-f» VAN BOEKEN EN SCHRIJVERS Vlaamsche en Italiaansche Novellerr do or- P. J. Risseeuw (I) „Zoo Verhalen de Vlamingen". Uitg. „De Warande", Antwerpen. P. N. van Kampen en Zn., Amster dam (z. j.) „Italiaansche Novellen. Vertaald door Mary Robbers. Amsterdam, Wereldbibliotheek (1931). Men zegt, dat het Hollandsche publiek ongaarne novellen leest. De bibliotheekhouders zouden slechts noode over gaan tot het aanschaffen van bundels korte ver halen, omdat deze ongelezen in de kast blijven staan. Het is dus niet alleen het kind, dat een boek taxeert naar het aantal bladzijden. Ook groote menschen doen alzoo. Natuurlijk is dat jammer, want het zijn meestal niet de dikste boeken, die het meest zuiver zijn. Het korte verhaal is een apart genre. Het is een aparte kust. Want een kort verhaal heeft zulke bijzondere eischen, dat menig auteur, die beseft, dat schrijven ook nog een „vak" is, en die niet van broddelwerk houdt, tot de conclusie komt, dat hij dan evengoed een roman kan schrijven. Een schets verdraagt een zekere gelijkmatig heid nog, doch het korte verhaal, de novelle, moet snelle, schijnbaar niet gemotiveerde overgangen bieden, om dan aan het eind in een alles open barend slot, de titel, de handeling, kortom „het geheel" volkomen te verantwoorden. Na het lezen van enkele romans, was het voor mij een welkome afleiding een paar bundels korte verhalen door te werken. Nu ieenen deze boeken er zich eigenlijk niet toe „achter elkaar" te worden uitgelezen. Vooral als de bundels zijn samengesteld uit werk van zeer verschillende auteurs, vereischt. het de noodige inspanning zoovee. verschillende indruk ken te verwerken. Tot mijn spijt viel de Vlaamsche bundel mij niet mee. In deze bundel had het zéér middelmatige ge weerd moeten worden. Er staan heel zwakke „stukskens" in en tamelijijk veel onbelangrijk werk. Ook de thema's, de onderwerpen, vielen mij doorgaans wgen. Em. de Bom vertelt van een wonderlijk gedegene reerd type, evenals G. Walschap, de jongere auteur, die hier zijn voorliefde voor „ziekelijke" gevallen niet verloochent In „'t Heerken" héd hij een fijn verhaal vol goede humor kunnen geven, doe.: omdat hij ons de over tuiging wil opdringen, dat het hem hóóge ernst is mei dit wonderlijk baronneke, dai eeuwig verliefd blijft en maar niet durft toe-happen, verloopt onze aanvankelijke belangstelling in een gevoel van een mislukt verhaal te hebben gelezen, vooral als de auteur op 't eind, om er „krrcht" bij te zetten, het noodig acht er een „griezelig" slot aan te plak ken, wanneer Heerken", uit de oorlog weerge keerd, met een caoutchouc mond alle vrouwen ver schrikt dooj zijn lachen Neen, ik geloof -at Gerard Walschap zijn onmis kenbaar talent niet moest verknoeien aan zulk „materiaal". Ook Aug. van Cauwelaert en Filip de Pillecyn dragen dergelijke verhalen bij. De laatste geeft zelfs een blauwbaard-historie. Mm of meer in hetzelfde genre blijft ook F. Tous- saint van Boelaere in een gewild-griezelige smok- k-'aars-vertelling. Steph. ClaesVetter biedt een fragment uit een doodgewone huweliik«-romnn bladzijden, die niets nieuws bip^'1'" Beter is Lode Backclmans met zijn „Pleisteren", een aardige, gevoelige schet uit een zeehaven. Van Stijn Streuvels is er een heel fijn schetsje: „Voor den Oorlog", een land-idylle, in zijn soort buitengewoon goed. Felix Timmermans is geheel zich zelf in „De Lange Steenen Pijp". Het is een tragi-komisch verhaal van een verstokt pijpenrooker, die er zijn huis en geluk aan waagt en zichzelf haast tot wanhoop brengt. 't Geheel doet zeer „bedacht" aan en is niet vrij van berekend succes. Jozef Simons gaf een goede psychologische novelle „Het Kogeltje". Als „kort verhaal" een der meest geslaagde, 't Verhaal behelst de (zelf)moord (van) op een boerenjongen, nadat hij „gedaan" heeft ge kregen bij z'n meisje. Hier is een pracht staaltje van sort-story schrijven als de auteur, na alle mogelijkheden te hebben opgesomd, de onderzoeksrechter, dwars tegen de meening van alle lezers in, tot de 6lotsom laat komen: het meisje is onschuldig. Tot de zwakste verhalen uit deze bundel behoort het relaas van Frank van den Wijngaert: „Fik Demers' overwinning in ParijsBrussel". Deze auteur komt met een air van „modern proza" en wil, gezien het onderwerp: een dolle motorrit, „tempo" geven. Literair vol gas. Luistert U maar eens: „hij neemt vijf meter tien reeds twintig vijftig meter! Een wilde jacht wordt ingezctl 't Is een subliem moment! Volheerlijk! Een en al emotie! Maar onverwacht komt er een groote matheid over Fik". Hoe is 't mogelijk, lezer! Jammer alleen maar, dat een zekere literaire matheid den schrijver al had verlamd voor hij begon en nu door gezwollen H.B.S.-ers reportage ons wil wijsmaken, dat zijn proza „geladen" is. Gelukkig volgt op dit onmachtig gedaas een heel goed fragment uit een nieuw werk van den jongen auteur Lode Zielens: „En toen kwam ik Een arm kleermakersgezin, waarvan de jongste telg zijn liefde voor muziek moet verdringen. Het is de vader, die, verblind door het kleine wereldje je waari hij zich heeft doodgezwoegd, zich schrap waarin hij zich heeft doodgezwoegd, zich schrap broeder Augustinus, die Rikke's talent heeft ont dekt, zijn jongen schier alle hoop beneemt: Zie, Rikke, al die hier wonen zijn r-me menschen, die hard moeten werken voor hun brood. Je zult later zien: de wroeters zijn de eerlijkste. Nu goed. Ar- tisten, muzikanten, het zijn "Uie luiaards. Door hun vadsigheid lijden zij nog meer armoe dan wij. Daarbij niemand in onze familie is muzikant, wat zoudt gij dat zijn? Kort en goed, Rikke, gij zijt nu twaalf jaar ^n ge moet op stiel Als de vader dood is, kan Rikke zijn moeder weerstaan en studeert hij in zijn vrije tijd hard nekkig muziek. Prachtig geeft de auteur het verdriet en de een zaamheid der moeder, die in haar hulpeloosheid bij Rikke komt vragen om wat liefde, of hij dan niet bij haar kan zitten 's avonds, al is 't dan met zijn muziekboek. De andere kinderen voelt zij ver-af. Dan biecht zij hem: „Soms denk ik: aan Rikke, en aan onze Marie had ik genoeg gehad. Vader hield ook het meest van u. Onze Rikke is de fijnste van alle maal. zegde hij. Spijtig van die muziekAls vader nog langer wéls blijven leven, ik geloof dat hij u tóch had toegestaan van naar de muziekschool te gaan. Maar het zou zoo moei lijk geweest zijn met uw werk. hè jongen En dus zat Rikke 's avonds bij moeder. Alleen met haar zat hij in de keuken, wijl buiten het leven volop gevierd werd door lieden, welke overdag gevangen waren in duistere fabrieken. Zoo zat Rikke daar eenzaam en zegde van tijd tot tijd '.2. De stilte vulde het vertrek, en, zich- Felix Timmermans ondanks, werd voor Rikke die stilte als met muziek gevuld. Moeder look spoedig de oogen en zat op haar stoel als een spinnende kat „Wat wordt zij oud", moest Rikke vaststellen. Dan langde hij zijn muziekboekje, moeder 0 sliep immers? Ten laatste: met welk een in nigheid voor moeder werd zijn hart vervuld, die lijdende moeder. inderdaad zoo eenzaam in haar bestaanl Deze innigheid werd een duurbaar geheim. Als hij het oude, vermoeide mensch daar zoo in slaap ontspannen zag. kon hij zich niet weer houden even medelijdend te fluisteren: .Lieve moeder" En met deze genegenheid, zoo laat ontloken, leek het hem of hij veel goed maakte aan vader," Zie, lezer, hoe Lode Zielens, een jong auteur, hier sober en innig de diepste geheimen van het menschenhart kan verwoorden. Ook Maurice Roelants is present in deze bundel, met een romanfragment Zijn bijdrage behoort mede tot de beste stukken in dit boek. In zijn roman „Het leven dat wij droomden" heb ik Roelants leeren kennen als een indringend psycholoog. Ook zijn nieuw werk: „'t Hangt alles aan haar", waarvan in deze bundel een fragment is opgeno men, voelt men aanstonds, dat zijii werk boven het middelmatige uitstijgt. Het gaat hier over een moeder, die moet leeren haar zoon los te laten, eer zij hem, voor goed zal binden. „Maar wat een moeder ontvangt is maar half ge luk, terwijl al wat haar van de kinderen ontsnapt een diep cn volkomen gemis is". Zoo'n aforisme treft ge bij Roelants. Ook naar zijn nieuwe roman ben ik benieuwd. Zal hij geestelijk verder zijn gekomen dan in „Het leven dat wij droomden"? Er staan nog meerdere novellen en fragmenten in deze bundel ze allen te bespreken is bezwaar lijk. Mijn eind-oordeel is niet onverdeeld gunstig, al hoewel ik waardeering heb voor menige bladzijde. Wat mij frappeerde is zeker het gemis aan gees telijke achtergrond. Er is een flinke dosis „Vlaam sche" oubolligheid, waarvan de jongere generatie der Vlamingen gelukkig gaat genezen. Wij waren door „Pallieter" wel wat gewoon geraakt aan Vlaanderen te denken als een Amerikaan over Holland (wijdbroekige Volendammers). Ik wensch de jongere Vlamingen niet in de stijve Hollandsche gekleede jas. Ieder volk heeft zijn eigen kleed en taal; doch een volk, noch zijn auteurs, kan alleen bij brood le-en. Zal de Gezelle-geest nog eens doorbreken in deze gelederen? „Wij hebben getracht een betrekkelijk volledig beeld te geven van de Vlaamsche vertelkunst van „Van nu en straks" tot heden", schrijft de onge noemde redactie in een naschrift. Ik geloof echter niet, dat de redactie daarin ge slaagd is. Een volledig beeld krijgt men véél beter door een goede bloemlezing uic het meest rijpe werk der auteurs dan door zoo'n bundel waaraan vele schrijvers een „kattebelletje" r'staan. Teirlinck, Edw. Vermeulen en M. Sabbe ontbreken zelfs in dit boek. Neen representatief is deze bundel m.i. niet 818 De Spoorzoekers van Geitenbeek (Vervolg.) Al méér sterren aan de hemel! Die eerste nacht in het kamp... ver van huis- ver van de wereld... ver van het luide leven... hier, in de groote stilte van de natuur. Een koele avondwind ruischte door de boomen, terwijl een klein maansikkeltje flauw licht wierp op de tc.nt, waarin de lampions lustig brandden.... Doch al spoedig kwamen er zóóveel muggen in de tent, dat de lichtjes gedoofd werden. Toen kwam het groote moment Het kampvuur mocht aan1 Knetterend knapten de eerste droge takjes Aan drie kanten werd 't aangestoken op een open zandplek. Alle jongens schaarden zich om 't Amur Kronkelend en knetterend lekte de vlam het droge hout, kringelde er rond heen en sloeg óver naar de groote voorraad in 't midden. Een walmende rookdamp steeg op maar dan schoot plots een blauwe vlamhoog-uit Oplaaiende vlammengloed maakte van het kamp plotseling een griezelige spookplaats. Helle gloed viel op de gezichten der jongens, die een groote kring vormden en hand in hand een rondedans begonnen... Hout méér houtwerd er geroepen. En zoo vaak rappe handen het vraatzuchtige vuur voedden, spetterden de vlammen hóóger op Het werd een ware wildendans! Zoo is 't genoeg, hoor, lachte eindelijk Wouter Vrolijk. Langzaam doofde de gloed. Nog eenige tijd smeulde 't na en toentoen was de nacht volkomen. En nou naar kooi, jongens! riep de commandant Gerard gaf drie stooten op de misthoorn: Ver zamelen 1 Het bestuur had een rooster opgemaakt voor nacht waken. Paul Ritsema Gerard Schipman en Joris Goed- bloed, zagen zich de eerste wacht toebedeeld. Na een half uurtje waren allen ter kooi gekropen doch van slapen was deze eerste avond nog lang geen sprake!* De eene kwinkslag volgde op de andere en het gaf in letterlijke zin heel wat voeten in de aarde, voor een ieder z'n plekje naar eigen zin had inge richt Telkens flitste een zoekende lichtstraal uit een of andere zaklantaarn... Tevergeefs maande Wouter Vrolijk tot rustig in slapen Inmiddels had de eerste wacht zich geinstalleerd. Gelukkig was er eea drietal oude stoelen be schikbaar Paul sleepte een wankel houten tafeltje tusschen de loggerlichten in, waarna zij 't zich zoo gezellig mogelijk maakten. Onvermoeid werden de neuswarmertjes gestopt, aangestoken en leeggerookt, terwijl Joris zich zoo nu en dan aan de ingang der tent vertoonde, om de herriemakers toe te spreken. Het was voor de eerste wacht een koddig gezicht, een kijkje in de tent te nemen, waar al hun vrien den lagen neergevleid op hun harde bedden, waar aan zij nog niet bijster gewend waren. Je leg op mijn plek, neef! waarschuwde Joris den Voorzitter, die 't zich zoo gemakkelijk moge lijk gemaakt had. Joris moet maar in 't midden van de tent sla pengeeuwde Wout. Ik ben geen twijfelaartje gewend.... 't Zal nie-gaan neef ik sleep je aan je beenen de tent uit vannacht! waarschuwde Joris. Langzaamaan werd 't stiller in de tent Hier en daar sulckelde er een in slaap. WIST JE DAT Doch wie er sliep... Kobussie niet. Na enkele kleine .ruzietjes over een elleboog, die moest worden ingehouden en dergelijke, moest hij menige spottende opmerkng verduren over zijn hardop denken en mopperen. Amper had-ie zich bevrijd van een vreeselijk krie belend strootje in zijn hals of hij voelde zonder mankeeren een beest over z'n been loopen. Dan schóót hij uit z'n zak en keerde die binnenst buiten Eindelijk, na veel gedraai, had-ie na een half uur een hazeslaapje te pakken. Toen opeens was-ie weer klaar wakker en richtte zich op Waar was-ie? O ja... hij zag 'tl Rond hem heen de slapende jongens en daar, aan den ingang van de tent, een flauwe licht streep. Een koele nachtwind drong de tent binnen. Hij luitserde. Wat was dat? Boven 't gedempt stemmengeluid van de wacht, klonk een vreemd ruischen wonderlijke nacht geluiden Voorzichtig kroop hij z'n zak uit en stond dan, bibberend in zijn onderbroek, met groote ver schrikte oogen het donker in te turen. Een groot, wild verlangèn naar de veilige omslo- tenheid van zijn eigen zolderkamertje overmees terde hem. Vóórz'tter Eerst nog zacht toen al luider en zenuwachtiger begon hij te roepen, en stapte buiten z'n slaapstee. Doch o wee... door de duisternis misleid, stapte hij pardoes op den buik van Frank... die in z'n eer sten slaap lag verzonken. Met een verschrikte, nog doffe kreet, rees deze overeind doch Kobussie was al verder, en, een maal het spoor bijster, ontzag hij beenen nog armen, totdat hij tenslotte omver kegelde en boven op het hoofd van zijn „Voorz'tter" terecht kwam. Ook de wacht was inmiddels toegeschoten en zette met haar dievenlantaarntje het nachtelijk op stootje in een hel kunst-zonnetje. De verontwaardiging was algemeen. Zelfs de meost slaapdronkenen uitten de onvrien delijkste verwenschingen. Vóórz'lter... ik hoor de trammen rijden... electri- sche trammen... ik ga naar huis... ik blijf hier niet Voorz'tter... Inderdaad sjorde hij z'n slaapzak achter zich aan. Toe Kobus... begon Wout met een zacht ljjn- De afsluitdijk van Noord-Holland nuar Friesland bevat «15 mil- lioen M3. grond, benevens puin en bekleedingssteen. Hiervan zijn 8 milioen M3. keileem, gedolven uit de zee zelf. Tusschen Noord-Holland en Wieringen bedraagt de lengte 2200 M., de rest is 28 K.M., in totaal een 30 K.M. dus. Deze afsluitdijk, die het IJsselmeer beveiligt tegen de Noordzee, houdt daardoor ook 't meerwater kalmer. Zoodoende kan jaarlijks anderhalve ton gouds aan onderhoud der Zuiderzeedijken bespaard wordenI tje. toe jóh, 't is veel te koud... morgenochtend kan je immers naar huis. Toe jóh ga lekker slapen... je zou je moeder laten schrikken... Ik ga met de tram, Voorz'tter... Stl gebood Wout en zonder verder spreken leidde hij den slaapwandelaar naar zijn plaats en stopte hem, zoo goed en zoo kwaad als 't ging, weer onuar dc dekens... Een half uur daarna was 't weer nachtstil... 't Jnge, zoo'n wacht viel nog niet mee. 't Eerste uurtje ging nog en dat voorvalletje met Kobus gaf ook nog wat afleiding maar toch... 't ging bar langzaam. Soms liepen ze eens om de tent heen maar det was wel een beetje griezelig, want vaak zag je de lijnen niet, waarmee de tent aan den gmnd 6tond. Joris was al, zoo lang als->e was, voorover ga- val 1 en. Het was op dat moment dat Kobussie „trammen hoorde rijden". Geen wonder, want 't hecle zeildoeken-huis tril de... zooveel spanning had de lijn te verdragen gehad! Nu zaten ze weer bij elkaar. Joris was uitgepraat en stopte pijp na pijp. Als Gerard o! Paul iets zeiden, beaamde hij hoogstens met: Da's vast, neef! Als hij heelemaal niets zei, grinnikte hij goedig en gaapte dan geweldig. Veel viel er niet te beleven hoewel ze 't niet eens werden over de dansende vuurvlammetjes, die won derlijk bewegelijke lichtjes in de verte. (Wordt vervolgd Rebus 223

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12