VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebsl
Apotheker te Middelburg
Iets over gewoonten en
gebruiken bij de kerk
gangers uit lang ver
vlogen dagen
[Wel heel veel is de positie van den predikant uit
I vroeger dagen met die van heden verschillend. Him
gezag over gemeenteleden en over hen, die geroe
pen waren de gemeente te vertegenwoordigen, was
veel grooter. Van een zeer oud man vernam ik
eens, dat de kerkeraad het niet goed aandurfde
een predikant, die een moeder bij het doopen van
haar onecht knd op een zóódanige wijze toesprak,
dat het door schaamte en berouw diep terneerge
slagen meisje, in onmacht viel, een ernstige be
risping toe te dienen. Hij zeide ook, dat een troep
jongens op straat aan het ravotten, zich plotseling
doodstil hielden, op het geroep van een hunner:
Jongens, daar komt een dominé aan."
[Was hun gezag toen grooter, hun tractement be
slist niet, daar vele gemeenten wel in de meening
hebben verkeerd, dat een dominé van de lucht kon
leven.
Ook op den kansel konden ze niet bogen op de
rust en kalmte, die ze thans genieten, daar er
velerlei eigenaardigo gebruiken in zwang waren,
Idie voor den predikant zachtjes gezegd hinder
lijk moeten geweest zijn. Gelukkig behooren ze
thans grootendeels tot het verleden.
Het lijkt me niet onaardig toe, vooral voor de
jongeren onder u, die oude gebruiken de revue te
laten passeeren en dan breng ik u vooreerst de
lodderijndoosjes, waarvan ik nog een exemplaar
als antiquiteit bewaar, dat door mijn grootmoeder
is gebruikt. Het was een zilver zwaantje, dat van
onder met een klepje voorzien was, dat gesloten
kon worden en waarin dan vóór den kerkdienst
op het in de zwaan zich bevindend sponsje, wat
eau de Cologne gegoten jwerd. Ongeveer in het
midden van de preek, vooral ais het zomers in
de toen volle kerken wat warm begon te worden,
werd het doosje aan de omzittenden gepresenteerd
om aan te ruiken en het maakte dan vaak grooter
reis, dan door de eigenares werd bedoeld. Het was
beslist zuiniger dan de later in gebruik gekomen
flacons al of niet met gouden of zilveren dop, naar
gelang van den maatscliappelijken welstand van
wie het toebehoorde en waaruit dan ieder een
scheutje nam en waarbij het menigmaal gebeurde,
dat ze ledig terugkeerde, redenen waarom de
geefster, door ervaring wijs, zich dan ook het eerst
bediende.
Het gebruik van het lodderijndoo6je was uit den
aard der zaak schrikkelijk onsmakelijk, vooral als
de eau de Cologne bijna verdampt was en het ding
daarom herhaalde malen tegen den neus werd
gedrukt. En niet alle neuzen zijn.... u begrijpt
me wel. Ook schijnen onze „voormoeders" een
voorliefde te hebber gehad voor het presenteeren
van pepermuntjes (platbolletjes).
Door de verwarming onzer kerken meer en meer
in verval geraakt, is een soort handel, die ik altijd
betitelde met den naam van „vuurnering" als een
herinnering aan de „water- en vuurnering" uit
mijn jeugd, waar bij een oude juffrouw uit
onze buurt voor het bedrag van drie centen
zich kon inspannen met een ketel kokend (men
zegt hier In dialect kokendty) water, een gloeiende
turfkool om de kachel aan te maken en een lik'
mosterd uit een pot. Wat een eenvoud! Hoe kon
•daarop nog worden verdiend?
Voordat de kerk nu aanging zag men de koster
en zijn helpers met stoven draven, een stapel, die
een eind boven hen uitsteeg. Die stoven werden
gekocht en betaald en die een fooitje* gaf werd het
eerst geholpen. Op koude vriesdagen was die
handel vaak zóó levendig, dat ik dikwerf gedacht
de woorden van Jezus: „Maakt niet het huis Mijns
Vaders tot een huis van koophandel." Als het niet
druk liep was deze affaire afgehandeld, als de
predikant den kansel beklom. Onder de preek ech
ter, als het ware op een onzichtbaar teeken, scho
ven de eigenaressen óf omdat ze bang waren hun
zolen te branden óf uit philantropie hun stoof toe
aan een stooflooze buurvrouw, wat een onaange
naam leven veroorzaakte, temeer, omdat ook
andere stoofbezitsters zich nu gedrongen gevoelden
even menschlievend zich te betoonen. Dit rumoer
zag ik mengmaal in een catastrophe ontaarden,
als b.v. door een in den weg staand bankje (uit
voorzichtigheid aan een kettinkje vastgelegd) de
test met vuur omviel, waarbij dan de hulp van
den koster moest worden ingeroepen.
Noot: Ingevolge mijn voorliefde voor het geven
van practische wenken en het aanbevelen van
nuttige voorwerpen, bereiken mij dikwijls brieven
der lezers om inlichtingen. Daar ik als particulier
geen financieele belangen daarbij heb, zoo wil ik
met alle liefde die beantwoorden, maar u moet
postzegel insluiten, daar het me anders te kostbaar
wordt.
Gelieve bovenstaand artikel niet als een critiek te
beschouwen, maar als een gemoedelijke causerie
over vroegere gebruiken.
De St. Bavo of
Groote Kerk te Haarlem
door
A. W. Verhorst
Kunstschilder te Heemstede
Tot Goods dienst ben ic bequam.
„Roeland, die groot is mijn naam
1c luyde zomtijds ten brande
Of als 't saem is van vijanden.
Gerrit van Wou die mij goot
AICCCCC en de drie na Goods gebodt."
Zoo luidt het vers aangebracht op den grootcn
klok in den toren van den ouden St. Bavo of
jGroote kerk te Haarlem. Haarlem's St. Bavo. Hoè
!220
ook verschillende oudheid- en kunstkenners oor-
deelen over dit bouwwerk uit de 14c eeuw, hoè
uiteenloopend ook de meeningen omtrent de abso
lute of relatieve waarde van deze kerk moge zijn,
dit Godshuis is de eeuwen door geweest en zal het
blijven zoo lang het den tijd weerstaan kan, een
verrukking voor allen die nog eenigermate oog en-
gevoel hebben voor grootheid van constructie, voor
lijn en kleur. Wij willen hier ons bepalen tot
cenige algemeene opmerkingen over dit gebouw, te
meer daar de besproking der détails een meer
historische en technische verklaring eischt. Wie
schiep, wie bouwde of bouwden dit machtige werk?
We weten het niet. Gelijk veel van deze kerk niet
te verklaren is, en tot de raadselen misschien zal
blijven behooren. Zoo ook de naam of namen van
hem of hen in wiens of wier brein deze machtige
conceptie ontstond. De bouwgeschiedenis dezer
kerk komt in 't kort op 't volgende neer.
In 1345 bestond een Romaansche kerk, die vóór
1374 door brand geteisterd werd. In 1397 werd deze
kerk tot een grootere omgebouwd, waarschijnlijk
buiten de Romaansche om. Men wil hierin een ver
klaring vinden van het feit, dat de zuilen om het
koor geen kapitcelen hebben, en vermoedt dan dat
de genoemde Romaansche kerk niet grooter was
dan het nu bestaande Oostelijk deel, en dus zoo
doende de toen vrijstaande zuilen van het westelijk
deel wèl kapitcelen dragen konden, hetgeen dus
tot de veronderstelling voert dat die koorzuilen
tegen den ouden muur werden gebouwd.
In 1423 werd het nog bestaande voorthuis gebouwd,
dat o.m. een stijl vertoont verschillend met die der
kerk in haar geheel en dit brengt ons weer in
twijfel omtrent de juistheid van het jaartal 1423.
De jaren 14701472 werden besteed aan het af
breken der oude kerk. In 1502 begon men den
toren te bouwen, nl. van steen, om deze later weer
af te breken, daar hij te zwaar bleek voor de
draagkracht der zuilen en in 1516 begon men een
nieuw houten toren, die met lood overtrokken
werd. In 't einde 16e eeuw was de kerk voltooid.
Nog zij opgemerkt dat omtrent het jaar 1000 reeds
een houten kerk stond, waarna dus de Romaansohe
moet gebouwd zijn.
De St. Bavo is een „basiliek" met kruisbeuk, d.w.z.
een kerk waarvan de zijbeuken ongeveer de halve
.breedte en de halve hoogte hebben van den hoofd
beuk. Iedere beuk heeft dus zijn eigen bedaking.
Staat de Bavo uitwendig in haar versiering mis
schien onderaan, vergeleken met andere kerken,
in haar toren staat ze zeker bovenaan, welke in
veelheid van slanke vormen een vermenging van
late gothiek en renaissance vertoont. Spreken dus
de détails van deze kerk uitwendig niet tot ons,
of liever, staan ze beneden die van andere kerken,
des te meer staan we verwonderd voor de grootsche
afmetingen en verhoudingen die in eenvoud en
verheven pracht het interieur sieren.
Even was 't ons tegen gevallen; die oude sacristie,
die, ja wel echt oud-Hollandsche rust verspreidt,
maar toch laag is en doolhofachtig is ingericht en
langs een laag en smal gangetje u naar de kerk
leidt. Maar op 't zelfde oogenblik dat we door die
kleine deuropening gingen, achter ons latende de
geheimzinnigheid van dat donkere en lage staan
we midden in de ruimte. Telkenmale als ik hier
doorga om te werken, is het mij een herinnering
aan de groote levenswaarheid, dat elk licht en
élke blijdschap dón pas licht en blijdschap wordt
als we gegaan zijn door den donkeren gang van
onzekerheid.
Zouden die bouwmeesters hieraan ook hebben ge
dacht?
Maar ik dwaal af. Het interieur heeft een karak
teristieke uitdrukking. Het plan van den bouw
heeft een driedecligcn aanleg. Elke zijde der drie-
deelige koorafsluiting ontwikkelt zich in drie
zijden, zoodat dus de koortrans (kooromgang)]
wordt afgesloten door een halve achtticnhoek.
Ruim driemaal de breedte van den hoofdbeuk is
de lengte van het trancept binnenwerks. In de
Noorder en Zuider tranceptgevels vinden we boven
de groote vensters telkens drie kleine vensters. De
toren heeft drie omgangen. Het koorhek is verdeeld
in tweemaal drie panden, ieder weer verdeeld in
drie velden.
Driemaal elf altaren kwamen voor; uit drie beuken
bestaat het gebouw, de cederhouten stergewelven
zijn geconstrueerd volgens een zeshoek. Zoo her
innert ons de St. Bavo in haar drieledige conceptie
over onze kindsohheid, middelbaren leeftijd en
ouderdom, leert zij ons te steunen op geloof, hoop
en liefde, predikt zij de almacht van God den Vader,
den Zoon en den H. Geest. Men zegt dat deze kerk
kaal is, maar wanneer we gaan zitten en ons
overgeven aan de machtige prediking dezer heer
lijke gewelven, die rijzen en schijnbaar door blijven
rijzen tot onmetelijk hoogte, dan kunnen we niet
ontkomen aan den ons overweldigenden drang van
hoogen eenvoud en majesteitelijke heerlijkheid.
Het koor, afgesloten door een in 1510 vervaardigd
zwaar koperen hek, symoliseerend het brandende
braambosch, het door Christiaan Muller vervaar
digde en in 1870 door de firma en Ratz en Co.
vernieuwde en verbeterde orgel, de met kunstig
snijwerk versierde preekstoel vormen te zamen wel
de voornaamste sieraden der kerk. De prachtige
marmerengroep is een kunstwerk van den Haag-
schen beeldhouwer Jan Baptist Havery.
De teekeningen hierbij gereproduceerd doen ons
eenigermate zien de geweldigheid der zuilen, dra
gend hun zwaren last. Zij toonen ons het licht en
de statigheid der hooge muren met hun triforium,
de z.g.n. nonnengangen die vroeger bestemd waren
voor mannen bij vrouwen en voor vrouwen bij
mannen kloosterkerken den dienst te volgen.
De hoogte van het schp is ongeveer 28 M., de
breedte 15.50 M., terwijl de zijbeuken een spanning
hebben van 8 M. De zijbeuken hebben in tegen
stelling met den hoofdbeuk een steenen gewelf
](eind 15e eeuw). De kerk in haar geheel is een
vroeg Gothische, hoewel zeer veel wijst op latere
tijdperken en niet zuiver Hollandsohe kunst; er is
Vlaamsohe invloed op te merken.
Er zou over dit Godshuis nog veel gezegd kunnen
worden. Maar liever dan nog meer technische
voornaamheden op te sommen, doe ik nog eenmaal
een beroep op uw bereidwilligheid deze kerk eens
te gaan zien. En als ge dan gaat en de tijd tot
uw beschikking hebt, ga dan zomersnamiddag
als de zon straks dalen gaat Bovenmenschelijk
schijnt u dan deze geweldige ruimte, waarvan de
verhoudingen volmaakt zuiver zijn.
Door de schoongekleurde ramen in den Zuidwest
beuk valt het late zonnelicht en wanneer ge dan
rustig zitten gaat in de schaduw van den toren
pijlers (waaromheen eenendertig stoelen geplaatst
kunnen worden) en staren gaat naar het gouden
licht, dan toovert dat licht u een ruimte voor
oogen, die ge zeer moeilijk kunt verlaten. Wij
hebben ons afgewend van den eenvoud", wij ver
langen naar opsmuk van ornament en kleuren.
Hier lost alle ornament en kleur zich op in do
ruimte, in volmaakte harmonie gevend het aller
hoogste wat mcnschenhanden kunnen voort
brengen.
Twee Perzen tellen
Leo Matthias vertelt in zijn onderhoudend reis
verhaal „Griff in den Orient", hoe nonchalant de
Perzen met getallen omspringen. Met behulp van
een Perzische bediende kan een Europeesch han
delaar blijkbaar in een minimum van tijd zijn
boekhouding volkomen in de war brengen. Men
vraagt zich af hoe het mogelijk is dat de Perzen,
die tot in onze middeleeuwen meesters in de wis
kunde waren, aan een dergelijke nonchalance ko
men, daar in de wiskunde nauwkeurigheid toch
een eerste voreischte is.
Men hoore! 1
„Wanneer men aan een Pers vraagt, hoeveel kin
deren hij heeft, antwoordt hij gemeenlijk: drie of
vier. Heeft men dan gelegenheid, deze kinderen
eens te zien en te tellen, dan blijken het er b.v.
drie, of zes te zijn.
Het hoeft geen betoog, dat een dergelijk liefdeloos
omspringen met getallen in het zakenleven dik
wijls zeer onaangenaam is.
Een geval wil ik vertellen.
Het was in Yezd. Bij mijn vriend Charles Hum
phry was juist een zendir g tapijten aangekomen,
die door den bureaubediende Ali geteld zouden
worden. Het was een tamelijk groote zending, en
Ali scheen voor het tellen veel tijd noodig te
hebben.
Mijn vriend kon zoo lang niet wachten. Hij had
een conferentie buiten de stad en vroeg me, of ik
hem zoo lang in zijn bureau wilde vertegenwoor
digen.
„Nu, hoeveel tapijten zijn er?" vroeg ik Ali, toen
deze eindelijk terugkwam.
„Er zijn er zoo ongeveer vier- h vijfhonderd", zei
Ali.
Tot zijn verwondering bevredigde dit resultaat
van zijn tellerij me heelemaal niet Ik stuurde hem
terug met de boodschap dat hij de tapijten pre
cies moest tellen.
Ali verdween.
Het was reeds middag geworden, toen hij eindelijk
verscheen. Hij had de tweede bureaubediende, zijn
vriend Husain, meegebracht.
„Nu, hoeveel tapijten ziin or?" vreng ik Ali.
„Er zijn er driehonderd of drielionderdviiftig."
Nu werd :k boos. „Domkop", zei ik. „Is ddt pre
cies tellen!" Ik vroeg Husain, of hij wellicht wist,
hoeveel tapijten er aangekomen waren.
„Ik weet het niet", zei Husain, „maar er zijn er
ongeveer honderdzeventig."
Ik was blij, eindelijk een beetje verstandig ant
woord te krijgen, zond Ali weg en gaif Husain do
opdracht voor de telling:
„Ik hoop, dat je me begrijpt Husain. Je moet elk
tapijt in de hand nemen en tellen." En om hem
geheel duidelijk te maken, wat ik bedoelde,
6cheurdc ik een paar kalenderblaadjes af en telde
die vlak vóór hem op tafel: „Een twee drie
vierenzoovoort Begrepen?"
Husain knikte.
Mijn vriend was intusschen teruggekomen, en ilc
zei hem,wat er intusschen gebeurd was. Hij lachte
en zei, dat Ali een domoor was. Ik had verstan
dig gedaan, de telling aan Husain over te geven.
Wij wachtten nu op Husain.
Na ongeveer twee uur het was kort voor slui
tingstijd van het kantoor kwam hij zichtbaar
trotsch terug.
„Nu, hoeveel tapijten zijn er?" vroeg ik.
Husain glimlachte „Er zijn er honderdvijfenveer
tig heer."
Ik weet niet waar het aan lag, dat ik trots dit
nauwkeurig resultaat toch nog wat wantrouwend
bleef. Ik vroeg: „Tot welk getal heb je geteld?"
„Tot honderddertig" antwoordde Husain. „De rest
dat zijn er ongeveer vijftien!"
221