VROUWEN I ■■FÜVOOR Hygieia Waarom wasschen wij ons met zeep? 't Is zoo dood natuurlijk, dat wij ons met zeep reinigen, maar vraagt men nu iemand „op don man af", waarom of hij dit nu eigenlijk doet, dan zal men in negen van de tien gevallen het antwoord schuldig blijven, omdat men er zich eigenlijk nooit rekenschap van heeft gegeven, wat nu eigenlijk de zeep op onze huid verricht. Maar te scha men behoeft niemaind zich over deze onwetendheid, want het is nog niet eens zoo heel lang geleden, dat ook def officieele wetenschap hier geen goed af doend antwoord op gaf. Onze zeepsoorten worden gewonnen door het koken van vet in kali- of natronloog. Tot voor korten tijd nu geloofde men, dat de onzuivere elemen ten van de huid werden opgelost, door dat deze zuren zich voor een gedeelte bij het gebruik uit de zeep losmaakten. Nieuwere onderzoekingen echter heb ben uitgemaakt, dat de kwestie op deze manier niet wordt afgedaan. In werkelijkheid is het zoo gesteld, dat een aantal verschillende factoren hierbij een rol spelen, waarvan een bijzonder soort van zeepoplossing, de officieele naam daarvan is kolloidal, de voor naamste factor is. In dezen vorm dringt de zeep bijzon- dor goed tot in de kleinste huidope ningen en lost daar de vettige bestand- deelcn der huid, die daar niet thuis be- hooren, op. Dczo bestanddeeltjes, die wij vuil noemen, worden door het wrij ven in zeepvlokken gehuld en zoo bij voorbeeld van onze handen, afge wreven. De schuimvorming van de zeep is een van de gewichtigste dingen, want in dezen vorm lost zeep het beste en meest afdoende alle ongeoorloofde elementen op. Heeft men om zich te wasschen „hard" of „schraal" water, dat inderdaad kalkrijk is dan doet men goed er eerst wat zeep aan toe te voe gen alvorens het tot reiniging te ge bruiken. Hieruit kan men opmaken dat regenwater, dat zeer kalkarm ia, bijzonder aan te bevelen is aLs wasch- Het Boek voor de Vrouw „Onze Nederlandsche Kinderen" Dezer dagen verscheen bij J. M. M e u- lenhoff te Amsterdam een alleraar digst boekje getiteld „Onze Nederland sche Kinderen, gekiekt door hun Vaders en Moeders en beschreven door N. I. Heybroek. Kinderarts." Bij een boek als dit, dat zoo uitstekend „verlucht" is met een werkelijken rijk dom van zóó mooie fotografieën dat men het woord fotomateriaal, als wat &l te koel technisch, maar liever ter zijde laat, grijpt men het eerst naar wat er zoo dadelijk te zien is. De tekst komt later wel, (heimelijk denkt men er bij, cbie zal wel wat „afvallen"). Do vaders en moeders, die deze kinder kieken maakten, wisten blijkbaar ten volle, wat het maken van een go ode fotograpliie wil zeggen, maar boven dien hadden zij als echte ouders een goeden blik op het kinderlijke in hot kind, als we dit zoo eens mogen uit drukken, en dit echt kinderlijke, zoo wol in de teero lichaampjes, in do grappige onbeholpenheid of do brn voure deT houdingen, als in de onge reptheid, die er uit straalt, het echt prille, wisten zij met zorg op de gevoe lige plaat voor ons vast te leggen. Zoo kwamen deze foto's hoog uit boven wat men gewoonlijk een portret noemt, ör kwam Iets algemeens in, dat niet meer van „een" kind, doch van „het" kind ia En nu de tekst I»okter Heybroek, die daarvoor zorgde, heeft blijkbaar geput uit een «eer rijke bron van kin derervaring, en laten wij het er dade lijk aan toevoegen, van liefde voor het" kind. Hij geeft in dit werkje geen zwaarwichtig betoog, eigenlijk betoogt hij in het geheel niet, maar is wat hij schreef als een vertelling geworden van een bijzonder anecdotisch karak ter. Ondervindingen met kinderen op gedaan, kinderuitspraken en voorval len die hem ter ooro kwamen zijn hier gegroepeerd in een los verband, onder een zevental hoofden samengevoegd, ert op deze echt frissche, genoeglijke wijze weet hij ons heel veel over het kinderleven bij te brengen, dat waard is" om onthouden te worden. Enkele van deze aardige momenten willen wij hier ter nadere kennisma king weergeven. „Maggy zit zoet naast haar moeder in de tram en vraagt „Mam, mag je gapen in de tram?" „Neen, Maggy, dat is niet behoorlijk". Waarop Maggy luide zegt, met uitge strekte vinger: „Die Mevrouw heeft gegaapt!" Een andere keer komen wij te staan voor nooit vermoede raadsels. Wij rijden op een heldere winderdag eerst langs eenige grachten, waar in het kalme water de boo men scherp wor den weerspiegeld en even later over een met hoornen beplante straat „Die boomen groeien niet naar beneden!" Neen, inderdaad, er is oen nieuw soort iepen ontdekt! Piet, 4 jaar oud, komt op het groote feest van zijn grootmoeder. Nadat hij haar hartelijk heeft afgekust vraagt hij: „Oma, ben jo werkelijk zeventig jaar geworden?" Oma knikt bevesti gend. Hij kijkt nadenkend. „Maar ben je dan met één begonnen?" Van tijd hebben kinderen maar heel weinig begrip, en het is hun moeilijk, zich in te denken, dat groote menschen ook eenmaal kinderen waren. „Een meiske vertelt op school dat haar grootouders hun zilveren bruiloft zul len vieren. „Hebben je grootouders véél kinderen?" vraagt de belangstel lende schooljuffrouw. „Ze hebben hcc- leraaal geen kinderen", zegt ze met groote beslistheid. Dat is toch de na tuurlijkste zaak van de wereld! Groot ouders hebben immers geen kinderen; ze heeft ze nog nóóit gezien in hun stille groote kamers." Begrip van sterven on dood is er ook maar heel weinig. Vandaar die andere kinderuiting: „Grootvader, als jij dood bent. mag ik dun meerijden?" Het citceren uit dit boek is een ver leidelijk werk men zou niet meer we ten van ophouden. Wie kinderen heeft, of van kinderen houdt, zal dit boek met ve»l genoegen lezen, en het niet spoedig uit do hand leggen! Mis schien leest men hef wel achter-elkaar uit! MODE-KLEINIGHEDEN Het kleine voiletje ia weer hoogst mo dern, het doet de lijnen van het go- zicht beter uitkomen en kleedt daar om veel vrouwen heel flatteus. Bij zonder elegant staat een genopt, zwart voiletje, als het schuin over het kleine hoedje of de Bretonsche muts wordt godragen. Op deze wijze kan zoo'n een voudige mute tot een apart, vlot hoedje worden gemaakt, dat bij alle gelegenheden kan worden gedragen. De nieuwste zomerhoedjes hebben weer een klein randje. We zullen veel Italiaansch stroo en Panama zien. Na tuurlijk, ook de grappig-kleine, schuin staande hoedjes, met den bonten bloemenrand blijven, maar zooals bij alle extra vagante creaties, zal dit mo delletje uitzondering zijn. De voor naamste tinten zullen zijn: helrood, pastelblauw, pastelgee! cn grijs. Nieuw zijn ook de hoedjes uit linnen, vervaardigd uit dezelfde stof als die van de blouse. Bij vrijwel alle coetuumpjes zal de sjaal worden gedragen, in harmotil- eerende dan wel con trastee ren de kleu ren. De garneering van bet coetuumpje zelf moet daarom steeds hoogst een voudig zijn. Vreemd en eigen! Gebruikt Nederlandsch Fabrikaat In de gedrukte tijden, welke wij thans doormaketi, en die aan velen onzer zoo groote zorg geven door werkloos heid van echtgcnootcn, broers of vaders, is het meer dan ooit zaak dat wij als landgenootcn elkander bijstaan zooveel maar in ons vermogen is, om waar het kan elkanders lasten wat te verlichten. Er is in de dagbladen reeds meermalen op gewezen, dat een der weinige middelen, die althans ocnige veri>etering in den huldigen noodtoestand kunnen brengen is: zoo veel mogelijk het werk te houden bin nen onze eigen grenzen. Hieraan kun nen wij allen het onze bijdrage, hoe gering de invloed die van ons persoon lijk uitgaat ook moge wezen. Daar is allereerst het vraagstuk van werkkrachten in het gezin. Wij weten wel, dat langen tijd het schier onmo gelijk was, een goede Hollandsche dienstbode te vinden, het leek wel of de meisjes uit onze arbeidersklasse liever ander werk aanvaardden, bijvoor beeld in de fabrieken, dan een taak op zich te nemen in een huishouding,.bij voorbeeld als dienstbode. Het gevolg daarvan is geweest een toenemende stroom van Duitsch huispersoneel, zoodat thans de Duitsche dienstbode in het Nederlandsolve gezin een bijna alledaagsche verschijning geworden is. Zouden er thans, nu het werk zoo zeer gaat ontbreken, niet vele Hollandsche meisjes zijn, die graag weder een dienstbode-betrekking zouden willen aanvaarden? In dat geval zou het goed wezen, zoo de Hollandsche huis moeder eens de hand over het hart streek cn oude grieven vergat, om aan het meisje uit eigen omgeving boven oen uit den vreemde de voorkeur te geven. Dat Is één ding. Een ander ding van minstens evenveel belang is het ge bruik van Nederlandsch fabrikaat. Zoolang er in Nederland handen te over zijn om schoenen, kleoding, poets middelen, ja wat niet al minstens even goed, of beter te maken dan wat het buitenland ons kan bieden, is het zaak om bij de in-koopen speciaal te letten op Nederlandsch fabrikaat. Als er tóch gold moet rollen, als er toch noodza kelijk uitgaven moeten worden gedaan, denkt dan in de eorste plaats aan de eigen landgenootcn. Met het doorbrengen van de vacantie- dagen is het al cvenzoo gesteld: be voordeel waar ge maar kunt de Neder landsche Spoorwegen, de Nederland sche hotel- en pensionhouders, de Ne derlandsche welvaart De Vcreeniging „Nederlandsch Fabri kaat" is er op uit, om dit telkens op nieuw weder onder onze aandacht te brengen. Zij met daarbij niet over het hoofd dat de huismoeder in deze zaait zoo heel veel invloed kan uitoefenen. Want is het in den regel, in het nor male gezin, niet zóó, dat de man het geld inbrengt cn dat het de taak der vrouw is, het op de juiste manier te besteden? „Nederlandsch Fabrikaat" doe>t dus al wat zij kan om vooral ook de huisvrouwen te bereiken. Weet u bijvoori)celd dat zij een practisch Huis- houdkasboek kosteloos toezendt aan alle dames, die in ondertrouw zijn opgenomen? Zij heeft ook grafcis aar dige kinderspelen beschikbaar, zooals „Een reis door Nederland" cn een In dustrieel kwartetspel, alles met het doel om de fabrikaten die in het eigen land worden vervaardigd meerdere be kendheid te geven. Men denke nu eens niet: „nu Ja, die kleinigheid die 1 k te besteden hob...", om dan met deze uitspraak verder het onderwerp practisch te laten rusten. Ieder In eigen kring helpo mede, de gevolgen van de hoersohende crisis zoo draaglijk mogelijk te maken door het gobruik van „Nederiandsch fabrikaat". Waar ons oog op viel Na het rapport Jaap, de stamhouder, zoo vertelt iemand in het „Algemeen Handels blad", was met een rapport thuisgeko men zoo vreeselijk slecht, dat vader er van geschrokken was. Lieve deugd nog aan toe daar zou de jongen op blij ven zitten dat werd niets. Het eigenaardige was, dat Jaap er zelf heelemaal geen idee van had, dat het rapport zoo abominabel was. Dit bleek, toen vader don jongen op het gemoed ging werken. „Kijk eens aan, Jaap, dat eerste rap port van jou valt me geducht tegen". Een hoogst verwonderd gezicht van Jaap. Nu vond hij het boekje nog wel zoo prachtig. Wat wist die zesjarige van cijfers! „Hoe komt dat nu, jongen?" „Ik let niet op juf zegt dat ik te veel zit te draaien", bekende Jaap. „Dat gaat niet, jongen, je moet In school wel opletten en je mag niet zit ten draaien". Jaap knikte. „Kijk eens Jaap", vervlgde vader z'n boetpredikatie. „Als jij op school je best niet doet, dan blijf je een domme jongen. Dan kan jij later je brood niet verdienen". „O", antwoordde Jaap met een gezicht van is-het-anders-niet, „dan ga ik met een mondorgel de huizen langs". „Neen" antwoordde vader die met moeite een glimlach de baas bleef: „Dat gaat niet". Voor dat do jongen vragen kon „waarom-eigenlijk-niet?' vervolgde hij: „Kijk nu eens naar Miep Die heeft altijd heel mooie cijfers zou jij willen, dat zij later rijk werd en dat jij arm bleef, doordat je op school niet goed je best had gedaan?" Met een ernstige gezicht wachtte vader het antwoord. Docli Jaap scheen zich plotseling op gelucht te voelen. „Dan vraag ik aan Miep geld", verzekerde hij pertinent. Toen heeft vader zich omgekeerd. Maak mij van binnen, Heer klein als een kind Dat ik den weg tot hot Kindeko yiad Dat ik niet dwaal' op verkronkelde pain Neem Gij mijn hand om Uw wogen te gaan Brand Gij mijn harte, Hoef, zuiver als goud, Blank als de sneeuw in het zwijgende woud, Dat ik niet wenden hoef t schaamrood gezicht Dat ik mij keeren durf gansch naar Uw lioht. Doe Gij mijn ziele, Heer, open en trouw, Staan als een witte bloem blinkend van dauw. Dat ook mijn stille kelk wijd in Uw zoo, Zioh 'Jw genade zoek', laav' aan Uw bron. Muak mij van binnen, Hoor zóó tot Uw lund, Dat kk in duister Uw lichtster hervind' 'k I.eg dan mijn droef geschenk, tranen en schuld. Knielend bij 't Kind dat brengt *t Godd'lijk Geduld. Uit: „In U liet) ik gevonden." Verzen van Mien Labberton. W. de Haan, Utrecht. 4 VRIJDAG 8 JULI 1932 Bijblad van de Nieuwe Leidsche Courant Verschijnt des Vrijdags Bureau Breestraat 123 Leiden Tel. 2710 Postbox 20 Postgiro 58936 Bij VAN LOONDAM SLAAGT O ZEKER NOOKOMOLENSTRAAT NIEUWE UINNENWEQ No. J ROTTERDAM Wie was dat^ Elisabeth Fry een maatschappelijk werkster Naar aanleiding van hot artikel over Mathilda Wrede werd ons van ver schillende zijden gevraagd nu ook eens iets te vertellen van de vrouw, wier naam hierboven vernield staat: Elisa beth ^ry, do zoo warm-socia&l voelen de vrouw, die in de negentiende eeuw zich eveneens het lot dor gevangenen aantrok en velen uit do ellende van een verongelukt bestaan mocht ophef fen tot een beter leven. Elisabeth Fry wier meisjesnaam Eli sabeth G u r n e y was, was ovenals Mathilda Wrede van voorname af komst. Haar ouders bezaten een land goed in het Engelscho graafschap Norfolk, en waren zeer welgesteld. Of schoon zij behoorden tot het Genoot schap der Kwakers, een godsdienstige richting, welkeraanhanger^ tot een sobere, strenge levenswijze geneigd zijn, was het gezin der Gurneys van veel vrijere opvattingen. Elisabeth werd geboren in het jaar 1780. Zij was con zeer begaafd, levenslustig meisje, wier talenten naar een uitweg zoch ten, naar een vaste bestemming. Die vond zij toen zij onder het gehoor kwam van den prediker William Savery, wiens prediking zoo grooten indruk op haar maakte, dat bij haar het verlangen wakker werd, haar le ven meer dan tot nog toe ln den dienst van God te stellen. Zij was toen onge veer achttien jaar oud. Een merkwaar- digo droom, dien zij zoer dikwijls ge droomd had, scheen haar toen toe, dat tot een oplossing was gekomen. „Langen tijd", zoo schreef ze, „gingen zeilden meer don een paar nachten hoogBtens een week voorbij, dat ik niet droomde, dat de golven van de zee mij wegspoelden, dat ik niet al den angst van te verdrinken meemaak te. Ik droomde dat zoo vaak, dat ik aan velen van mijn familieleden ver telde, welk oen vreemdon droom ik telkens had, en dan altijd meende ver loren te gaan. Dat had al eenige maan den zoo geduurd, toen William Savery naar Norwich kwam. Ik was reeds begonnen met het Evan gelie to lezen en er mijn eigen opmer- kingon bij te maken, maar hij opende mij ineens de oogen .oor de geestelijke dingen. Ik sloot ze eohtor weder toe, en altijd maar opnieuw droomde ik dien droom. Maar den dag dat ik waarlijk kwam tot een waarachtig ge loof, droomde ik dat de golven als ge woonlijk aanstormdden om mij weg te spoelen. Doch ik was buiten hun bereik en sedert heb ik dien droom nooit weer gedroomd. Ik hechtte *r toen geen beteekenis aan, maar nu doe ikjiet weL Hij kan een gevolg ge weest zijn van den omkeer, die in mij had plaats gegrepen, maar dat denk ik toch niet, want het is zoo zonder ling, dat ik dien droom sedert nooit meer heb gedroomd. Wat een gezegende gedachte, te mo- gon denken dat die droom mij uit den hemel werd toegezonden. Doch in welk licht ik hem ook beschouw, ik moet mij wachten voor bijgeloof, want langs dierf weg zijn reeds velen afge dwaaldIk vrees echter niet, want ik gevoel mijzelf in de hoede van Eén, die machtig is om mij te leiden in het pad, dat ik moet gaan". Van dien tijd af aan begon het jonge meisje om zich heen te zien, wat er in het leven voor haar zou zijn te doen en thans zocht zij niet meer tever geefs. Onder de armen, do zieken en do kinderen vond zij ruimschoots ge legenheid voor godsdienstigen en so cialen arbeid, en een Zondagschooltje, dut zij in Oen van de bijgebouwen van liet landgoed haars vaders met 6lechta enkele leerlingetjee begonnen was, - telde er al weldra een zeventigtal! Omstreeks het jaar 1880 maakte Elisa beth kennis met Joseph Fry, haar toe- komstigen echtgenoot, en haar huwe lijk is van zeer voel invloed geweest op den weg, dien zij later gaan zou. Ilot voerde haar naar het groote Lon den, waar zooveel ellende en armoede wordt geleden, de stad die met haar Ne'vvgato Vrouwengevangenis zooveel van haar liefde en zorg zou eischen. Hot wonder aan deze vrouw is wol, dat zij ondanks het groote gezin, dat zich allengs rond haar vormde, (zij kreeg twaalf kinderen!) en dat ln de eerste plaats haar volle toewijding had, zoo heel veel heeft kunnen verrichten voor het lot van haar medezusters, die in zonde cn misdaad dreigden om te komen. Hoo destijds de tocstauden ln Newgate waren heeft zij ons zelf ver haald in de volgende beschrijving: „Destijds waren in twee zalen cn twee cellen ongeveer driehonderd vrouwen opgehoopt. Nog onveroordeelden, die dus naar do wetten des lands voor on schuldig moesten gelden waren er te zamen met anderen, over wie hot dood vonnis al was uitgesproken. Zonder eenige indeeling naar de grootte en den aard van haar misdrijf stonden zij onder toezicht van twee mannen. Hun vrienden en betrekkingen hadden vrijen toegang tot haar cn zij hadden haar kinderen bij zich. Zij kookten en waschten ln diezelfde ruimten en zij sliepen er op den naakten grond; hier en daar hadden zij den vloer opgebro ken om van stukken plank oen soort van hoofdkussen te maken. Zij be dronken zich aan brandewijn, dien zij in do gevangenis zelf kondon koopen voor geld, dat zij schreeuwend en tio- rend van de bezoekers afbedelden. Vloo ken cn schelden ging ongehinderd voort Alles was bedekt met vuil en de stank was onverdraaglijk. Wat ik er ook van zeg", zoo eindigt deze be schrijving, „blijft altijd nog beneden de werkelijkheid." In dezen jammerlijken pool van ver vuiling en verwildering verscheen Me vrouw Fry, slechts vergezeld van één vriendin. Het was met moeite dat zij van den gevangenis-directeur toestem ming had kunnen krijgen, om dit te Zelf waagde hij zioh er zelden in, en dan nog steeds begeleid door een ci- Het was een wonder, welk een uit werking haar waardige, rustige ver schijning had op deze grootendeels half naakte, zedelooze en verdierlijkte wezens. Zij werden stil en luisterden naar do korte, vriendelijke toespraak, die zij vooi hen hield en aanvaardden de enkele kleedingstukkcn, die waren medegebracht Bij een volgend bezoek aan Newgate was zij door niemand vergezeld. Zij bracht enkele uren tusschon de vrou wen door, en las hun de gelijkenis voor vaa de arbeiders in den wijngaard die ter elfder ure waren gehuurd. Toen wees zij er op dat Christus bereid is de zondaren te redden, ook al hebben zij, bet grootste deel van hun leven ver van Hem zoekgebracht, Sommige vrouwen hadden zelfs nimmer van Christus gehoord, anderen betwijfel den of het niet reeds te laat was om tot Hem te komenElisabeth wijd de ook haar aandacht aan de treurig verwaarloosde kinderen, die in deze verdorven omgeving op moesten groeien, en zij stelde aan do vrouwen voor een govangenisschooltjo op te richten. Toen was de rechte snaar ge troffen en het aanknoopingspunt tot veel heilzamen arbeid gevonden. Vol vreugde gingen do vrouwen op haar voorstellen in, en beloofden dat het aan haar medewerking niet zou ontbreken. Zij kozen dan ook uit hun midden een jonge vrouw, die het onderwijs zou geven, en deze heeft, tot aan haar dood een vijftien maanden later, mot trouw haar taak van schooljuffrouw ver- De volgende schrede op den weg van de opheffing der vrouwelijke gevange nen was het zoeken van gepasten ar beid, zoodat zij de dagen niet in ledig- óeid, die tot zooveel nieuw kwaad kan voeren, behoefden door te bren gen. In het jaar 1817 stichtte mevrouw Fry mot elf andere Kwakersvrouwen do Vereeniging voor do Verbetering der Vrouwelijke Gevangenen in New gate. Dool dezer vereeniging was aan de vrouwelijke gevangenen kleeding, onderwijs en arbeid te verschaffen, haar in kennis te brengen mot do Hei lige Schrift en zo te gewennen uan orde, nuchterheid en vlijt. Van de zijde der autoriteiten verkreeg de moe dige Christin ullo gewenschte mede werking, en hot was wonderlijk om to zien, hoo uit de verwilderde vrouwen van Newgate rustige, arbeidzame men schen ontstonden, die gaarne hun ar beid verrichtten. De opbrengst van de zen arboid werd voor een gedeelte aan de vrouwen uitgekeerd bij het verla ten van do gevangenis, een onder deel werd uitbetaald tijdens de strafperiode opdat zij zich zoo nu en dan eens wat konden aanschuffen, cn het restccren- de werd Ingehouden ter dekking der kosten van hun onderhoud. In dien tijd waren de straffen op zelfs Het menschelijk huis Catsiaansche Levenswijsheid De tijd ligt achter ons, dat men in broeden kring sprak van „vader'1 Cats, en met vrij groote zekerheid mogen wij wel aannemen, dat de dagen, waarin men dezen huiselijkcn dichter van A tot Z kende en citeerde, eveneens tot het verleden behoorde. Men vindt hem, en vaak niet ten on rechte, plat, cn heeft van zijn breodr sprakigheid zijn bekomst, het rhythme van do 20sto eeuw is klaarblijkelijk niet met dat van dezen 16cn-ecuwor overeen te brengen. Toch heeft deze eertijds zoozeer geliefde volksdichter wel dingen geschreven, die men nog wel eens graag, al i3 het dan ook slechts fragmentarisch, onder het oog krijgt, zijn gedachten zijn vaak ver rassend, al is de uitwerking daarvan, literair gesproken, „met lang nat be goten", om met Iluygens te spreken. In den bundel „Dood-kistc voor do Levendige" is een vers, dat aan do hand van 2 Corint 51 e.v. het men schelijk lichaam beschrijft als een huis. Cats zegt ervan: „Het vieesoh dat on3 het lichaem deckt, En al do leden ovortreckt, Nofemt dat oen huur-huys, lieve vrient, Vcnnits het ons macr weynigh dient.'' I De dichter gaat dan voort met to be schrijven dat een huurhuis in den regel niet tot de meest solide bouwsels behoort, cn dat het ook dikwijls lastig is, zoo er zich gebreken voordoen, dezo hersteld te krijgen, want „Den huys-hecr wil het dickmael niet..,..," Wie in een huurhuis woont, moet er ook op bedacht wezen, dat elk oogen- blik dezelfde „huyshcer" tot hom zeg gen kan: „lek wil dut ghy verhuyscn suit", en dan zit er niet anders op, om zichi naar zijn wil te voegen. Duidelijk schemert door dczo bceldspruak do diepere bedoeling heen, en het slot van dit gedicht is als volgt: „En of Je schoon dit huys-verdriet. Met stille sinnen over-siet, En dat uw' siel in dit gebou Wel noch oen wylo blyven wou, Indien uw' huur-tyt is vol-ent, (Dat acn den huys-hecr is bekent) Eylaesl daer is geen bidden aon, Den huurlingh moet daer henen goen Wel acn, myn ziele, tot besluyt: Siet ons na vuster wooningh uyt, Siet, datje tot het huys genaeckt, Dat met goen handen is gcmacckt O God! nis ghy my seggen suit: Verhuyst, uw' huur-tyt is vervult, Geeft, dut lek da magh zyn bereyt Als een, die uyt een huur-huys scheyt. Om soa te gaen, met blyden geest Daer geen verhuysen wort gnvreest." II

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 9