ïïijtar - - t v-; Vrije Universiteitsdag te Leiden DONDERDAG 7 JULI 1932 EERSTE BLAD PAG. 3 52e Jaarvergadering van de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Geref. Grondslag bespreking referaten Weten schappelijke Samenkomst De Bidstond in de Hooigracht-kerk Belangrijke referaten DE WETENSCHAPPELIJKE r SAMENKOMST BESPREKING DER REFERATEN Aan de Vrije Universiteitsdag, die heden te Leiden gehouden woi'dt, ging naar ge woonte een Wetenschappelijke Samenkomst vooraf. Van de daar besproken referaten gaven we in ons blad van gisteren reeds excerpten. De wetenschappelijke samenkomst was goed bezocht en stond onder leiding van Prof. Dr. J. Wille uit Baarn. Prof. Wille sprak na de opening op de gebruikelijke wijze een openingswoord waarin hij de aan wezigen welkom heette in deze Universiteits stad met haar eeuwenoude Alma Mater die den stichter der Vrije Universiteit zijn oplei ding heeft gegeven. Vervolgens kwam aan de orde het in druk verschenen referaat van Prof. Dr. A. Gos- 1 i n g a over het onderwerp „De Belgische opstand van „Dietsche" zijde verklaard". Prof. Goslinga gaf nog een korte toelich ting aan zijn referaat, waarna de bespreking een aanvang nam. Prof. D r. A. A. v. Schelven gelooft dat het nuttig is dat er over deze kwestie gesproken wordt De heer Goslinga is zeer bang voor propagandistische oogmerken, hoe wel hij daar in zijn toelichting van vanmor gen op teruggekomen is. De heer Goslinga van het referaat zou spr. Goslinga A willen noemen en de heer Goslinga van de toelich ting is dan Goslinga B. Het standpunt van den heer Go:linga is niet houdbaar. Zijn die propagandistische oogmerken nu zoo erg? Neen zegt Dr. Goslinga B in zijn toelichting. Neen, zegt ook spr. Met het standpunt van Dr. Goslinga A waren we zoo langzamer hand vastgeloopen. Geschiedenis wordt gebo ren uit levensbehoefte en is putten uit het verleden ten bate van het heden. De werken van de Mamix-vereeniging zijn indertijd allen uitgegeven met propagandistische oog merken. Dr. Goslinga stond achter den ka theder niet als een geschiedvorscher maar als een politiecus. Als Dr. Goslinga spreekt van misère ten gevolge van de vereeniging tusschen Noord en Zuid-Nederland dan vindt hij Groen van Prinslerer tegenover zich. Dat is geen ramp, want spr. zweert ook niet bij Groen van Prinsterer. Als Dr. Goslinga dan maar zijn standpunt in afwijking van Groen had ge motiveerd. Prof. Dr. F. W. Grosheide, van Am sterdam, heeft met bewondering het referaat van Prof. Goslinga gelezen. Zijn opmerkin gen zullen van denzelfden aard zijn als die van Prof. v. Schelven. Spr. wil eenige bescheiden vragen stellen. Is Prof. Godlinga in zijn bestrijding van de Dietsche geschiedschrijving niet wat al to negatief geweest! Hij heeft niets tegenover zijn afkeuring gesteld. Hij had dat niet moe ten doen! Spr. zou zich kunnen voorstellen dat Prof. Goslinga Protestantsohe geschied schrijving wiL Maar is men er dan? Zal het ooit mogelijk zijn tegenover de methode van geschiedschrijving die door Prof. Goslin ga bestreden is een eigen methode te vin den en volgens die methode te werken? Ds. J. Hoek, uit Enkhuizen, zal nie.tmet hetzelfde zware geschut werken als de heide vorige sprekers. Twee vragen wil spr. stel len. Zou Prof. Goslinga iets meer mallen zeggen van de gevaren die dreigen van de Dietsche beweging? Spr-'s tweede vraag is: Vind ik nu wel in dit referaat een verkla ring hoe wij wèl moeten handelen, nadat we gehoord hebben hoe het niet moet? Ds. Mr. G. M. den Hartogh, ujt Ha- zerswoude, vraagt een nadere verklaring van hetgeen Prof. Goslinga oprer het Kon. Besluit van 1829 heeft geschreven. Is Groen ,van deze Boodschap de auteur? Dr. H. Col ij n wil iets zeggen over ge maakte opmerkingen. Wat Prof. Goslinga heeft gezegd over propagandistische ge schiedschrijving komt naar Spr. meent de waarheid zeer nabij, indien het al niet de waarheid is. Het wil Spr. overigens voortkomen dat er In België eigenlijk vier stroomingen zijn: Twee stroomingen die een belangrijke meer derheid vormen en twee vleugelstroomin- gen, die tezamen zelfs nog een belangrijke minderheid vormen. In Vlaamsche kringen heeft men een strooming die niets liever wil dan een vereeniging met Nederland en in Waalsche kringen is een strooming die niets liever wil dan een vereeniging met Frankrijk. Deze beide stroomingen blijken echter sterk in de mindexiheid. Het grootste fedeelte der Belgen will een zelfstandig elgiö behouden, waarbij de Vlamingen sterk haken naar een emancipatie van de Vlaamsche invloed in België. Van deze emancipatie ducht Spr. intusschen het ge vaar dat Wallonië zich bij Frankrijk zou aansluiten en Noord-België bij Nederland, waardoor Frankrijk zou komen voor de poor ten van Maastricht. Dat was de groote vrees van Willem I. In hoeverre mag het nu uit cultureel oogpunt wensobelijk worden ge acht, nu deze zaak eenmaal in debat is ge bracht. dat door Noord-Nederland deze be stuurlijke scheiding wordt bevorderd? Antwoord van Prof. Goslinga. Prof. Goslinga zegt in zijn antwoord dat hij niet vermoed heeft dat men hem zou kunnen onderscheiden in A. en B. Er is ook geen B. in de familie, zoodat er geen kwes tie over behoeft te bestaan wie hier bedoela wordt. Als het Prof. van Schelven betrof dan zou zijn vader (B. v. Schelven) in het geding kunnen worden gebracht. Spr. wijst er verder op, dat het een groot verschil maakt wat men onder propaganda verstaat. Als Spr. sprak over propagandisti sche oogmerken, dan heeft hij bedoeld dat men tracht uit de geschiedenis tc bewijzen dingen waardoor men een bepaalde groep of partij in het gevlei komt. Er is partij-ge schiedenis èn partij-geschiedenis. Het is niet waar dat Spr. alle Dietschers over éón kam geschoren heeft, zooals hij nader aan toont. Dat Groen van Prinsterer een volbloed Groot-Nederlander is geweest gelooft Spr. niet. Of Groen in deze dagen zou optrekken onder de vanen van de Dietsche Bond acht Spr. uitgesloten. Spr. licht nader toe de gevaren die van de Dietsche beweging kunnen dreigen, hoofdzakelijk door het feit dat men niet kent de verhoudingen in het Vlaamsche land. Spr. vindt het niet billijk dat hem ge zegd is dat hij zoo weinig positiefs heeft gezegd, zooals hij aan de hand van het re feraat nader aantoont. De Kon. Boodschap van 1829 zou een apar te behandeling vergen Groen van Prinsterer is er niet geheel onschuldig aan. Noord-Nederlandsohe steun aan de be stuurlijke scheiding door Dr. Colijn genoemd is in cultureel opzicht zeer zeker begeerlijk. Prof. Goslinga werd na zijn antwoord har telijk toegejuicht. De Voorzitter zette deze In de middagvergdaering kwam in bespre king het referaat van Prof. Dr. V. II. Rutgers te Amsterdam over „Het Zwaard der Overheid." Ook Prof. Rutgers gaf vooraf een korte toelichting. Bij de discussie wees Prof. Mr. A. A n e m a van Haarlem er op dat hij liever zou ge zwegen hebben waar hij zich als referent moest excuseeren. Maar hij vraagt het woord omdat prof. Rutgers hem vroeg met hem te willen debatteeren. Spr. heeft bij lezing van het referaat zijn oogen wijd opengesperd want hij bevond het één stuk theologische speculatie. Prof. Rutgers maakt ruim ge bruik van beeldspraak en dat is een gevaar lijk ding bij ons vak, aldus spr. Het kan niet juist zijn het criterium te zoeken in den omvang van het gezag. Op verzoek van prof. Anema geven we van een deel van zijn betoog geen verslag. Spr. betwistte prof. Rutgers dat de dwang, het zwaard der overheid, voor heel het rechtsleven van fundamenteele beteekenis is, ordehandhaving is de. primordiale taak der overheid en de dwang is daarbij de stok achter de deur. De zonde heeft de dwang noodzakelijk gemaakt Hoe denkt ref. over de ainctieregeling? P ro t Dr. F. W. Grosheide wees op de actualiteit van het vraagstuk door prof. Rut gers aangesneden. Spr. wees op de methode van schriftonderzoek, zooals niet-theologen die hebben toe te passen en die wel moet onderscheiden van die van de theologen. Ref. heeft in zijn betoog beide methoden wat door elkander gehaald, naar spr. met enkele citaten uit het referaat nader be toogde Prof. Dr. H. Dooyeweerd herinnerde er aan, hoe hij meermalen gelegenheid vond met den ref. over deze zaak van gedachten te wisselen. Spr. moet ten aanzien van dit referaat zeggen, wat een ander spreker van morgen zeide van Dr. Goslinga, n.l. dat er twee zielen in één borst wonen. Met ver schillende citaten uit het referaat meent spr. te mogen concludeeren dat in het referaat eenige -dubia te vinden zijn. Deze zijn naar het spr. voorkomt, niet geheel toevallig. Spr had gaarne gezien dat ref. zich rekenschap gegeveji had van de principieele vragen. De begrippen staat en recht zijn niet twee ge lijksoortige grootheden, die liegen binwm hetzelfde plan, naar spr. nader betoogde. De staat is een concreet recël verband met ver schillende zijden. Wat onderscheidt haav nu voor alle andere verbanden? Dat is de kern vraag van het referaat, naar spr. nader aantoonde. Spr.'s hoofdbezwaar tegen het referaat is dat het geen aandaoht heeft voor de grenzen van de staatsmacht Als men voor de staatsmacht geen grenzen trekt, komt men er toe het kerkrecht neer te druk ken tot primitief recht De heer E. S. Offeringa van Leiden vroeg naar de aan te nemen houding van den christen bijv. in Sovjet-Rusland, in het lioht van Ram. 13. Ds. S. G. de Graaf van Amsterdam wilde een nadere verklaring vragen aan den ref. over zijn uitlating op pag. 21 van diens refe raat over den wereldstaat Wat heeft Jezus Christus en de uitstorting van diens Geest hier tc zeggen? Spr. stelde een drietal detailopmerkingen, om vervolgens ref. eenige inlichtingen te vragen over de overheid en de rechtsorde. Diens beschouwing op pag. 12 doet spr. vreemd aan. De opzet van het geheele referaat bevre digt spr. niet en het is voor hem zeer de vraag of Rom. 13 niet doelt uitsluitend op de strafrechterlijke functie van de overheid. Antwoord van Prof. Rutgers. Spr. kan onmogelijk bij alle opmerkingen en vragen stilstaan. Hij beantwoordde eerst de opmerkingen betreffende de methodiek. Het zou spr. meer gehinderd hebben als men gezegd had cliat spr. exegese njet deug- verder maar over zwijgen. (Vroolijkheid). Tusschen gezag van de Overheid en van den huisvader bestaat geen wezenlijk ver- Spr. betwist prof. Anema dat het over heidsgezag zou zijn het ordenende en niet het dwingende, al kan spr. zich indenken, dat het ordenende ligt vlak naast het dwin gende. Het kenmerkende van de samenwer king der overheid is de dwang die er ter staat (het zwaard). Gaarne wftl spr. de grenzen van de over heidsmacht nog eens aangeven. Mogelijk moet de Overheid wel eens uitspraak doen ove,. kerkrecht zooals bijv. bij het Schotsche kerkconflict, een uitspraak onder ons altijd toegejuicht Wat de sanctie van het volkenrecht be treft, dit is de sanctie van het primitieve recht waarbij ieder rechter is in eigen zaak. Dat is inderdaad onbevredigend. De sanctie is altijd, hoezeer ze nooütig ie tot rechtshand having, weer oorlog met al zijn gruwelijk heden. We mogen niet verwachten dat in deze bedeeling de vloek der zonde actueel zal worden opgeheven. Een diesseitige opvat ting van de komst van het koninkrijk (ïbds kan spr. niet aanvaarden. Een internationale macht acht spr. niet onmogelijk, maar het groote verschil is dat de overheid nationaal is en wat daar boven zou zijn. daarvan zien we niets. Een wereld rijk behoort tot het rijk der fantasie. Wie Rom. 13 naleest kan moeilijk volhouden, dat hier alleen sprake zou zijn van het zwaard om te onthoofden. Onder luide instemming dankte de voor zitter referent en ook debaters voor hun woord. Prof. Aalders sloot om half zes vergadering met gebed. VERGADERING VROUWEN- COMITE Tijdens de Wetenschappelijke middagsa menkomst werd in de Receptiekamers van de Stadsgehoorzaal een vergadering gehou den van het Dames-Comité voor het V. U. plan 1937, Deze vergadering was uitstekend bezocht en stond onder leiding van Mevr. S. VerdamOkma, die na de opening op de gebruikelijke wijze een kort openings woord sprak, waarin zij wees op de groote zegeningen, die reeds ondervonden zijn in deze korte periode van het bestaan van het V.U.-pIan 1937 Het getal spaarsters ia thans gestegen tot 10.000. Daarna herdacht spr. het overleden eere-lid mevr. De Vries—van Heiningen, en sprak zij woorden van deelneming over het verlies dat Mevr. Heemskerkde Zaremba heeft geleden. Dit gedeelte werd staande gehoord. Mej. A. C. van Oversteeg de secreta resse, las een schrijven voor van Mej. H. S. S. Kuyper, waarin deze haar groote sympa thie met de plannen van het V. U. comité uitdrukte. Daarna was het woord aan Mevr. J. B. van Bare n—v. d. Voorn om te spreken over het onderwerp „Vrouwen in actie". Spr. wees op verschillende feiten uit de geschie denis om aan te toonen op welk een wijze de positie van de vrouw zich ontwikkeld heeft met de vele ups and downs in de eeuwen na Christus. De conclusie uit dit alles is echter, d^t de vrouw van den be ginne af actief is geweest. Maar de vrouw moet vooral zijn een hulpe van den man. Ze is dat ook nu weer bij het V.U.-plan. Het wetenschappelijk gedeelte laten de vrouwen graag aan de mannen over. Bij het practi- sohe gedeelte willen zij graag helpen. De Voorzitster dankte Mevr. van Baren hartelijk voor haar opwekkend woord. Er werden daarna verschillende vragen gesteld over de uitzetting van de V. U. bus jes, waarna mej. van Oversteeg daar omtrent en omtrent het geheele practische werk een uiteenzetting gaf, waarbij zij op geestige wijze vertelde wat er voor de V.U. actie zooal komt kijken, waarhij zelfs Ko ning Kees die de scepter zwaait in de V.U.- kelders op de proppen kwam. Mevr. Verda m—O k m a wees in een kort slotwoord op het vele werk, dat wacht, dat echter schoon werk is, dat verricht moet wor den in liefde tot Christus. Met dankgebed werd deze bijzonder geani meerde vergadering door mej. Oversteeg gesloten. DE BIDSTOND Oudergewoonte werd aan den vooravond van den Universiteitsdag een Ure des Gebeds gehouden. Deze bidstond had gisterenavond plaats in de Gereformeerde Kerk aan de Hooigracht; als voorganger trad op Ds. H. Thomas, Geref. predikant te Leiden. Nadat gezongen was Psalm 138 3, ging Spr. voor in gebed en las als zijn tekst Spreuken 16 vers 3* „wentel uwe werken op den Heere, en uwe gedachten zu'L len bevestigd wor den". Eerst gaf Spr. een korte verklaring van dezen tekst: het ver plaatsen, wentelen, van iets zwaars naar boven: op den Heere. Zoo wordt de arbeid licht. En de belofte is: onze gedachten zuilen bevestigd worden, onze schikkingen, onze voornemens. Van 't grootste belang is dus. na te gaan, of onze werken goed zijn en of onze gedachten zuiver zijn. Alleen jn dit geval wacht ons heil. Onze begeerte moet zijn, dat allen die den Heere vreezen. uit en naar de beginselen Zijns Woords leven. Dan gaan ze ook bid den voor de V. U. Want wat is het werk, dat wij in de V. U belichaamd zien? Dit, dat wij op het terre:n van de wetenschap den naam van Onzen Vader hooghouden en Hem in al Zijn wer ken prijzen willen, dat we op het terrein van de wetenschap Christus' koningschap eeren willen, dat we ook daar uit het geloof leven willen, slechts bij het licht van Gods Woord werken willen, en onze studeerende jeugd, ook voor hun toekomst, in de war- heid opvoeden willen en ons volk ten zegen illen zijn. We hebben veel dènkensstof, als we terug en op den geleverden arbeid, op den zegen. Maar niet weiniger biddensstof. Wij moeten onze V.U. den Heere opdragen, opdat wij leven mogen uit 't diep besef onzer roe ping, opdat wij hebben en houden mogen onze v r ij h e i d. opdat wij werken mogen in het geloof, opdat wij door persoonlijke vroomheid onze arbeid mogen aanbe\elen. opdat wij het ideaal mogen nastreven, en bereiken, dat de V. U. van en voor heel de Gereformeerde gezindheid /.ij. en opdat onze arbeid in de liefde ver richt worde. Nadat gezongen is het 10e vers van het Gebed des Heeren. ging Ds. Thomas voor gebed, waarin hij de Vrije Universiteit in den Heere opdroeg. De' samenkomst werd besloten met 't zin gen van Gezang 96. BEGROETINGSSAMENKOMST Zeldzaam mooie avond Na den bidstond werd aan leden en be gunstigers gelegenheid gegeven eikand' te ontmoeten in een gezellig samenzijn i „Den Burcht". Daar op deze sohoone historische plaa hebben honderden gasten van Leiden met de Leidenaars een zeldzaam mooie avond gehad. Even nadat men zich groepsgewijze gezellig om de talrijke tafeltjes had ge schaard, zette de muziek het Wilhelmus in. waarvan twee coupletten ttaande werden gezongen, zoodat de verweerde muren de Burcht ervan weergalmden. De secretaris vafi de Regelingscommissie, de heer G. de Jong Ezn., zwaaide de scep- teT en deed dat op meesterlijke wijze, zoodal Z.Exc. Dr. H. C o 1 ij n op een gegeven moment op het platform van de directeur van de Leidsche Chr. Harmonie Vereen., welke de avond met muziek opluisterde, kwam te staan en vertelde dat hij door de heer de Jong was opgecommandeerd om te spreken aan welk commando hij als oud-sol daat dadelijk gevolg had gegeven. Spr. herinnerde aan het woord van Ds. Thomas, dat de V.U. niet een gave van ons die wij aan God hebben gegeven, maar een gave Gods die Hij aan ons heeft ge schonken. Wij hebben dan ook al onze krachten in te spannen om ons deze gave waardig te maken. Ieder van ons heeft ten opzichte van de V. U. een taak te vervullen. Als president-directeur, waartoe ge mij ge kozen hebt, aldus spr. neem ik thans het commando over en ik beveel u v^n deze plaats slechts heen te gaan in het besef, dat en taak hebt te vervullen ten opzichte van de V. U. opdat ge haar zegenrijk werk tot heil van ons volk krachtig kunt voort zetten. Vervolgens werd nog het woord gevoerd door Mr.,H. Bij le veld, Ds. Ferwerda en Dr. H. J. V e r lo o p. Het was al laat, toen de schare zich dunde en de aanwezigen een voor een hun slaap stede gingen opzoeken. DE ALGEMEENE VERGADERING DE MORGENVERGADERING Openingsrede Prof. Dr. J. Waterink. In de Stadsgehoorzaal werd vanmorgen half 11 de algemeene vergadering geopend. In zijn openingsrede heette de Voorzitter, Prof. D r. J. Waterink, alle aanwezi gen welkom en herinnerde er aan, dat on/.c tijd niet geschikt schijnt om na een gevierd jubileum 'n krachtig „Voor waarts" te doen hoo ien, maar het„Zegt den kinderen Is- raëls dat zij voort trekken" werd ge sproken in een moei lijk oogenblik, toen voorttrekken onmo gelijk scheen. Dat in dezen tijd van alge- meenen druk, onze vrouwen he't koste lijk voorbeeld gege ven hebben van toewijding en offervaardig heid. is al een bijzonder hoopvol teeken, dat ons Gereformeerde volk in zijn liefde en ijver voor onze Universiteit niet zal ver- De adeldom van ons vyerk wordt bepaald door de betrekking tusschen ons werk en het werk van den Koning der Koningen. Met deze prediking komt het Christen dom in de wereld en daarmede stelt het zich vlak tegenover de klassieke opvatting van de waarde, van wetenschap en van arbeid. Helaas heeft in de ontwikkeling der his torie het Christendom niet de macht beze ten, in de landen waar een Christelijke cul tuur ging heerschen, deze gedachte ook in de kringen der wetenschap, algemeen er kend te vinden. Nu is het onze eere, de eere van onze Vereeniging en de eere van onze Universi teit, dat van meet af aan de verhoudingen daar Einders zijn bezien, dan elders aan de Universiteiten der 19e eeuw. De gedachte De gisteren gehouden WetenschappelijkeSamenkomst. Onze lezers zullen ongetwijfeld v ele bekende koppenontdekken: de beide sprekers Prof. Goslmga en Prof. Rutgers, D r. Colijn, het Kamerlid Schouten ens., ens. •an de eenheid des levens werd daar weer gegrepen. En al spotte men met de bier brouwers en de kruideniers, die een Univer siteit gingen stichten, men toonde daar mede slechts den diepsten zin van de Chris telijke levensbeschouwing, niet te hebben begrepen. Daarom mag dan ook aan de Vrije Unlver siteit de gedachte niet groeien van het Universitair exclusivisme, dat elders werd gevonden. Zoolang de Universiteit haar be ginsel handhaaft en dat consequent doet, is het niet mogelijk dat zij van het leven zou losraken. Maar anderzijds is het dan ook niet mogelijk, dat het belijdende volk zijn Universiteit loslaat. Het Christendom, het Gereformeerd belij den predikt een andere synthese en een andere antithese dan die, waarvan onze moderne tijd spreekt. De antithese wordi niet gevormd door de scheidingslijn, die de menschen verdeelt in klassen en groepen, maar de antithese wordt nog altijd gevomid door de onoverbrugbare kloof, die daar gaat tusschen hen, die zich ootmoedig bui gen voor het Woord van God en hen, die den mensch stellen tot kenbron van heid en gezag. Kort brengt Spr. verder ter sprake de houding in het jongste No. van „Christen dom en Cultuur" tegen de Vrije Universi teit aangenomen. Van een dienen in een diensthuis, is waarlijk voor de hoogleeraren aan de Vrije Universiteit geen sprake. Zij verrichten hun arbeid met vreugde. Over de vrucht van het wetenschappelijk arbei den, zal het nageslacht oordeelen. Spr. herdenkt dan verder Prof. Fabius en Mr. Heemskerk, die in het laatste jaar over leden en eindigt met het vers dat Soera Rana zong bij den dood van Groen van Prinsterer. Rede Ds. J. de Waard Na de openingsrede werden verschillende huishoudelijke zaken afgehandeld, waarna het woord werd gegeven aan Ds. J. de Waard, van Rijnsburg, die een rede I.ield over het onderwerp: „Samenwerking eerst naar binnen". 't Is spr.s bedoeling niet een overzicht te geven van de ver schillende terreinen, waarop de samen werking naar buiten wordt bepleit Maar in hun alge meene strekking ra ken de steeds ster ker roepende ver langens naar samen werking en eenheid ons wel, daar de Vrije Universiteit op liet breede erf van het Koninkrijk der I hemelen een eigen taak en plaats heeft. En ook zij heeft te doen met de aan elke Christelijke actie gestelde eischen. Een algemeene gedachte wordt hier slechts uitgesproken en toegelicht, deze nl.: dat elke samenwerking naar buiten, slechts dan overwoeen kan worden, indien elk der tot samenwerking opgeroepen partijen eerst geheel en al zich zelf is, d.w.z. haar eigen aard, karakter en souvereiniteit kent en handhaaft. En aan den anderen kant geldt, dat sa menwerking naar buiten een uitwisschen van eigen grenzen beteekent, indien niet eerst de samenwerking naar binnen is ge zocht met alle kracht en in het werkpro gram vooropgezet is. In de eerste plaats geldt voor den eisch: „Samenwerking eerst naar binnen", een algemeen menschelijke overweging. Van sa menwerking kan alleen sprake zijn als iedere samenwerkende factor eigen karakter kent en bewaart. Indien het eigene ont breekt, ontstaat er verwording die strijdt met de karaktergeving van God aan al wat leeft. De zonde heeft de harmoniën Gods ver broken. maar Christus is gekomen om sa menwerking weer mogelijk te maken, en zt» is er, maar alleen in Hem. En zoo is er ruilverkeer mogelijk binnen den kring waarin de genade werkt, maar ook daar alleen. Verlichte wetensohap kan niet mei onverlichte in ruilverkeer treden. Daarom moeten wij ons zelf zijn. Wij mogen niet ons zelf niet zijn. Wij hebben ons ambt tc bedienen, het eigenp dat Christus in ons hersteld heeft, te toonen en daarom moeten wij voor een goede samenwerking naar bui ten, dat eigene in samenwerking naar binnen eerst zoo sterk mogelijk ontwikkelen. De geschiedenis geeft lessen genoeg om te bewijzen dat er geen samenwerking tot Gods eer kan zijn als het eigene niet wordt gekend en bewaard. Met verschillende voor beelden wordt dit door spr. toegelicht. Telkens wringt het in de samenwerking naar buiten, omdat de samenwerking naar binnen niet normaal functionneert. De wereld wordt al sterker door steeds scherper te formuleeren, de Christenheid al zwakker door steeds slapper te formuleerei. Dit alles raakt ook ons. Men zegt zoo vaak: laat ons samenwerken, anders moet de nood het doen. Doch als de groote nood komt, dan zullen alleen de mensohen van onwrikbare over tuiging staande blijven We kunnen niet samenwerken met an- deren op terreinen waarop we zelf nog nie'. klaar zijn als Calvinisten. Op velerlei ter rein is samenwerking naar binnen eersto Daar is de vraag naar den oorsprong en het wezen van de ziel, daar is de kwestln van de openbaring, daar is het probleem van overheid en onderdaan, gezag en vrijheid Er is bij velen neiging om met groote ruimhartigheid op deze terreinen samen werken met menschen van allerlei levens overtuiging. Het groote gevaar van dezen tijd is afkeer van klare begrippen, en zoo ls het de heer lijke taak en roeping van onze Vrije Univer siteit op deze terreinen door eendrachtige, naar binnen gekeerde, geloovige samenivox- king licht te verspreiden, opdat ons Calvi nistische volk zich als een eenheid openbare tot zegen voor de wereld. DE MIDDAGVERGADERING. Eerste spreker in de middagvergadering was Prof. DL D. H. Th. Vollenho van Amsterdam, die refereerde over het onderwerp: „Taak en plaats der wijsbe geerte aan onze Uni versiteit". Spr., die verheugd is eens in de jaar vergadering over dit onderwerp te kunnen handelen, wil eerst stilstaan bij de taak, vervolgens kort let ten op de plaats der wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit. I. De taak. Ilare zwaarte is het bost !e verstaan, wanneer men let op de beteekenis die de gangbare wijsbegeerte voor onzen tijd heeft. De zonde, die we dienen af te leeren is het vergoddelijken van al wat niet God is, .a.w. de afgoderij. Welnu, er is wellicht geen macht, die zóó taai juist deze zonde bevordert als de gang bare wijsbegeerte. Dat treedt op t oogenblik wel heel sterk aan den dag in de moderne aak toch zoo oude theorieën omtrent het oeconomische leven en den staat. Maar meer dan ééh uiting is hier toch nieL Er zouden dan ook vele daarnaast kunnen ge steld; zoo in de theorie omtrent het physi- sche, de geschiedenis, het ethische leven, enz. Al deze uitingen zijn echter goeddeels te herleiden tot één grondfout, de geheele of gedeeltelijke vergoddelijking van het schepsel. Dat blijkt reeds dadelijk in het voornaam ste begrip der systematiek, dat der substan tie. Nu eens met de metaphysica of met de evolutietheorie slechts ééne den kosmos immanente substantie aanvaardend, dan weer met de voorstanders van het compro mis tusschen deze beide richtingen twee substanties aannemend, strijdt deze syste matiek in beide gevallen met de Heilige Schrift. Deze immers kent alleen aan God de eer toe, „hypostasis" of „substantie" te De gevolgen der opname van het valschc substantiebegrip bleven natuurlijk niet uit: de misvatting der gangbare wijsbegeerte om trent de genetische ontwikkeling van het latere uit het vroegere drukt zwaar, niet al leen op de practijk van de religie, maar ook p de vakwetenschappen, inzonderheid op psychologie en logica, wat Spr. na der uitwerkt. Al kost het aanvankelijk groote inspan ning zich te ontwennen aan de gangbare svnthese-philosophie, op den duur wint wie zich ook hier voortdurend oefent in de ge hoorzaamheid aan de Heilige Schrift, steeds rijker inzicht in de weelde van Gods werken. Naast de systematiek trekt ook de bestu deering van de geschiedenis der wijs begeerte daarvan profijt. Zoo bestudeerd, kan het verleden ons weerhouden zoowel an gevaarlijke proefnemingen in de prac- tijk als van ondoordachte constructies in de theorie. II. D e plaats. Deze is voor verschillende groepen van studenten uiteraard niet gelijk. Spr. laat achtereenvolgens de onderscheiden examina voor welke men zich op dit gebied kan voorbereiden de revue passeeron. Daar bij blijft z. L zeker nog ruimte voor enkele desiderata Anderzijds mag dankbaar ver meld de voorsprong dien de V. U. op de openbare universiteiten heeft ten aanzien van de inleidingscolleges, welke ginds een achterstand vertonnen, dien de afdeeling Holland van de Kant-Gesellschaft dan ook wil trachten in te halen. III. Conclusie. Saamvattend mag ge zegd dat, moge de plaats der wijsbegeerte een bescheidene zijn, haar taak belangrijk is. Haar te beoefenen en te doceeren is voor al daarom de volle inspanning waard, wijl. naar het woord van wijlen Mr. Heemskerk, de jongere generatie meer kennis zal noodig hebben dan de oudere. Anders zou de over winning ook hier ongetwijfeld ten deel val len aan de svnthese-philosophie. Allereerst in het kerkelijk-instituut, waar de verwar ring van het semi-idealisme met de religie de kerk steeds verder wil dringen op eon terrein, dat het hare niet is, en anderzijds onbedoeld in de kerk de hypocrisie bevor dert door haar deuren open te zetten voor hen die er slechts éen anti-materialistisch idealisme met een christelijk tintje opna- houden. Juist deze gevaren prikkelen echter tot verhoogde activiteit, die ernst maakt met de belofte: „Om des huizes des Heeren uws Gods wil zal ik het goede voor u zoeken". Maar dan is 't ook voor dit onderdeel van het werk der V. U. een levenskwestie dat vurig voor haar worde gebeden. Rede Mr. J. A. de Wilde. Na deze rede werd het woord gegeven aan Mr. J. A. de Wilde, van Den Haag, die sprak over het onderwerp: „De nationale beteekenis van de Vrije Universiteit". Spreker wijst op het verheugend feit, dat temidden van deze donkere tijdsom standigheden men op dezen dag mocht sa menkomen om de groote daden Gods te verkondigen en el kander te sterken in den strijd. Vervolgens teekent spr. de Vrije Univer siteit: le als vrucht van echt nationaal leven, 2e. als een onmisbare factor voor de verdere ont wikkeling van ons nationaal bestaan. Wij, calvinisten aldus spr., zijn nuchter genoeg om klaar en duidelijk te zien, dat wij niet de eenigen zijn die hun stempel drukken op onze na tionaliteit. Niettemin zijn het de calvinisten geweest die in het burgerleven, op zee, in den handel, enz., door hun ernst en een voud de grondslag hebben gelegd van onze nationale welvaart. En daarom mag nog heden ten dage worden getuigd, dat het calvinisme vertegenwoordigt den grondtoon van ons volkskarakter, een waarheid die lang door do toonaangevendo mannen op het gebied van kerk en staat, van school en mantschaopij werd miskend. Onder leiding van dr. Kuyper en dr. Rutgers heeft dat volk iets gewaagd, iets aangedurfd, dat aan vankelijk meer leek op het pogen van een waanzinnige, dan op het welberaamde en goed gefundeerde plan van verstandige lie den, die hun kracht kenden. Dat waagstuk wasde stichting van een eigen universiteit! Door de kracht des gc- •loofs, door de innerlijke overtuiging dat de rol van het calvinisme op Noderlandschen bodem nog niet was uitgespeeld, zagen de oprichters een roeping weggelegd ter verrij king onzer nationaliteit, tot sieraad van den Nederlandschen stam, in den strijd voor Gods eer. Spr. schetste vervolgens de Vrije Univer siteit als een onmisbare factor voor de ver dere ontwikkeling van ons nationaal be staan. Zoolang het Nederlandsche volk be staat zal het calvinistisch volksdeel daarvan een onmisbaar bestanddeel uitmaken. Dat is geen roemtaal, aldus spr., veeleer drukt deze wetenschap neer, doet ze vragen, of wij cal vinisten, in ijver cn toewijding in de be oefening van wetenschap en kunst, in krachtsontplooiing en openhartig getuigenis niet verre blijven beneden de historische taak. Niemand denke, dat we er zijn. Spr. wijst op den noodigen uitbouw der V. U. en de groote verplichting van het Gerei. volk. jegens haar en en besluit met do krachtige opwekking deze stichting met liefde en loe- w ijding terzijde staan. (Applaus). Hierna werd deze zeer goed geslaagde Ö2e V.U.-dag op de gebruikelijke wijze geslo ten. waarna een groot gezelschap deelnam aan een gemeenschappolijken autotocht in de omgeving van Leiden, na afloop waarvan men zich in „Den Vergulden Turk" ver* ,ecnigdc aan de tradilioneele maaltijd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 3