0NDAG5BLAD
kleu-Fer-kranlje
Voor knutselaars
Nog een eenvoudig werkstukje
'n Rolwagentje
.Wij maken nu de stukjes kurk van verleden
week op.
Eerst snijden we acht „kuben" en de vier wielen
uit het overschot en dan maken we een paar
stokjes. Hoe dat alles in elkaar komt te zitten wijst
ide teekening uit.
Zorg ervoor de stokjes diep genoeg in te steken,
andere ligt de koets zóó in duigen. Het bovenste
latwerk is, zooals je ziet, kleiner dan het onderste.
Met een kopspijkertje worden de wieltjes bevestigd.
Met schaar en lijmpot
Eerst nateekenen.
Knip dan de witte figuren uit en leg er van den
naam van een staatsman, die in de laatste dagen
nogal veel wordt genoemd.
Volgende week oplossing.
Voor Wiskunstenaars
Rangschik de getallen zóó, dat de som der vier
over elke 70 bedraaet.
Oplossing volgende weck.
Hoe het zus-je heet-te
door
Gera Kraan-van den Burg
(I)
Bo-ven, op de twee-de ver-die-ping, in de
groo-te ka-mer, sla-pen Bert en Jan en An
nie. Dat z^jn drie flin-ke kin-de-ren. Bert is
al een groo-te school-jon-gen en Jan mag na
de va-kan-sie naar school. An-nie is pas
klein; ze is nog maar twee jaar en kan nog
haast niet pra-ten.
Bert slaapt in een groo-te men-schen-bed, en
Jan en An-nie elk in een wit klein le-di-
kan-tje. Maar het bed-je van An-nie is het
klein-ste.
De kin-de-ren sla-pen, al-le drie. Maar de
zon is al op. Het be-gint licht te wor-den in
de ka-mer.
„Wordt wak-ker, wordt wak-ker, kin-der-
tjes," roept de zon. „Be-ne-den is wat leuks
voor jul-lie te zien." Maar die sla-pers hoo-
ren het niet. Ze blij-ven stil lig-gen met hun
ge-zich-ten in de kus-sens.
Stap, stap, wie komt daar de trap op? Dat
is va-der. Va-der kan har-der roe-pen dan
de zon. Va-der hoo-ren die sla-pers wel.
„Wordt eens wak-ker, Bert en Jan en An-
nie", zegt va-der, „be-ne-den is wat leuks
voor jul-lie te zien. Heel stil we-zen, hoor!
Ga maar mee."
Va-der tilt An-nie uit haar bed-je en draagt
haar op zijn arm de trap af.
„Hier moet je we-zen, in de stu-deer-ka-mer,
st, st," zegt va-der.
Bert en Jan hol-len voor-uit.
„Stil," zegt va-der weer. „Wees toch stil,
jon-gens."
O, wat staat daar bij het raam?
Bert weet wel, hoe zoo'n ding heet.
Dat is een wieg.
En in die wieg
De jon-gens drin-gen el-kaar op-zij.
„Voor-zich-tig dan toch, jon-gens", zegt
va-der weer, maar hy is niet boos, hij lacht.
Bert trekt de de-kens weg en o, daar ligt een
heel klein kind-je in die wieg.
Jan wil ook kij-ken.
„O," roe-pen ze al-le-fcei, „een kind-je, wat
lief."
(Vol-gen-de week ver-der.)
Kunstjes en spelletjes
Een cijferkunstje
dat je nu zélf eens moet uitvinden!
Plaats de cijfers van 1—9 in een driehoek, zóó, dat
de som der cijfers langs iedere zijde in het eerste
geval zoo klein, in het tweede geval zoo groot
mogelijk is. De volgende cijfers moeten dus op
twee manieren verzet worden:
1
2 3
A 5
6 7 8 9
Pop is ziek
Tante Riek
„Wat lig je stil en zie je bleek,
Ben jy niet goed mijn pop-je.
Je zegt haast niets, wat scheelt je toch
Heb jij zoo'n pijn in 't kop-je.
Och schat, wat heb ik met jou te doen,
Ik ga den dok-ter roe-pen.
Die schrijft mijn pop-je wel wat voor,
Iets lek-kers om te snoe-pen."
„Dag lief me-vrouw-tje, wat is hier,
Is 't kind-je zoo ver-kou-den?
Hum, hum, maak u niet on-ge-rust,
Maar goed in bed-je hou-den".
„Ik schrijf haar een lek-ker drank-je voor,
Op 't hoofd-je koud com-pres-sen,
En geeft u haar maar flink ci-troen,
Dat is om de dorst te les-schen."
„O, bes-te dok-ter, dank u zeer,
Ik ben weer heel te te-vre-den."
„Nu dag me-vrouw-tje, 't ga u goed,
Ik kom wel naar be-ne-den."
Volgende week plaatsen we de beide oplossingen,
dan kun je zien of je 't goed gedaan hebt.
Oplossing
van het Letterraadsel in het vorige nummer
Von Hindenburg. 1. V voor 5; 2. hor; 3. Ena; A.
gehot; 5. geien; 6. grondig; 7. gelederen; 8. be
deesd; 9, benul; 10. lebbe; 11. gul; 12. dra; 13. G.
voor grein.
224
ZATERDAG 9 JULI No. 28 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
Tot vrede geroepen
God heeft
L Corinthe 7 15.
In het zevende hoofdstuk van zijn eersten brief
aan die van Corinthe is de apostel Paulus toege
komen aan de beantwoording van eenige vragen,
die hem schriftelijk gedaan waren en die betrek
king hadden op het huwelijk.
Al weten wij niet welke die vragen geweest zijn,
toch laat het zich licht verstaan, dat in een ge
meente als die van Corinthe dergelijke vragen zich
voordeden.
Corinthe was een stad, waar de polsslag van het
wereldleven van die dagen klopte. De gemeente
zelve was er uit het heidendom vergaderd. Maar
de banden van het burgerlijk gemeenschapsleven
lieten zich gelden.
Dit leidde tot allerlei verwikkelingen, waarin het
niet zoo gemakkelijk was te weten wat een chris
ten naar 's Heeren wil had te doen.
Daarbij kwam, dat de uiteenloopende richtingen in
de gemeente op de vragen, die zich voordeden, niet
hetzelfde antwoord gaven. Wat de een voor geoor
loofd hield, dat 1reurden anderen af.
Men besloot erover te schrijven aan den apostel
Paulus, die destijds te Efcze was.
Een van de vragen waarover het ging betrof de
onverbrekelijkheid van het huwelijk.
Er was blijkbaar een richting, die streng vasthield
dat het huwelijk nimmer ontbonden mag worden.
Wellicht werden de voorstanders hiervan gevon
den onder degenen, die zioh de partij van Cefas
of Petrus noemden.
Daarentegen waren er anderen, die het meer
namen van de zijde van wat den mensch het meest
gevallig is. De laksche moraal in de heidensche
wereld van die dagen dacht niet zoo ernstig over
de vastheid van den huwelijksband.
Daarbij kwamen dan in de praktijk allerlei moei
lijkheden. Tusschen christen-echtgenooten was, bij
voorkomende conflicten, het Woord van God
scheidsrechter. Maar als ook het geloof scheiding
maakte tusschen man en vrouw, vermenigvuldig
den zich de zwarigheden.
Was het dan maar niet beter uit elkander te gaan?
De apostel Paulus gevoelt die moeilijkheden.
Moeilijkheden waarvoo hij zelf niet staat, aange
zien hij ongehuwd is. Hetgeen hem in den aan
vang doet zeggen, dat het den mensch goed is
geen vrouw aan e raken.
Maar die Corinthiërs, die zaten maar met de moei
lijkheid.
Toch houdt de apostel hen aan den regel van de
Wet des Heeren. Een christen man met een hei
densche vrouw of een christenvrouw met een hei-
denschen man moet geen scheiding zoeken om het
geloof. Indien de ongeloovige partij tevreden is
met de geloovige vcreenigd te blijven, is er geen
reden elkander te verlaten.
Dan geldt de regel, dat de ongeloovige man is
geheiligd door de vrouw en de ongeloovige vrouw
is geheiligd door den man.
Anders komt het te staan, wanneer de ongeloovige
partij het huwelijk verbreekt. Niet alsof de onge
loovige de wet des I-Ieereri zou mogen overtreden;
want er is maar één wet van God voor alle men-
schen. Maar wel 6telt de apostel hier den regel,
dat de broeder of de zuster in zoodanige gevallen
niet dienstbaar wordt gemaakt.
Door sommigen in de gemeente van Corinthe
schijnt daar anders over geoordeeld te zijn. Zij
zouden er op hebben aangedrongen, dat de geloo
vige partij het er niet bij zou laten zitten, maar
op alle manier zou trachten de ongeloovige tot
terugkeer te nopen.
Daartegenover is het oordeel van den apostel, dat
de scheiding in zoodanige gevalen blijft voor reke
ning van deagene, die haar doorvoert.
En hij voegt er aan toe: maar God heeft ons tot
vrede geroepen.
Zulk een huwelijk is een bron van allerlei onvrede.
Dit heeft een christen te aanvaarden wat den
eisch van God betreft. Maar indien menschen den
band verbreken, dan mag de geloovige daarin
berusten.
Dan behoeft wie God vreest zich daarover niet te
bekommeren, alsof hij zich schuldig zou maken
aan overtreding van Gods gebod. Dan kan hij
daarbij den vrede der consciëntie behouden en
behoeft zich niet te bemoeien om een leven in
uiterlijken onvrede te zoeken.
Hier ligt een algemeene regel aangegeven voor het
leven van den christen: God heeft ons tot vrede
geroepen.
Zeker, er moet ook gestreden worden. „Strijd den
goeden strijd des geloofs", zoo schrijft dezelfde
apostel aai. rimotheüs (1 Tim. 6 12). Die strijd
mag niel worden ontweken. En hij zelf kan later
aan Timotheüs schrijven: „Ik heb den goeden strijd
gestreden" (2 Tim. 4:7).
Maar dan moet het ook zijn de strijd des geloofs,
en niet strijd over wat niet met het geloof samen
hangt.
Hiertegen geldt het woord van onzen Heere Jezus
Christus: „Zalig zijn de vreedzamen, want zij zul
len Gods kinderen genaamd worden" (Matth. 5 9).
En nu zijn er telkens weer, ook wel onder christe
nen, menschen van een strijdlustige natuur, die aan
dien strijdlust maar al te veel toegeven. Zij worden
door die strijdlust aangedreven om de tegenstel
lingen te zoeken in plaats van die te verzachten
zooveel aan ons ligt.
Zij zien dan voorbij den eisch: „Indien het moge
lijk is, zooveel in u is, houdt vrede met alle men
schen" (Rom. 12 18).
Hoe het toeging in de gevallen waarover de apostel
in 1 Cor. 7 schrijft, laat zich wel denken.
Er waren er, die den eisch stelden, dat men het
leven van twist met de ongeloovige vrouw of met
den ongeloovigen man op geen manier mocht los-
Zelfs schijnt daarbij nog een ander argument dien3t
gedaan te hebben. Dit is op te maken uit wat
er op volgt: „Want wat weet gij, vrouw, of gij
den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man,
of gij de vrouw zult zalig maken?"
Dat was dus de mogelijkheid waarop gezinspeeld
werd: het kan nog tot bekeering leiden. Zet dus
het leven van onvrede maar voort.
Maar neen, zegt de apostel, dit weet gij juist niet.
Zoek dus geen onnoodigen strijd. God heeft ons
tot vrede geroepen, niet tot onrust en twist an
onvrede.
Vrede is Gods roeping. En ook waar Hij ons op
roept tot strijd, is toch die strijd niet doel, maar
Banden Zondagsblad
Wij deelen onzen lezers mede, dat aan 't eind#
van den jaargang tegen lagen prijs banden voor
't Zondagsblad zullen verkrijgbaar worden gesteld.
Tevens stellen we ons voor bij eiken band een
volledig inhoudsregister te verstrekken.
Degenen, die ons Zondagsblad willen bewaren, cn
dat zullen er wel zeer velen zijn, kunnen reeds nu
met een en ander rekening houden.
DIRECTIE.
slechts middel. Die strijd hangt samen met da
roeping tot vrede.
De vrede is uit God. Strijd is het eeret in Gods
wereld gebracht door Satan. En toen de mensch
zich door Satan van God liet aftrekken, toen heeft
God vijandschap gezet tusschen het slangenzaad
en het vrouwenzaad. Maar dit had ten doel
den mensch met God te verzoenen en den weg naar
den eeuwigen vrede te banen door het bloed van
Christus.
Uit God daalt nu de vrede in ons hart en leven.
De vrede, die tot keerzijde heeft den strijd tegen
Satan en al wat uit Satan bij ons ingang zoekt
te verkrijgen.
Daarom is de vrede, waartoe God ons geroepen
heeft niet een vrede die allen strijd buiten sluit.
Integendeel, alle vrede die ons de trouw jegens
Hem zou doen verzaken is valsch en uit den booze.
Daarmee hangt dan ook samen, dat alle haat en
twistgierigheid, die twist en strijd air zoodanig
zoekt, niet uit God, maar uit het vleesch is. Dit
ligt niet in de lijn van onze roeping en verkie
zing, noch in de lijn van roeping en plicht, maar
wijkt ervan af.
Die zoo in twist en nijdigheid leven, missen in
nerlijk den vrede Gods. Op zulk bedrijf kan Gods
goedkeuring niet rusten, kan ze ook niet worden
gevraagd.
Maar het allerergst zondigen zij, die hun eigen
twistgierigheid steken in het gesloten omhulsel van
den strijd des Heeren, die in den heiligen krijg
optrekken niet uit geloof en liefde tot Hem, maar
meest om aldus onder schoonen schijn hun haat
en strijdlust bot te vieren.
Van de vrede
des harten
John letswaart
Zoo zoekt het lang verloren hart
een zoete plaats en rust
zoo wordt het roepen en de smart
in Uwe vrê gesust;
nu breekt het diepe snikken uit
van een verzworven ziel,
het schreit, het schreit ten hemel uit
het hart, dat zoo diep viel;
voor iedre zwerver wacht het huis
O, hart, wees dan verblijd!
mijn hart, dat moegezworven is,
het is ook u bereid!
217.