ZATERDAG 9 JULI 1932 nPRDE BLAD PAG. 11 komen. Wij weten alleen, dat op dit oogen- blik het Nederlandsche volk een inkomen geniet, dat zeer veel geringer is dan voor heen en dat dit inkomen nog voortdurend geringer wordt. Tot welke conclusies de con stateering van dit feit noodzakelijkerwijs moet leiden, is duidelijk. Waar de volksgemeenschap in haar be staan wordt aangetast, zullen ook de pu bliekrechtelijke organen, wier inkomen recht streeks uit het inkomen der volksgenuoten is afgeleid, zich een aanzienlijke beperking moeten opleggen. Zoo ooit, dan is het thans voor den Staat onafwijsbare plicht gewor den om -het cijfer der begrooting, dat in een periode van welvaart tot ruim 600 mil- lioen is gestegen, tot bescheidener propor ties terug te brengen. Wij beseffen volkomen, dat het eenvoudi ger is deze woorden neer te schrijven dan de bezuiniging in de practijk te volvoeren. De ervaringen der vroegere commissies, welke op dit terrein werkzaam zijn geweest, mogen ons als bakens in zee dienen. Maar het is aan den anderen kant niet te ont- kennen, dat de tijden nimmer zoo ernstig zijn geweest als thans on de bereidheid bij de verantwoordelijke Instanties om tot be zuiniging mede te werken, ook nimmer zoo groot als in deze voor ons nationale be staan zoo beslissende periode. De twijfel aan de noodzaak der bezuiniging, welke vroeger den arbeid der bezuinigingsoi'ganen vaak verlamde, behoort tot het verleden. Men weet, dat op het oogenblik voor den Nederlandschcn Staat, voor het Nederlandsche volk, voor de Nederlandsche munteenheid spiegel van het internationale vertrouwen in onze econo mische knacaht een kwestie van „to be oi not to be" is. Het ligt allerminst in onze bedoeling om een al te groot pessimisme te prediken. Wij blijven overtuigd, dat do in ons volk levende krachten een sterken weerstand zullen vormen tegen de gevolgen van de huidige crisis en de aan ons volkskarakter eigen energie en taaiheid voor vele moei lijkheden t.z.t. een oplossing zullen weten te vinden. Wij mogen echter daarnaast even min de oogen sluiten voor het onloochen bare feit, dat aan den economischen hori zont op het oogenblik nog geen enkel lichtpunt vialt te ontdekken, en dat voor onze natie naar alle waarschijnlijkheid nog uiterst moeilijke jaren zullen aanbreken. Het is dus niet te veel gevergd, indien wij aan deze overweging de verwachting vastknoopen, dat men aan de voorstellen onzer commissie, welke sleefhts door het oprecht verlangen zijn ingegeven om voor de oplossing van het groote financieele vraagstuk een bruikbaren weg te wijzen, meer aandacht zal wijden, dan wellicht in andere tijden het geval zou zijn. Financieele beschouwingen Rechtvaardiging en verdediging De tijd voor afbraak van het bestaande is nog niet gekomen VERLAGING VAN UITGAVEN IN HET BELANG DER GEMEENSCHAP In Hoofdstuk B Algemeene Opmerkin gen, wordt o.m. gezegd: Wie zich tot taak gesteld ziet verlaging aan te geven van de uitgaven, welke in een budget als dat va» den Staat der Nederlan den zijn begrepen, staat voor een zoo veel soortige, een zoodanig gedifferentieerd com plex van onderwerpen ,voor zoovele van de meest uiteenloopende belangen, uitgedrukt in een zoo groot aantal begrootingsposten, dat hij gevaar loopt onder te gaan in details, indien hij niet uitgaat va» een stelselmati- gen opzet en daaraan eenige richtlijnen ont leent, welke hem tot leidraad strekken bij de beoordeeling van de mogelijkheid om tot verlaging te geraken. In overeenstemming met de ons verstrekte opdracht hebben wij als opzet aangenomen een algemeene verlaging van het peil dei- uitgaven, met handhaving dus voor zooveel mogelijk va» hetgeen bestaat, met instand houding van de organisaties der diensten en administraties, welke de Staatstaak uit voeren. In het algemeen hebben wij ons derhalve niet bezig gehouden met de vraag of eenige organisatie in verband met hare relatieve urgentie in het Staatsbestek voor opheffing in aanmerking komt. Voor afbraalk van het bestaands is, naar onze meening, thans nog niet het tijdstip gekomen. Wij hopen dat door het tijdig0 aanbrengen van de thans voorgestelde bezuinigingen de noodzaak van zoodanige afbraak zal worden vermeden. Uiteraard hebben wij wel in verschillende gevallen, waar de bestaande organisatie tot een naar onze meening notoir ondoelmatige behartiging van belangen en tevens tot niet te verantwoorden uitgaven leidde, een her vorming daarvan onder de oogen gezien, als resultaat waarvan wij de richting hebben aangegeven, waarin een betere meer doel matige organisatie en tevens verlaging van uitgaven kunnen worden bereikt, de uitwer king van de door ons aangegeven denkbeel den hebben wij echter gemeend aan de daarvoor aangewezen deskundige organen te moeten overlaten. Wij hebben noch taps ten aanzien van het voorstellen van reorganisaties groote terug houding betracht. De aanvaarding van den hooger aangege ven opzet bracht mede een zooveel moge lijk vasten maatstaf aan te nefnen voor de verlaging van het niveau der uitgaven en dien dan verder zoo strikt mogelijk toe.te- passen. Hierin is de verklaring te zoeken voor de door ons voorgestelde procentisohe verlaging va» de posten voor personeelssa- larissen, materieele behoeften en subsidies, die het niveau van het budget in hoofdzaak beheerschen. De aangenomen percentages zijn in zoo verre willekeurig, dat niet langs den weg der strikte redeneering kan worden bewe zen, dat zij niet hooger en niet lager kun nen zijn, maar houden uiteraard ten nauw ste verband met het doel, dat wij ons ge steld hebben, n.l. het budget van uitgaven zoodanig te verlagen, dat onder niet al te ongunstige omstandigheden het opstellen yan een sluitende begrooting practisch te verwezenlijken is. Wij begrijpen ten volle, dat aan deze werk wijze bezwaren verbonden zijn, wijl zij iets mechanisch heeft. De sterke overtuiging, dat vóór alles ver laging van uitgaven wordt geboden in het belang der gemeenschap, heeft ons die be zwaren doen ter zijde stellen, in het bewust zijn, dat ter wille van het hoogste belang zoo noodig belangen van lager orde moeten worden opgeofferd. Wij hebben daartoe bo vendien vrijheid gevonden, omdat wij ervan overtuigd zijn, dat de posten, zooals die op de achtereenvolgende begrootingen voorko men, vaak sterk beheerscht zijn door de beschikbare middelen, meer nog da» door de behoeften. Het „potlood" Het is be voorzien, dat vooral van de zijde van personen, organisaties en dien-ten, wier belangen daardoor worden getroffen, het bekende verwijt zal worden vernomen, dat het „domme potlood" onze bezuinigings voorstellen heeft beheerscht. Het vorenstaan de moge aantoonen, dat wat men overigens van onze voorstellen moge zeggen, een lei dende gedachte daaraan geenszins heeft ontbroken. Wij wagen overigens de vraag of ,/het intelligente potlood" wel de bezui nigingen had kunnen aangeven, die het re sultaat van onzen arbeid zijn geweest. Principieele en incidenteele be- Bij sommige begrotingshoofdstukken is op meer principieele wijze naar bezuiniging gezocht dan bij andere, waar meer inciden teel bezuinigingen zijn voorgesteld. De verklaring hiervan ligt in de omstan digheid, dat de verschillende begrotings hoofdstukken niet een gelijk karakter ver- toonen. Sommige, wij denken b.v. aan het hoofdstuk Justitie, hebben een veel meer principieele opzet dan andere, b.v. Binnen- landsche Zaken en Waterstaat, die meer een samenvoeging van diensttakken en diensten omvatten. Defensie bevat twee or ganisatorische eenheden, marine en leger, welke zich niet leenen voor detailbeschou wingen en waar bezuiniging dus noodzake lijk langs groote lijnen moet worden ge zocht. Hetzelfde geldt voor het Onderwijs- departement Het ligt derhalve in de rede, dat niet alle departementen op dezelfde wijze zijn in be schouwing 'genomen;een bezuinigingssche ma kan en mag geen Procrustes-bed zijn. Niet alle bezuinigingen, die wij voorstel len, zijn aanstonds te verwezenlijken. Ver schillende eischen tijd om doorgevoerd te worden en hun uitwerking in het budget te demonstreeren. Dit is onvermijdelijk, wil men ontwrichting voorkomen. Maar derge lijke bezuinigingen „in perspectief" maken te meer stringent de bezuinigingen, welke dadelijk doorgevoerd kunnen worden, om dat zij technisch gemakkelijker te verwe zenlijken zijn. Deze laatste vormert het com plement van de eerste, zijn voorwaarde voor de mogelijkheid, enkele organisatori- sche bezuinigingen geleidelijk door te voeren. Het budget van uitgaven moet in elk geval ten spoedigstemet een belangrijk bedrag worden verlaagd; dit is te bereiken door de. voorgestelde procentische kortingen van salarissen, loon en, materieele. kosten, subsidiën en gratificatiën; daarnaast kan dan de hand worden geslagen aan bezuini gingen, welker voorbereiding en doorwer king noodzakelijk tijd eischen. Bij den op zet van onzen arbeid is er dan ook op dien grond rekening mede gehouden een belang rijk deel der voorgestelde bezuinigingen zoo- TEKORT OP GEWONE DIENST VERBETERDE RAMINGEN In hoofdstuk C, financieele beschouwin gen, komt de commissie voor de begrooting 1932 tot het volgend tekort op den gewonen dienst: Tekort volgens de gewijzig de begrooting f 9,5 millioen Verhooging van dit tekort a te gunstige raming van hoofdstuk VII A f 10,9 millioen b te lage raming spoorweg tekort f 11 millioen wegvallen winst Nederi. Bank f 3 millioen d verhooging bijdrage wo ningbouw f 1 millioen tekort financieele verhou ding f 8 millioen Totaal te verwachten tekort f 43,4 millioen Wat de Rijksbegrooting 1933 betreft valt reeds thans te rekenen op: a verhooging van hoofdstuk VII A met f 3.6 millioen b verdere daling der midde len f 42 millioen g rooter tekort fin. verhou ding f 19,5 millioen Totaal ongunstiger f 65,1 millioen Bij overigens ongewijzigde omstandighe den zou dus de begrooting voor 1933 een tekort op den gewonen dienst aanwijzen van f 43,4 f 65,1 f 108,5 of rond f 100 millioen. Daarbij moet echter nog het volgende worden in acht genomen: Het bovenstaande tekort van rond f 100 millioen is verkregen door rekening te houden: a met de wet vön 19 December 1931 volgens welke tot dekking van. de tekorten over elk der jaren 1931, 1932 eri 1933 telkens f 18 millioen wordt ontleend aan een'in gesteld reservefonds; b met de wet van 15 Mei 1931 Staatsblad no. 189), waarbij voor de jaren 1931, 1932 en 1933 de crisisdienst is heropend. De Commissie heeft met betrekking tot de wet van 19 December 1931 aangenomen, dat ccn soortgelijke dekking niet voor herha ling vatbaar is. De Crisisdienst Wat de crisisdienst betreft heeft de regee ring terecht een dergelijke uitzonderlijke financiering slechts zeer tijdelijk en wel voor den tijd van drie jaren, tot uit. 1933, willen aanvaarden. Mochten deze uitgaven, zooals te verwachten valt, over een eenigs- zins langere periode noodig zijn, dan zou er bij het ontwerpen van een dekkingsplan rekening mede gehouden moeten worden. Volledigheidshalve zij vermeld, dat van de inkomsten en uitgaven van dezen dienst voor 1932 voor zooveel thans bekend de vol gende raming kan worden opgesteld: Uitgaven: Ondersteuning behoeftige Ne derlanders in liet buitenland f 1.000.000 Werkverschaffingf 20.0C Suikerbieten f 14.100.000 Administratiekosten f 5 Vlas f 960.000 Subs, werkloozcnkassen (100 en meer pet,) f 11.000,000 f 47.110.000 Ontvangsten: restitutie aandeel gemeente-subsidië»; 5,600.000 accns 5.120.000 ve'rhoogde id2.250.000 suikeraccijns 3.750.000 zegelrecht zuidvruchten wijnaccijns 20.620.000 Gerekend moet derhalve worden op een tekort op dezen dienst in 1932 van rond 27 millioen. Voor 1933 kan bij gelijkblijijvende uitga ven het tekort rond millioen lager worden gesteld, or Jat dan de heffingen voor een een vol jaar worden ontvangen, zoodat voor dat jaar het tekort op 24 millioen zou zijn te stellen. Toekomstverwachtingen De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat een gunstige keer in de conjunctuur het te kort reduceert, terwijl eenzelfde effect zal worden bereikt door verhooging van bestaan de of invoering van nieuwe belastingen. De eerste factor onttrekt zich aan elke mensohelijke berekening en van den tweeden valt op te maken, dat hij behoort tot de zulke, welke zich in woord en geschrift ge makkelijk laten verdedigen, maar dat van verzwaarde belastingheffing bij een sterk ge daalde conjunctuur in de practijk geen zoo danige financieele resultaten zijn te ver wachten, dat zij een tekort van den omvang als hooger is becijferd voor een belangrijk deel zouden kunnen neutraliseeren. Wat de gemeente-uitgaven betreft, komt de commissie tot de slotsom, dat veilig kan worden aangenomen, dat de gewone uitga ven der gemeenten in 1931 niet ver beneden de f700 millioen zullen blijven, d.w.z. sedert 1928 met ongeveer f100 millioen zijn geste gen en thans ver boven die van het Rijk uitgaan. Een dergelijke geweldige stijging trekt te meer de aandacht, indien men mede in aanmerking neemt, dat de Rijksuitgaven zicjj sedert 1924 om het bedrag van 600 mil lioen "s jaans zijn blijve». bewegen en geen noemenswaardige stijging hebben vertoond. De gemeenten waren zorgeloos Dat de gemeenten in de gunstige jaren vóór 1930 een behoorlijke reserveering heb ben achterwege gelaten, blijkt, behalve uit den sterk gestegen schuldenlast, ook uit het feit, dat bij de gemeenten de telken jare ver dus 6w»n tweede verklaring en rechtvaar diging tevens van het stelsel der procen tische bezuinigingen. Als uitgangspunt van onzen arbeid heb ben wij genomen de uitgaafposten, zooals die zijn vastgesteld in het ontwerp der be grooting voor 1932. Bezuinigingsvoorstellen hebben dit met voorstellen tot belastingheffing gemeen, dat zij krachtens hun aard in bijzondere mate aanleiding geven tot critiek. En evenzeer deelen zij met belastingvoorstellen eigenaardigheid, waarop nog onlangs de geering wees, dat wat wordt voorgesteld veelal minder aantrekkelijk, meer aan be swaren onderhevig wordt geacht dan wat niet wordt voorgesteld. Komt dit laatste in concreten vorm ter tafel", dan verliest het zijn aantrekkelijkheid en worden de bezwa ren kenbaar. Wij vestigen hierop in het bijzonder en bij voorbaat de aandacht, niet -wijl wij meenen, dat onzen voorstellen geen bezwa ren aankleven onze arbeid heeft ons wel licht meer dan anderen tot het inzicht daar van gebracht maar om te waarschuwen voor den waan, dat andere of anders op- ZILVEREN 'JUBILEUM IN GEMEENTEDIENST 1.500.000 1.275.000 1.125.000 etMi beroep op de geldmarkt kunnen doen,tenaren zoo min mogelijk te doen mag naar het oordeel der commissie niet In vele diensten, vooral in dezulK -ambtenaren bi] goede dienstuitoefening aan lichamelijke inspanning zijn blootgesteld, oi lenigheid, vlugheid en kracht vereischt uitsluitend op rekening van de crisis worden geschoven. Men moet aannemen, dat wan trouwen van het geldbeleggend publiek in het gemeenteli'k financieel beleid hierbij na der een rol speelt. De commissie acht dit een ernstig verschijnsel, dat de volle aan dacht verdient van hen, die met het toezicht op het gemeentelijk beheer belast zijn. De gemeenteschuld stijgt in onrustbarende mate en in tijden van dalende conjunctuur, als wij thans tegemoet gaan, zullen de rente en af- lossingslast een der meest bezwarende poöten op het gemeentelijk budget gaan vormen. De totale gemeenteschuld bedroeg direct na den oorlog (1919) omstreeks f S50 mil lioen. Tien jaren later is zij reeds boven de f 2100 millioen gestegen, d. w. z. een ver meerdering met meer dan 150 pet. De Rijks schuld steeg in diezelfde periode met om streeks 10 pet. Erkend wordt, dat onder de evengenoem- de f 2100 millioen ook begrepen zijn de lee ningen voor de gemeentebedrijven, maar dat ook daarin wel belangrijke risico's kunnen schuilen, indien de geheele bevolking zich op een lager levenspeil moet paan instellen, zal wel geen uitvoerig betoog behoeven; men denke slechts aan de groote kapitalen die in den woningbouw zijn vastgelegd. Het systceim, dat door vele gemeenten wordt ge volgd om voor alles te leenen wat bestemd is om voor meerdere jaren dienst te doen, moet vroeg of laat vastloopen. De gemakkelijke wijze, waarop de gemeen ten in de laatste jaren geld konden krijgen bij de Rijksfondsen, heeft het kwaad nog vergroot De f 500 millioen, die do Rijks fondsen thans in de gemeenteleeningen heb ben belegd, hebben ongetwijfeld het vormen van een kunstmatig gemeentecrediet in de hand gewerkt Bedacht moge worden, dat de Rijksfondsen zijn opgelet op een produc tiefmaking der door de gedwongen bespa ring verkregen gelden, en niet om de Over heid aan crediet te helpen. Blijkt later dat de belegde gelden niet tot een evenredige inkomstenvermeerdering van het Nederlandsche volk hebben geleid dan zal de Staat, die voor de verplichtingen der Fondsen aansprakelijk is, het tekort door belastingverzwaring moeten aanvullen. Verhooging gewone uitgaven. Het bedenkelijke van de veel te sterke boVen de ramingen uitgaande middelen-op- stijging van den gemeentelijken schulden- brengsten niet hebben geleid tot batige rekening-saldi, die (zooals na de groote ten deeïe nog ongedelgde oorlogsverliezen ver wacht had mogen worden) voor buitenge wone schulden aflossing zijn aangewend, maar dat de gemeenten de stijging van haar gewone uitgaven met de abnormale stijging van het volksinkomen gelijken tred deden houden. De gewone uitgaven der gemeenten stegen in de periode 19241929 van ƒ566 millioen tot 645 millioen, d.i. een stijging in vijf jaren met ongeveer 14 pCt., terwijl het belastbaar inkomen volgens de kohieren der Rijksinkomsten vóór den kinderaftrek in to taal beliep: v .1924/25 ƒ3761 millioen 1925/26 3864 1926/27 3903 - 1927/28 3932 1928/29 4028 1929/30 4285 Dit is eveneens een stijging met ongeveer 14 pet. Bij een dergelijk uitgavenaccres als zich bij de gemeenten voordoet, kan het geen ver wondering wekken, dat de bij de wet van 1929 vastgestelde belastinggrenzen spoedig te eng getrokken zullen blijken. Het aantal ge meenten, dat de belastinggrens van 80 op centen op de hoofdsom der gemeentefonds belasting heeft bereikt, wordt, voor zoover thans bekend, voor 1932/33 geschat op 250. Bovendien zullen nog ongeveer 50 gemeenten moeten komen tot het bijzondere maximum van 100 opcenten zoodat reeds thans nog vóór dat de eigenlijke daling van het inkomsten- cijfer .goed en wel begonnen is, ongeveer een derde van het totaal aantal gemeenten met het hoofd tegen het plafond zit. Dit aantal zal natuurlijk, stijgen naarmate de opbrengst van een opcent verder gaat dalen. Indien men nu verder nog bedenkt, dat reeds thans het Rijk aanzienlijke tekorten in het ge meentefonds moet bijpassen, welke eveneens stijgen naarmate de opbrengst der gemeente- fondsbelasting daalt, dan meent de commis sie hiermede wel te hebben aangetoond, dat het vraagstuk der gemeentefinanciën boven alle andere zorgwekkend kan worden ge noemd. Staatsrechtelijk is het Rijk voor de tekor ten der gemeenten niet aansprakelijk. De bijdragen, die de gemeenten voor verschillen de doeleinden uit 's Rijks Kas ontvangen, zijn bij verschillende wetten geregeld en buiten deze wettelijke grenzen kon de ge meente geen aanspraak op 's Rijks bijstand doen gelden. De tering naar de nering. Hieruit mag echter niet worden afgeleid, dat de wal vanzelf het schip zal keeren en dat de geméenten door de omstandigheden wél gedwongen zullen worden, de tering naar de nering te zetten. Het is zeer de vraag of de gemeentelijke autonomie inderdaad nog zooveel levenskracht zal blijken te bezitten, dat zij zelve met de beschikbare middelen de crisis kan te boven komen. Zelfs zij, die meenen, in het algemeen deze vraag nog bevestigend te mogen beantwoor- dén, kunnen bezwaarlijk ontkennen, dat de Rijksfinanciën hierbij een risico loopen, nu de practijk eenmaal heeft geleerd, dat de regeering overigens begrijpelijkerwijze voor de insolventie eener gemeente pleegt terug te schrikken. Op hoofdstuk V der Rijks begrooting komt dan ook een post voor we gens onderstand aan noodlijdende gemeenten welke post voor 1932 op 400.000 is geraamd, doch naar de commissie vernam, dat jaar met 600.000 verhoogd zal moetan worden. Tot dusver was het aantal dezer gemeente lijke paupers betrekkelijk gering; het is ge leidelijk met een 7-tal tot 14 gemeenten aan gegroeid; maar thans dreigt het zich sneller uit te breiden; momenteel zijn reeds een 19- tal nieuwe aanvragen in behandeling. Bovendien hebben zich in den laatsten tijd bij vele gemeenten kasmoeilijkheden voor gedaan, welke geleid hebben tot de Kas- voorschottenwet (Staatsblad no. 48 van 1932). Deze kasmoeilijkheden, welke tot dusver ruim 100 gemeenten hebben gedwongen, voor schotten uit 's Rijks kas aan te vragen, aan welke gemeenten te zamen tot heden 100 millioen is toegezegd (bovendien heeft het Rijk voor ongeveer 17 millioen een garantie aanvaard), waarvan ruim ƒ77 millioen is opgenomen, spruiten voor een deel voort uit credietopzeggingen onzer banken, die voor liquiditeit moeten waken. Vaak ook zijn zij een gevolg van de terughoudendheid der Rijksfondsen, die, nu ook de Staat weder tot consolideering van zijn vlottende schuld moet overgaan, hun voor belegging beschikbare middelen in de eerste plaats voor de Staats- leening hebben moeten reserveeren. Het spreekt echter vanzelf, dat deze beide directe oorzaken der gemeentelijke kastekorten geen ernstig beswaar zoude» hebben opgeleverd, indien de gemeenten op normale wijze haar vlottende schuld konden cr -olideeren, door openbare omissies. LeeningsmoeiLijkheden Dat vele gemeenten momenteel niet meer last is voorts, dat het eenige middel, hierin te voorzien bestaat in een verkorting an den looptijd der leeningen, d. w. z. in en verhooging van de gewone uitgaven, hetgeen natuurlijk de bestaande tekorten op rle gemeentelijke budgetten nog grooter maakt. Duidelijk treedt in dit verband de ern stige fout der gemeentelijke begrootings- v oorschriften in het licht, die toelaten, dat batig rekeningsaldo van den gewonen dienst naar den gewonen dienst van het vol gend jaar in plaats van naar den kapitaal- dienst wordt overgebracht. Waren de ge meenten in 1924 gedwongen geworden in deze de practijk te volgen, die tot voor kort steeds door het Rijk werd toegepast en had den zij sedert 1924 behoorlijk gezorgd, dat de boven de ramingen uitgaande middelen opbrengsten in plaats van aanstonds door een evenredige stijging der gewone uitgaven te worden opgeteerd, in een batig rekening saldo waren overgebleven en dat deze saldi dan naar den kapitaaldienst waren overge bracht (hetgeen vooral na de oorlogsjaren allerminst een overdreven eisch zou zijn ge weest, doch niet anders dan een bewijs van juist inzicht in de continuïteit), dan zouden nu in de gemeentelijke balansen de reserves aanwezig zijn, die met het oog op de steeds terugkeerende ups and downs in elke publiekrechtelijke organisatie onver mijdelijk noodig zijn. Nu dit niet is geschied, zullen vele gemeenten, indien zij werkelijk de gemeentelijke autonomie van den rand van den afgrond willen redden, zeer diep en veel. dieper dan het Rijk het mes in haar gewone uitgaven moeten zetten en het ge meentelijk budget moeten terugbrengen to; een peil, dat zich aan de sterk gedaalde- draagkracht zal aanpassen. De tegenstelling met de door het Rijk gevolgde behoedzame financieele politiek moet thans tot uiting komen in een veel straffer inperking van de uitgaven dan bij het Rijk noodig zal zijn. Verschil in salarieering. Het heeft de commissie getroffen dat do onlangs aan de Eerste Kamer overgelegde vergelijkende staat van salarissen en loonen het Rijk en enkele groote gemeenten, bijna zonder uitzondering voor de groote ge meenten op hoogere bezoldiging wijst. Zelfs indien de gemeentefinanciën gezond ge noemd mochten worden, zou een dergelijke bevoorrechting van het personeel in ge meentedienst bezwaarlijk te verdedigen zijn, terwijl zij bovendien ten gevolge heeft, dat de recruteering van openbare ambtenaren verkeerd verloop krijgt. Doch hoeveel ernstiger karakter krijgen dergelijk schillen, nu hot juist de gemeentefinanciën en speciaal de financiën der grootere en grootste gemeenten zijn. die boven elke an dere reden geven tot bezorgdheid. F"i valt buiten de taak der Commissie de wegen aan te wijzen, langs welke een vol doende verlaging der gemeentelijke uitga ven kan worden verkregen. Waar echter do Commissie blijkens de in haar rapport werkte voorstellen tot de overtuiging is ge komen, dat in den Rijksdienst over de ge heele linie het peil der uitgaven aanmerke lijk moet worden verlaagd, en haar tevens is gebleken, dat de gemeentefinanciën meer nog dan die van liet Rijk reden tot bezorgd lieid geven, daar meende zij niet te mogen nalaten, gezien ook de groote risico's die de Rijksfinanciën loopen bij een onoordeelkun dig gemeentebeheer, op deze zieke plek de ernstige aandacht der regeeriug te vestige: VRIJGEVIGE WACHTGELDREGELING orden of waar, zooals o.a. bij het onder wijs, frischheid en lenigheid van geest en opgewektheid onmisbaar zijn. zijn nog een groot aantal ambtenaressen en ambtenaren tusschen 55 en 65 jaar in dienst, ofschoon zij reeds sterk in geschiktheid voor hun taak zijn achteruit gegaan. Er zijn groote indivi- dueele verschillen en niet alle diensten heb ben dezelfde behoeften, doch in het algemeen zal men liet gemis der 60-jarigen het minste voelen, in vele gevallen reeds de 55-jarigen liever afstaan dan de jongste generatie. Voor hen, die het lot treft om te moeten afvloeien, zijn de gevolgen veel_ ernstiger, wanneer zij op jeugdigen of middelbaren leeftijd hun carrière zien verbreken en een nieuwen werkkring moeten zoeken in een maatschappij, die overvloeit van werkloozen in alle rangen en beroepen, dan wanneer zij als het ware een vervroegd ouderdomspen sioen krijgen, dat tot hun 65ste jaar volgens de wachtgeldregeling hooger is dan het ouderdomspensioen volgens de Pensioenwet. Voor den Staatsdienst zal het een groot voordeel zijn, indien niet gedurende vele jaren tal van vacatures aangevuld moeten worden met wachtgelders, die een andere be roepskeuze hebben gedaan of onvrijwillig een hun vreemde werkkring moeten binnen treden. Inkrimping personeel Wanneer de diensten sterk ingekrompen zullen zijn, zal bovendien het tekort aan per soneel zich minder doen gevoelen, indien een corps op deze wijze een verjonging heeft on dergaan. De Commsisie merkt echter op, dat de voorgestelde procentische inkrimping niet zonder meer toepassing zal kunnen vinden ten aanzien van het personeel van leger en vloot en van dat van het lager-, nijverheids-, middelbaar-, voorleidend hooger en hooger onderwijs. Wat het lager onderwijs betreft heeft het thans aanhangig wetsontwerp inzake de ver hooging van den leerlingenschaal reeds de strekking te geraken tot een belangrijke ver laging van de personeelssterkte, terwijl de Commissie in het verdere gedeelte van haar Rapport nadere voorstellen in die richting doet, mede ten aanzien van de andere vor men van onderwijs. Ook met betrekking tot de defensie heeft zij voorstellen uitgewerkt, ten einde te ge raken tot maatregelen, welke een belangrijke vermindering van de formaties en kaders De= kosten van het personeel, dat niet onder de procentische inkrimping zou vallen bedragen naar globale schatting: voor het beroepspersoneel dor Zeemacht en Landmachtf 38.000.000 voor het personeel van het lager onderwijs f 85.600.000 voor het personeel van het Rijksnijverheidsonderwijs f 200.000 voor het personeel van het Rijksmiddelbaar onderwijs... f 3.500.000 voor het personeel van het Hooger onderwijs f 7.500.000 f 134.800.000 Trekt men dat bedrag af van het totaal bedrag voor salarissen en loonen, dan houdt men een bedrag van rond 60 millioen over, waarop door inkrimping ran formaties of door reorganisatie de procentische korting van ten minste 12 zou moeten worden toe gepast, zoodat een vermindering van de per soneelsuitgaven met ongeveer 7.2 millioen daarvan het gevolg zou zijn. Beperkte bezuiniging. De dadelijk te verkrijgen bezuiniging wordt, zooals hooger opgemerkt, belangrijk getemperd doordat een groot deel van het personeel dat zal afvloeien in het genot van wachtgeld moet worden gesteld, zoodat het hooger genoemd bedrag van f 7,2 millioen eerst op den duur zal kunnen worden be zuinigd. Waar op het gansche veld van werkzaamheid der Overheid vereenvoudi ging en versobering geboden is, komt het der Commissie voor, dat in de gedwongen in perking van het personeel de krachtigste aansporing daartoe gelegen is, ook door de psychologische werking, welke daarvan uit gaat, waardoor men in de practijk mogelijk heden tot versobering zal gaan opmerken die men vroeger niet aanwezig achtte. De betrekkelijke geringe dadelijk te verkrijgen bezuiniging mag dus o.i. onder geen omstan digheden ais motief worden aanvaard om van de door ons aanbevolen formatie-in krimping af te zien. Intensiever arbeid. De Commissie -heeft alle waardeering voor het werk, dat door tal van landsdienaren wordt verricht en de soms wel gehoorde be wering, dat vele landsdienaren een niet vol doende dagtaak hebben, acht zij in het al gemeen ongegrond. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen, dat nu de nood daartoe dwingt zonder schade voor het algemeen belang niet zou kunnen worde» volstaan met een ge ringer aantal. De Commissie zou er in dit verband op willen \rijzen, dat eenige jaren geleden bij de Nederlandsche Spoorwegen een perso neelsinkrimping van 10 pet. werd opgelegd, welke mogelijk bleek zonder dat het bedrijf in eenigorlei opzicht werd ingekrompen. Ook de ervaring in particuliere bedrijven heeft geleerd, dat een op een gegeven oogenblik gelaste personeelsinkrimping met een ge zonde rationeele bedrijfsvoering niet alleen geenszins in strijd bleek, maar die zelfs be vorderde. In elke personeelsuitgave ligt de neiging tot uitbreiding. In het gezegde, dat veel per soneel veel arbeid schept, ligt ongetwijfeld een groote kern van waarheid, evenals in de stelling, dat vermindering van personeel de strekking heeft het werk te vereenvoudigen en te verminderen. Daarbij komt dat in den loop der jaren diensten en administraties de hun toegewezen taak zagen uitgebreid, waar voor nieuw personeel word aangevraagd, zonder dat steeds nauwkeurig werd nage gaan of met het bestaande personeel niet een deel van de nieuwe taak zou kunnen worden verricht. Hoe dit zij en hoe gunstig men ook over de prestaties van het personeel in 's Lands dienst moge denken, niet zal kunnen worden staande gehouden, dat de organisaties in 's Lands dienst het optimum van doelmatig- soberheid hebben bereikt in Bij de behandeling va» de verlaging v de kosten van salarissen en loonen me de Commissie op, dat als gevolg van de dende. zeer vrijgevige wachtgeldregeling te verkrijgen reëele bezuiniging dus aanvan kelijk veel minder zal bedragen dan 12 pCt. dor kosten var- de personeelsformaties, maar hierin zal moet worden berust. Het spreekt vanzelf dat het in het algemeen aanbeveling zal verdienen de ambtenarerf, die het dichtst den pensioen gerechtigden leeftijd hebben bereikt, het eerst vloeiing in aanmerking te brengen. Bij de op wachteeldstelling komen volgens tweede lid C, van het Algemeen Rijksambte narenreglement volgens leeftijdsredenen in aanmerking zij, die 35 of moe-- voor pen- sioengeldige dienstjaren hebber n verschei dene dienstvakken komen d ibtenare ee nrst op een leeftijd van 25 0 jaren i dienst Dit is bijv. het geval in technische mogelijke overschrijdt." ambtenaren en met geneeskundigen en an- De tegenwerping ligt inderdaad voor de deren met universitaire opleiding. Ten aan- hand en de Commissie begrijpt, dat die zal zien van zulke ambtenaren komt die bepa- worden aangevoerd, dat tal van werkzaam- ling er dus op neer, dat zij pas op 60-jarigen lieden berusten op administratieve of wet- leeftijd of later kunnen afvloeien. Nu het telijke voorschriften welke een zekere per- aantal ofvloeicrs groot zal zijn, is de Com-soneelsbezetting eischen. Zij zou willen aan missie van oordeel, dat deze leeftijdsgrens bevelen die tegenwerping bij voorbaat te lager behoort te worden gesteld, zx.wel in ontzenuwen, door vast te stellen, dat de het belang van verschillende diensten, als i daartoe roodigo wijziging van die voor- "*"1 den ondernomen. band met de versobering van de liaar opge legde taak. Waar nu de ernst van den toestand er bo vendien toe dwingt die taak in te krimpen, kan naar de overtuiging der commissie te gen een gemiddelde personeelsinkrimping als door haar voorgestaan, stellig niet wor den aangevoerd, dat zij de grenzen van het om de gevolgen afvloeing op de amb- lech !fien zal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 9