auto tegemoet te gaan. Achter een groot sparrenbosch, op zij van het huis, stond hij reeds een half uur te verkleumen. „Ie at gedocht," zei hij, „dat uie meneer 'em wel zou roepe, as ie vort wou." Die holderdebolder-rit zal ik niet licht vergeten. In het eind zagen we de trein reeds in de verte aankomen en werd het een parforce-race wie het eerst aan het station zou aankomen. Even ne.:at de trein (maar heel kort) stopte, reed hij op het stationspleintje en stond toevallig vlak bij de locomotief. En als hij toen niet tegen den machinist (heel pienter) gebruld had: „Wachte joenges, 'k eb nog een vrachtje voor jullie", was ik nog juist te laat gekomen. Met hopeloos gedeukten pothoed en zeeziek van het schokken, stapte ik tot verbazing mijner mederei zigers in hun coupé. Een dag later ontving ik een brief van mijn vriend, die mij met veel excuses meldde, dat de secretaris vergeten had de convocaties aan de leden rond te zenden. Voor deze jonge vereeniging was het zeker geen voordeelige avond. Aforismen Het kind, dat niet in eensgezindheid is opgevoed, vertoont hiervan in later tijd de gevolgen, 't Wordt voor den zwaren eisch gesteld, zelf een uitweg te zoeken: de vroegrijpheid doet haar intrede, 't kind kind wordt ouwemannetjes- of ouwevruwtjesaohtig. En in 't latere leven blijft 't wantrouwen in de autoriteit: de mensch gelooft aan 't een noch aan 't ander, zwalkt stuurloos door de wereld, wordt „de zoeker", die nooit iets vindt; deze mensoh is de zwerveling die in geen geloof of levensbeschou wing de rust voor zijn geestelijk leven vindt. C. Wilkeshuis. Kinderangsten door P. J. W. Steinz (Ml) Kind. Foto Marianne Lotlner. Deze laatste maal dat we het over kinderangsten zullen hebben, willen we een zeer bijzonder soort nader bezien: De angst voor de lach der ouderen. Vele ouders mecnen nog steeds dat een kind het niet erg vindt als een ouder mensch hem uitlacht. Het tegendeel is waar! Kinderleugens worden dikwijls geboren, uit vrees door de ouderen uitgelachen te zullen worden. Allerlei kribbigheden, stotteren, driftbuien van kinderen, laten zich verklaren door het feit, dat toen ze in vol vertrouwen met hun zorgen of vreugden bij volwassenen kwamen, er een glim lachje bij dezen voor den dag kwam. Het „half- medelijdend" glimlachje, dat het kind dadelijk zich' terug deed trekken. Het voelde zich niet „au serieux" genomen, werd bang verder te gaan, uit angst te worden uitgelachen (vaak in presentie van derden!) en sloot zich in zichzelf tenslotte op. Zoo'n kind wordt na enkele dergelijke ervaringen plotseling verlegen, teruggetrokken, minder open, gaat stotteren, krijgt gauwer een kleur. De ouders weten niet meer hoe ze 't hebben; vinden dat hun andere oogenblikken niet in staat geweest zou zijn ving Lei hem op, beurde hem van den grond en droeg hem schuimend en schoppend, de kamer uit langs het ontsteld gezicht van Nella. 'Al had ze zoo de situatie eenigszins gered, het ge beurde bleef een nabrandende nederlaag. Gelukkig zou het niet lang meer duren, dacht Lei heimelijk. Het vlotte toch niet tusschen haar cn Nella. Een verademing was het de gastvrouw, Nella te zien bladeren in het spoorboekje. Frank, die het laveeren tusschen de twee zoozeer verschillende karakters vermoeiend vond, dorst niet soebatten om uitstel van vertrek. Hij had Nel nog graag wat gehouden, zoo als hij met haar pra ten konmaar hij wilde Lei sparen, begreep, dat zijn vrouw het niet makkelijk had „We zijn al zoo blij Jat we je gehad hebben, kind je," zei hij warm. „We mogen niet egoïst zijn als je werk roept." Het „kindje" had een verstolen glimlachje op dat trouwhartig „wij". „Vanavond 8.15" besliste ze. „Nee zeg, dan kan ik je geen behoorlijk uitgeleide doen. Er komt iemand om een zakelijk onder houddat treft bar ongezellig" „Ik zou mee kunnen naar het station" opperde Lei opeens, bijna beschaamd. Ze begreep zelf niet wat haar dreef tot dit voorstel. Een gevoel van opluch ting en van tekortkoming verwarden zich in haar Maar ze zette door: „Wel ja, het zou kunnen als -Otje rustig slaapt; ik ben met een trammetje in een ommezien t rug." „Dat is dan maar 't beste" gaf Frank toe na een korte aarzeling. Te vroeg op het perron door Lei's haasten, dren telden ze heen en weerr onder de overkapping. Nella groot en forsch, met rustige stappen. Lei er naast kleintjes dribbelend, huiverig in haar opge zette kraag. Ze zochten beiden naar een gesprek, een vlot •woord. Maar het wilde niet. En als de trein al bin nengedaverd was stonden ze tegenover elkaar voor de open leege coupe. „Dank voor je gastvrijheid" zei Nella eenigszins stroef. „Och dank", weerde do ander af. „Zoo zal je je niet hebben geamuseerdik bedoel door het kind En nu eenmaal de deur opengekierd was, golfde opeens Lei's bedwongen beklag op: „O Nel, je weet het zoo niet wat het ishet kindaltijd weer dat kindjij bent zoo vrij als een vogeljij begrijpt niet wat het isik klaag nooit, nooit... maar eens wil eer. mensch zich wel eens uitspre ken Als ik jou zoo ziezoo gelukkigzoo on gebonden." Lei hijgde, haar oogen waren groot en donker in haar ontdaan gezichtje. Even flitste de gedachte door haar C oofd: Morgen zal ik er spijt van heb ben dat ik me zoo heb verraden, en dan nog wel voor haar. Maar Nella had geen troostwoord. Een hand al' aan het portier zag ze op Lei's zielig gezichtje en fel verweet ze: „Je bent nog bevoorrecht, je hebt zooveel...... een manen een kind „Zulk een kind" verweerde Lei zich met een snik. „Toch een kind, dat je mag verzorgen, vertroete len, waar je voor kan leven. Menig ander, die met leege handen staat, zou je benijden om wat je be zit Geloof me, Lei." Het portier smakte toe, de trein nam vaart. Lei zocht de uitgang, zag de voorbij haast en de men schen ternauwernood door een mist van tranen. Hoe kon ik het ook zoo zeggen, verweet ze zich, mc zoo laten gaan. Ze begreep de eigen bekente nis aan Nella als .een verraad, verraad aan het ongelukkige kind, dat afhankelijk was van haar. Bijna trappelend van ongeduld wachtte ze op de tram, in een vaart joeg ze naar huis. Ze vond Otje juist wakker geschrokken, overeind in zijn verwoeld bedje, bang en ontdaan door haar afwezigheid. Haar mantel nog aan tilde ze hem op haar schoot dicht tegen zich aan. Ze suste hem tot bedaren. En lang nadat het hortend snikken gestild was, zat ze nog zoo, met de armen vast om hem heen, starend. Met leege handen had Nella gezegd. Léége han den...... „Vergeef het me" fluisterde ze beschaamd, het eigen hoofd boven het loome hoofdje van het in gedommeld jongetje. Kneden. Foto Dr. Paul Wolff, Frankfurt a. Af. J 228 kind vreemd doet, hetgeen de zaak nog erger xnaakt. ,We willen twee voorbeelden (al onze voorbeelden in deze artikelen zijn natuurlijk historisch) geven. Het eerste is nog zeer onschuldig. Inplaats van het kind in zijn moeilijkheden met de „openbare meening der kameraden" te helpen, lachte deze moeder en kwam daardoor verder van haar kind te staan, dan ze zelf wel wist. „Alle jongens zullen me uitlachen, hij is zoo gek met al die knoopen!" Het kind sprak zacht, maar in z'n oogén was angst. ,,'t Is net heel mooi," argumenteerde mama, „de laatste mode". „Niemand draagt zoo'n blouse met blinkende knoo pen," hield de zoon vol. Doch de moeder lachte hem uit, noemde hem een „flauwe knul" en bleef op haar stuk staan. Zoo trok Jantje dan ook gehuld in „de blouse met blinkende knoopen", de voordeur uit. Op school, hij had het wol geweten, keken ze allen naar hem. Eén zei iets van „tramconducteur", toen ze naar binnen gingen. In de klas, als er een lachte of smoesde, dacht hij dadelijk, dat ze 't' over hèm hadden. Bij de „Aard rijkskunde" zweette hij van angst „voor de kaart" te worden geroepen. Waarom moest hij nu zoó'n gekke blouse an? „Mode", zei ma. Wat had je daaran; hij vond het „kinderachtig". Enfin, hij zou net zoo lang „drensen" tot ie hem niet meer aan hoefde. Het is zoker goed, dat de moeder volhield, toen ze eenmaal haar wil had opgelegd, en we hopen, dat Jantje met z'n „drensen" niets bereiken zal. Maar waarom zoo'n „excentrieke" kleedij? Een kind wil niet opvallen, is bang voor wat „ze" zeggen. Als het kan om financieele redenen, reken dan ook met z ij n smaalt. De oude Romeinen zeiden: „men is het kind dén grootsten eerbied schuldig". Laten we dit beden ken voor we met een „groote^menschen-glimlach" ons van zijn kleine en groote zorgen afmaken. Ons tweede voorbeeld is veel ernstiger dan het eerste. De verwijdering tusschen moeder en kind, als noodzakelijk gevolg, daardoor dieper en blij vender. Van de beroemde Fransche schrijver Pros per Mérimée wordt het volgende verteld: Op zekeren dag had hij, ik weet niet welk kwaad gedaan en zijn kleine-jongensgeweten klaagde hem zóó aan, dat hij snikkende alles aan zijn moeder kwam vertellen. Toen deze hem zóó de salon zag binnenkomen, ■Vroeg zij op schertsenden toon wat Hem scheelde. Hij snelde op haar toe, viel haar om den hals en vertelde haar alles. Toen barstte de ongelukkige moeder (zonder zich zeker rekenschap te geven van wat zij deed) in lachen uit. De jongen, verwonderd en verward, hield met snikken op, veegde zijn tra nen af en ging zonder een woord te zeggen de kamer uit; zijn geweten en daarmee ook zijn geest hadden een doodelijken slag gehad. Frank Tromas, die ons dit verhaal vertelt, zegt dan ook vrder, dat men bijna geen erger opvoed kundig vergrijp kon begaan, dan door een hoog hartig groote-menschen lachje het geweten van een kind vernietigen. Neem ze steeds met hun zorgen en zonden „au serieux". Kaars. Foto Willij ZielkeG.D.L. 'Arbeiders. Foto Harry Meyer. Moderne Fotografie door Cor Alons Eigenaardig is h.et dat we bij liet. beschouwen van veel goede moderne foto's de indruk krijgen dat het geestelijke element zeer sterk naar voren komt en dat de techniek op den achtergrond treedt. We zien hieruit dat een foto niet enkel een zuiver mechanisch product behoeft te zijn maar dat de camera door een kunstenaar gehanteerd een zeer bijzondere kijk op de dingen kan geven. Een van de mooiste voorbeelden is wel het boek Kökfe des Alltagsunbekannte Menschen gesehen von Helmar Lerski. Deze 80 foto's bewijzen hoe diep de fotografie in het menschelijke wezen kan dringen. Deze foto's hebben niets meer van het traditioneele „en kijk nu eens even naar mij en zet vooral een vriendelijk gezicht". Men kan niet zien dat deze menschen voor de fotograaf gepo seerd hebben, de foto wil hirr documenteeren. Het streven der moderne fotografie is gericht zegt Gouwe „naar de zuiver fotografische opname, waarbij alle mogelijkheden worden onderzocht, die speciaal het domein van de camera zijn: het fixeeren van een bewegingsmoment, het geven van onder-, boven- of zij-aanzicht; het vergelijken van positief en negatief; bijzondere schaduwwerkingen; optische effecten; opnamen met nieuwe lenzen, met concave en convexe spiegels, stereo-opnamen etc. Deze fotografie is verwant met den geest van directheid, positiviteit, lichtheid en activiteit, die zich in de moderne vormgeving doet gelden. Zij is een afwijzing van een zoogenaamde „kunstfoto grafie", die door allerlei trucs picturales, impressio nistische effecten wil bereiken, door onscherpe in stelling, soft focus, ruwe afdrukpapieren, enz. De camera breidt als 't ware de mogelijkheden van het oog uit; zooals andere werktuigen die van de hand. Zij neemt sneller en meer op; zij ziet ook anders dan het oog gewend is, geleerd heeft te En Paul Renner zegt: „Fotografie is in de aller eerste plaats een mechanische weergave. Dat was de boekdruk oorspronkelijk ook. Wij hebben ons er aan gewend in boekdruk een kunst te zien, een kunst die er niet beter maar slechter door wordt wanneer zij probeert haar mechanische af komst te verloochenen en dingen tracht te berei ken, die alleen in handschrift mogelijk zijn. Ook de nieuwe fotografie heeft de poging opgegeven, krijtteekeningen of eenig ander grafisch handwerk na te bootsen. Zij wil niet anders zijn dan foto grafie. In 't algemeen zegt Paul Renner verder over de mechaniseering van het hedendaagsclie leven „wij weten, wat de menschheid door deze mechaniseering verloren heeft. Wij weten, dat men slechts in een dorp dat door de moderne techniek nauwelijks beroerd is een ongebroken mensch vindt, dat men slechts daar weet wat voorjaar, zomer, herfst en winter zijn, dat men alleen daór nog ervaren kan hoe de eenvoudigste dingen, die wij denken ook in de stad te hebben, zooals brood, melk, boter en honing in werkelijkheid smaken. Velen van ons zouden ook liever in een dorp wo nen dan in een stad, als ze zich deze luxe konden veroorloven. Maar wij hebben de groote steden met hun levenseischen niet geschapen, maar ze waren er al vóór ons en we kunnen ze niet meer doen verdwijnen. Ook hebben we niet de machine, die tegenwoordig al lang in elk klein bedrijf is binnengedrongen, geschapen. Wij zijn geen toove- naars, waarvoor men ons zoo dikwijls houdt, maar we staan ook niet hulpeloos, de handen wringend voor de ondergang der oude kuituur. Wij zoeken niet te vluchten naar een romantisch niemands land voor kunsthandwerk. Wij bouwen ook geen ark zooals Noach om enkele brokstukken te red den, die dan alleen zouden kunnen opleven als het water weer zou zakken. We zijn er evenwel van overtuigd, dat het water niet zal dalen en zoo is dan het eenigste wat we kunnen doen, ons met deze angst aanjagende machine vertrouwd te ma ken. We leven in deze vermechaniseering niet als de visch in 't water, maar zooals de zeeman, die de grilligheden en de gevaren van de zee beter kent dan de met de.zee dweepende badgast. Neen dit water zal nooit meer zakken. Het geschreven boek, wiens schoonheid wij kunnen waardeeren als wie ook, is voor altijd vervangen door het gedrukte bock, hoewel nog in Turgenjcn's tijd de Russische Czaar geen boek las, dat een kaligraaf niet van te voren voor hem, in een bijzonder soort sierschrift, had afgeschreven. Misschien zou de Russische Czaar nog gedrukte boeken en kranten kunnen lezen als z'n voorgangers daar wat vroe ger mee waren begonnen." Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Tracht naar de versterving van uw gebreken. Dat zal u meer baten dan de kennis van vele moeilijke twistpunten. Thomas h Kern pi 3. Geen mensch kan aan een andoren mensch .geluk, of goedheid, of wijsheid leeren. Alleenlijk kan hij hem doen verstaan, hoe hij in ziohzelven deze dingen gevonden heeft. Frederik van Eedcn. 229

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 10