ONDAGSBLAD k I elixer - kra n fje •O Voor knutselaars Poppenmeubeltjes uit kurk Letterraadsel Het geheel bestaat uit dertien letters cn is de naam van een wereldbekend staatsman en gene raal. De ver-jaar-dag van juf-frouw Wit-muts Begin met 'n flinke kurk uit te zoeken, en snijd Ier 'n schijf van af. Maak het tafelblad van karton, uvaarbij te denken is aan den overstekenden rand. Plak nu dit karton op het schijfje kurk. Lucifers 'doen dienst als pootcn en de tafel is klaar. Nu de stoel. Zitting en leuning van kurk. Lucifers Vormen de spijltjes van de leuning, evenals de pooten. De teekening wijst het overige uit. Bewaar de resteerende kurk tot de volgende keer, dan gaan we er mee verder. Oplossingen van de Rebus in het vorige nummer Erken eigen schuld. Wie schuld erkent wordt niet Slechter, maar wel wijzer. Eerlijk bekennen is een middel om voor herhaling te vrijwaren. van het Letterraadsel in het vorige nummer KUILENBURG. 'L K.G. 2 pond!; 2. uur; 3. juist; 4. Bcllo; 5. kegelen; 6. klenzen; 7. lebbe; 8. route; 9. Are; 10. G. voor gram, wichtje. Annie M. Ringnalda Als je ja-rig bent, wordt je mees-tal vroeg wak-ker. Dan spring je met een blij ge-voel vlug je bed uit, want al ben je nu arm of rijk, het is toch al-tijd heer-lijk om ja-rig te zijn. Juf-frouw Wit-muts woon-de in een klein grijs huis-je. Op den mor-gen van haar zes tig-sten ver-jaar-dag, werd zij na-tuur-lijk vroeg wak-ker. Maarzij stond niet zoo vlug op, want daar had ze niet zoo-veel zin in. Zü woon-de ook zoo al-léén. Al haar kin- de-ren wa-ren ge-trouwd en woon-den ver weg in an-de-re dorpen. Juf-frouw Wit-muts dacht: „Zou nie-mand er nu aan den-ken, dat ik van-daag ja-rig ben? Zou nie-mand mij ko-men fe-li-ci-tee- ren? Ja, de post zou wel brie-ven van haar groo-te kin-de-ren bren-gen". Toen Juf frouw Wit-muts daar-aan dacht, stond zij op en maak-te vlug haar huis-je net-jes. Zij had toen eens moe-ten we-ten, dat het een dag vol ver-ras-sin-gen zou wor-den Juist had zij vóór het ont-bijt in haar Bij-bel ge-le-zen, toen de post vier brie-ven bracht. Vier?? Zij had op vjjf brie-ven ge-re- kend, want zij had vijf kin-de-ren. Van haar oud-ste zoon, die zelf óók al kin-de-ren had, was er geen brief. Dit vond Juf-frouw Wit- muts erg ver-drie-tig. „Zou hij nu ver-ge-ten heb-ben, dat zijn moe-der ja-rig was? Dat kón toch niet waar zijn?" Er kwa-men tra nen in haar oo-gen, maar zij dacht: mis schien brengt de post van-a-vond nog wel wat. Een uur-tje la-ter werd er op het raam ge-klopt. W i e ston-den daar?? Juf-frouw Wit-muts kon haar oo-gen niet ge-loo-ven. Wa-ren zü 't heusch? Haar oud-ste zoon met zü'n twee kin-de-ren, „Piet" en „Ma-rie-tje"? „Dag, m'n schat-jes, wat ben ik blüriep het ja-ri-ge vrouw-tje. Toch was er nog geen eind aan de ver-ras sin-gen van dien dag. Toen de klok in de ou-de kerk-to-ren elf sla-gen bim-bam-de, werd er wéér bü Juf-frouw Wit-muts op het raam ge-klopt. Zü schrok e-ven, toen zü zag dat haar buur-man daar stond. Hü was no-ta-ris en woon-de in een groot en def-tig huis, naast haar klei-ne hpis-je. „Wel-ge-fe-li-ci-teerd buur-vrouw Wit-muts," zei hij, „je bent toch ja-rig van-daag, is 't niet? Nou hier in dit mand-je heb ik een mooi haan-tje voor je, want ik wist dat je al-leen maar vü'f kip-pen had en daar hoort toch ook een haan bü, die kan je dan me-teen 's mor-gens wak-ker roe-pen met zü'n ku-ke-le-kuDe no-ta-ris zet-te zü'n mand-je waar „Kemp-haan" in zat, op de tafel. Wat was Juf-frouw Wit-muts daar nu toch blij mee. Zü had al zoo lang naar een haan-tje ver-langd, die met zü'n vroo-lü'k ku-ke-le-ku haar 's mor-gens roe-pen zou. La-chend van pret nam zü „Kemp-haan" in haar ar-men en liet hem zoo aan Piet en Ma-rie-tje zien. „Wel mensch nog toe me-neer wordt be dankt wel mensch nog toe wie had dat ge-dacht me-neer wordt be-dankt," was al-les wat Juf-frouw Wit-muts zeg-gen kon. Zij schud-de daar-bü haar hoofd zóó hard heen en weer, dat haar wit-te muts er scheef van zak-te. Maar dat hin-der-de niets, want in het klei-ne grü'-ze huis-je werd toch een blü en dank-baar feest ge-vierd. Wi' -- - l ~-'*J wis - - 13 1. Romeinsch cijfer voor 5. 2. In een raam gevat vlechtwerk vóór een venster. 3. Voornaam van een meisje. 4. Ineengeloopen, geschift (van melk). 5. Zeilen inkorten door het doorhalen van de daartoe boe tornde touwen. 6. Niet oppervlakkig, diepgaande,'degelijk. 7. Aaneengesloten rijen soldaten, schouder aan schouder geschaard. 8. Niet vrij in rijn spreken, beschroomd, verlegen. 9. Bevatting, begrip van iets hebben. 10. Vierde maag der herkauwende dieren. 11. Vrijgevig, hartelijk. 12. Aanstonds, straks. 13. Staat voor grein of wichtje. Wie kan.... deze zeeslang trekken door slechts viermaal zijn potlood op te lichten? Kunstjes en spelletjes De graven van 't Hollandsche huis Dat valt niet mee, hè, om die er goed in te krijgen, zoo dat je ze droomen kunt en ereen 10 voor krijgt. Maar die 10 kun je je gemakkelijk bezorgen, 't Is eigenlijk maar een kunstje. Je kent zo prompt op een rijtje, als je 't volgende dreuntje uit je hoofd leert: Dikkie, Dikkie, Arnoud (flink duwen op Ar), Diklcie, Dikkie, Flo. Dikkie Flo, Dikkie Flo, Dikkie, Ada, Wimpie, Flo, Wimpie Flo, Jan! Als de graven van 't Hollandsche huis op die manier in je hoofd zitten, gaan ze er nooit meer 216 ZATERDAG 2 JULI No. 27 JAARGANG 1932 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Niet ons zeiven behagen Maar wü, die sterk zUn. zUn sc zwakheden der onsterken te niet onszelven te behagen. Romeim Sterken en zwakken treft ge overal aan. In de onbezielde natuur. In de plantenwereld, in de die renwereld, onder de menschen. Bij de menschen is dit onderscheid waar te nemen zoowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht Ster ken en zwakken zijn er in lichaamskracht, in levenskracht; maar ook in denkkracht, in wils- kraoht, en nog zooveel meer. Op religieus terrein bestaat dit onderscheid even zoo. Er zijn menschen met een sterk en menschen met een zwak geloof. Zoo zijn er ook menschen met een sterke en menschen met een zwakke consciëntie. De sterken worden niet licht tot wankelen en twij felen gebracht. De zwakken daarentegen wol. Dit onderscheid van sterk en zwak is niet alleen gevolg van de zonde: het is veeleer in de schep ping gegrond. En het sterke is er steeds om het zwakke te dragen, niet om het te verdringen. De strijd om het bestaan is eerst begonnen met hot oogonblik, waarop ten gevolge van de zonde dood en verderf dat bestaan begonnen te bedreigen. Als de zonde ongehinderd doonverkt, dan dringt allcrwege het sterke het zwakke terzijde. Dan wordt de strijd om het bestaan een onbeteugelde worsteling om de macht te hebben en te houden in den dienst van do zelfzucht. Die strijd om het bestaan moet dan alles wettigen wat in den .naam daarvan wordt bedorven, ook al is het voor dat bestaan in 't geheel niet noodig. Het wordt dan een oorlog van allen tegen allen, waarbij ieder in den naaste zijn vijand ziet en den belager van zijn bestaan. Dit is echter in dit leven nog geen volledige wer kelijkheid geworden God stuit in zijn ontferming do doorwerking der zonde, zoodat ze niet tot haar uiterste consequenties komt. Daardoor is er nog plichtsbesef ten aanzien van wat ons betaamt jegens anderen. En al wordt er niet steeds naar gehandeld, er zijn toch sterken die zich schuldig weten zwakken te ondersteunen. Hiervan zijn zelfs treffende voorbeelden. Maar daar weet iedereen niet van, omdat zoo iets zon der ophef gebeurt. In Gods koninkrijk, dat Hij door de verkondiging van het Evangelie der genade heeft opgericht, waar aanvankelijk hersteld wordt wat door do zonde is verdorven en verstoord, geldt bij ver nieuwing de eisch, dat do sterken de zwakken dragon. Er zijn sterken en zwakken in het geloof. Die sterken hebben dan hun krachtig geloof ten dien ste van de zwakken te stellen. Niet dit kan bij eonig nadenken do verstandige wel vatten door van zijn sterk geloof bij don zwakke te roemen. Dit zou even averechts werken als wanneer een gezond mensch bij een ziekbed breed zat uit te weiden over het feit, dat hij nog nooit een dokter noodig gehad heeft. In beide gevallen gevoelt de zwakke er zich nog ellendiger aan toe. Neen, de rechte manier is in zulke gevallen deze, dat de sterke den zwakke brengt tot het aanwen den van die middelen wuaraan hij zelf zijn kracht hooft te danken. Zoo kan de steric geloovigc den zwakke tot steun zijn door hom veel te spreken van Gods liefde cn van het genadewerk van Christus. Om aldus de zwakken te sterken moet de sterke echter veel geduld weten te oefenen. Hij moet be ginnen met de onsterken en hun zwakheden te nemen zooals ze er zijn. Hij moet ook niet ver wachten dat ze hem spoedig zullen evenaren. Hoeveel zelfverloochening dit vordert weet alleen wie ernst maakt met dezen eisch des Heeren. Ver gelijkenderwijs laat het zich benaderen door voor beelden aan ons physiek bestaan ontleend. Om er maar een te nemen, wie vlug kan loopen zal, als hij gaat met een die niet vlug ter been is, zijn stap moeten matigen. Zoo heeft wie een ander leeren zal geduld te oefenen met de onwetendheid van zijn leerling. En wie eens anders geloof zal sterken, mag niet ongeduldig worden als hij zijn broeder niet aan stonds mee kan krijgen op de zonnige en klare hoogten des geloofs met hun vrije, ruime, verre uitzichten. Voeg er maar bij, wie in zijn zedelijk oordeel vast staat moet niet den zwakke wiens oordeel gebon den is door onjuiste inzichten verachten en ver- stooten. Wat nu hier vooral ten kwade werkt cn verhin dert het noodigo geduld en de noodige zelfverloo chening tc betrachten is de zucht onszelven te behagen. Hierin is een heel natuurlijk element. Iemand die goed gezond is gevoelt zich behaaglijk. Bewustzijn van kracht geeft een gevoel van zekerheid en veiligheid, en dit gevoel is aangenaam. Zoo is het ook in geestelijk opzicht bij dengene die sterk is in het geloof. Daaraan paart zich zeker heid en blijdschap. Evenzoo wordt wiens consciëntie sterk is niet zoo licht door vrees geschokt. Terwijl de zwakke con sciëntie daarentegen maar al te spoedig ontsteld wordt Maar dat behaaglijk gevoel is niet het eenige, waarmede we hebben te rekenen. Wie daarin op gaat, loopt groot gevaar niet aan zijn naaste te denken. Loopt gevaar zichzelf te gaan behagen, alleen te rekenen met wat hem geval lig is, in plaats van te bedenken, dat er ook zwakken zijn, wier zwakheid hun zeiven een telkens wederkee- rende kwelling is. Het is hier weer de christelijke liefde, die niet zichzelven zoekt, waardoor de sterken aflaten aan hun zelfbehagen anderen op te offeren. De christe lijke liefde, die er op uit is den Heero te behagen, maar ook to behagen den naaste, maar dan, zoo als in het volgende vers staat, te behagen „ten goede tot stichting." Want er is ook een zondig menschen behagen, waarbij het niet gaat om hun weirijn te bevor deren, maar alleen om hun gunst voor onszelven te winnen. En dit is in den grond toch weer niets andere dan een dienen van ons zelfbehagen. Ons hart is zoo arglistig, en ons vleesch is er al tijd op uit om tegen Gods wil in to gaan. Kan of durft hot dit niet openlijk te doen, dan geschiedt het bedekt. Zelfs onder den schijn van te gehoor zamen overtreedt het nog. Alleen de liefde, die niet zichzclve zoekt ma'hr hetgeen des anderen is stelt do sterken in staat en dringt er toe, de zwakheden der onsterken te dragen met geduld. Ze zoo te dragen, dat die zwakheden worden gebeterd. Ware liefde stijft de zwakken niet in hun zwak heden, maar zoekt ze te genezen. Zooals de arts en de ziekenverpleegster het zich ln do zieken kamer getroost de omgeving van den kranke, die in 't geheel niet is wat een gezond mensch behaagt, maar dan ook erop uit zijn het,daarheen te lei den, dat de omgeving zoo wordt gewijzigd als tot genezing kan dienen. Zoo heeft de sterke geloovige den zwakken broeder op te nemen, te bemoedigen, te sterken, opdat die zwakke tot geestelijke welstand kome. Zoo heeft ook degene, wiens consciëntie sterk is en hem ioet gebruiken de vrijheid die in Christus is, de zwakke, consciëntiën te sterken en tot dia vrijheid op te leiden. Want die vrijheid 's geen losbandigheid. Zo bo- staat juist hierin, dat we ons door niets anders laten binden dan door den wil des Heeren en zoodoende vrij komen van alles wat door menschen inzettingen of eigen goeddunken daaraan is toe gevoegd. Als de zwakken in het geloof en degenen, wier consciëntie zwak is, daar maar eenmaal oog voor krijgen, dat alleen het Woord van God de onfeil bare regei is voor geloof en leven, dan raken ze hun vrees en angst kwijt, dan worden ze gesterkt. En de uitkoms1 is, dat zij met blijdschap don weg ter zaligheid betreden. Is deze uitkomst niet waard, dat ge er uzelven om verloochent met terzijdestelling van alle zelf behagen? De ziel verlangt met Goddelijk licht door schenen te zijn Jan Luyken De dageraad, verwelkomd met verlangen Van al wat leeft, doorvloeit de gansche lucht, En neemt in 't licht do duisternis gevangen; Zoo wordt de aarde ontloken en bevrucht. Mijn ziel is nacht. Gij, Jezus, mijn Boininde, Zijt dag. Waarom kan Uwo zonneschijn Mijn duister niet doorvloeien, en verslinden, Daar wij nochtans dicht bij malkander zijn? De hinderpaal is do Uwo niet, maar mijne. Want Gij, o Licht, dat alle licht verwint, En kunt niet1) doen ais blinken endo schijn Door alles wat Gij dun cn open vindt Daar moet een berg van velerlei gebreken En beelden, door do zinnen in geraakt2), Zijn hoogen kruin tot aan do wolken steeken, Die in mijn ziel een nare schaduw maakt. Och, was die wegl Dan zóu mijn herte bloeien, En als een beemd met bloem cn vruchten staan. Mijn sterke God, Gij moet dien scheidsmuur rooien Al zoudt Gij hem met storm de kruin inslaan! niets; 2) voorstellingen, door de zinnen In het hart gekomen; uitroeien, 209

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 9