ONDAGSBLAD
kleu^er-kranlje
Voor knutselaars
'n Vouwsel
Alle vogels vliegen
Neem een vierkant stuk papier, 16 bij 16 c.M. en
vouw daarin middellijnen on diagonalen (I), dia
gonalen zijn die twee schuine strepen. We leggen
de zijden van 't vierkant langs die diagonalen (II).
Figuur III duidt aan het lijnenspel, dat ontstaat
wanneer wc zoo de zijden 8 maal langs de diago
naal leggen, elke zijde 2 maal naar links en
rechts. De vier kruispunten zijn door ons gemerkt.
Daarom komen de 4 hoekpunten (IV), waardoor
ontstaat het vierkant op de punt (V). Nu maken
wc een Egyptisch koningsgraf, een pyramide, met
dit vierkant als grondvlak. Daartoe trekken we de
4 punten omhoog, terwijl wc gelijktijdig de zijden
indrukken (VI). We openen het graf oen beetje
en drukken een py rami de-zij de op in in VII voor
gestelde wijze naar binnen. Hiex-bij moet je er om
denken, dut de bodem met zijn middelpunt naar
buiten komt en in een punt uitloopt. Hetzelfde
gebeurt met de tegenoverliggende zijde.
Figuur VIII maakt de gehoele geschiedenis wel
duidelijk. Nu nemen we de buiten-slip en buigen
hem naar onderen (IX), waardoor X te voorschijn
komt. We openen hot vouwsel en trekken beide
bovenslipiten naar omlaag (XI). Den nieuwen
vorm geeft XII te zien. We trekken de rechter
cn linker binnenste slippen op de wijze van XIII.
De slippen stellen hals cn staart van den vogel
voor, de hals iets meer rechtop dan de staart. De
stippellijnen in XIII en XIV geven aan hoe de
vlerken naar beneden gevouwen worden. Op den
vleugel is de lijn reeds in een vouw aangegeven,
wanneer we aan den hals nu nog de kop vouwen,
is onze vogel klaar; wc openen don hals, drukken
den kop in het midden door en vouwen den snavel
scherp In.
Buig nu de wieken horizontaaf; houd met één
hand het borststuk vast cn trek met de andere
voorzichtig aan de punt van den staart, de vleu
gels zetten zich in beweging en de vogel
Oplossing
van de raadsels in het vorige nummer
1. Do vlieg, want zij zet zich bij keizers e
niugeu op de neus.
2. De dag van gisteren.
3. Natte.
Wie kan...
Oplossing
Bij me-vrouw
Lies-je op de thee
door
Greeth Smitskamp
TingTin-ge-lin-ge-ling
Daar is me-vrouw Toos-je. Ze staat op de
stoep, en ze belt heel hard. Tin-ge-ling!
Me-vrouw Lies-je kijkt door het raam.
„D&g me-vrouw", zegt ze, „zoo zoo, komt u
bü ons thee-drin-ken? Ik heb al een hee-le-
boel vi-si-te, hoor! Me-vrouw Hen-nie is er
ook al, met haar kind-je Lijs, en me-vrouw
Fie-tje. Komt u maar bin-nen, met uw poes."
„Wét!", zegt me-vrouw Toos-je, „een poés?
Dat is geen poes, me-vrouw. Het is een
kind-je, hoor. Een zwart ne-ger-kind-je."
Bin-nen staat de thee al klaar.
De drie me-vrouw-tjes bab-be-len met el-kaar.
„Lek-ke-re thee hebt u, me-vrouw", zegt
Hen-nie. „Met zoo'n boel sui-ker! Ik lust best
nog een kop-je.
„Ik ook", zegt Fie-tje.
„Ik ook", zegt Toos-je.
Maar in-eens sprin-gen de vier me-vrou-wen
op.
„O, o, oü"
Het zwar-te ne-ger-kind-je van me-vrouw
Toos-je is heel stil-le-tjes op de ta-fel ge-
spron-gen. Het lekt met zijn roo-de ton-ge-tje
in de melk-kan!
„Kssst, kssst", roe-pen de vier me-vrou-wen.
„Wil je weg-gfaan, stout beest, wil je wel
eens weg-gaan
Me-vrouw Toos-je pakt hem op, en schudt
hem doo rel-kaar.
„Stou-terd", zegt ze, „kijk nou eens wat je
ge-daan hebt!! De melk-kan is haast leeg!
Ik neem jou nooit meer mee als ik op vi-si-
te ga, hoor!"
Me-vrouw Lies-je komt al-weer met een
nieu-we melk-kan aan-loo-pen.
„Ik vind het kind-je van me-vrouw Hen-nie
veel lie-ver", zegt Fie-tje. „Die snoept nooit
uit de melk-kan. Kom maar, Lijs, dan mag
je op myn schoot zit-ten."
De vier me-vrou-wen gaan weer thee-drin
ken. Thee met véél suiker.
Het zwar-te ne-ger-kind-je zit in een hoek.
„Mi-auw!" zegt hij, „mi-auw! Nou mag ik
niet meer mee-doen! Mi-auw
De twee haas-jes
Al in een groen, groen knol-le-knol-le-land,
Daar za-ten twee haas-jes heel par-mant;
De een die blies de flui-te-flui-te-fluit
En de an-de-re sloeg de trom-mel.
Toen kwam op eens een ja-ger-ja-gers-man,
Die heeft er een ge-seho-ten
En dat heeft naar men den-ker. den-ken kan
Den an-der erg ver-dro-ten.
Kunstjes en spelletjes
Een Luciferskunstje
Grapjes
1. Leg 12 lucifers onder
2 .elkander, zooals de tocke-
3 .ning hiernaast aangeeft,
4 .en vraag, wie deze 12
5. lucifers zóó kan vcrschik-
0. ken, dat er vier hoopjes,
7. elk van drie lucifers
8. ontstaan, maar op voor-
9. waarde: dat bij het ver-
10 .leggen der lucifens iedere
11. lucifer altijd over drie
12. andere heen moet springen.
Je kunt dit op verschillende manieren gedaan krij
gen. Een er van ia deze, dat je 7 bij 11 legt, ver-
volgens 6 hij 2, 5 bij 11, 9 bij 2. Dan heb je al
twee hoopjes van 3. Daarna log je 3 bij 1, 10 bij 12,
4 bij 1 en 8 bij 12.
Om bet niet te vergeten onthoud je, dat eerst bij
2 en 11, daarna bij 1 en 12 een groepje wordt
gevormd
Oude heer tot tweeling: Wie wint er meestal, als
jullie samen vechten?
Do tweeling uit één mond: Moeder!
Tante: Iloe oud ben je, Kees?
Koes: Vijf jaar, tante.
Tante: En wat wil je worden?
Koes: Zes jaar, tante!
Onderwijzer: Waarom is de nek van een giraffe
zoo lang?
Chrisje: Omdat het zoo'n lange weg van zijn
lichaam naar zijn kop is!
Onderwijzer: Een arme- weduwe xnct vier kinderen
had 9 aardappelen. Hoe moest ze die verdoelen,
rxjodat zo allen even voel kregen?
Leerling: Puree, meester!
200
ZATERDAG 18 JUNI No. 25 JAARGANG 1932
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
KLACHT EN BEDE
sten? Verhef GIJ over ons het licht uws
aanschijns. o HEER 10.
Psalm 4 vs. 1
Naar tweeërlei gaan do harten der mcnschcnkin-
deren uit Ook uw hart
Het is een van beide, een haken naar datgene wat
hier „het goede" heet, of een zoeken van God.
Soms schijnt het een met het ander gepaard te
gaan. En ge zoudt groot onrecht doen aan do zoe
kers van „het goede" door van hen te denken of
te zeggen, dat ze God niet zoeken.
Omgekeerd zoudt ge de zoekers vu-n God te veel
Jdoaliseoren door zo uzelf en anderen voor te stel
len als onverschillig voor „het goede".
Maar het onderscheid is dan dit, dat de eersten
God zoeken om datgene wat voor hen het goede is,
en de anderen het goede zoeken van God en in
dat goede Hcmzelvcn zoeken te genieten.
Vandaar dat de eersten, als God hun het begeerde
goed niet te genieten geeft, Hem verlaten om hot
buiton Hem te zoeken. Terwijl do laatsten, om Hem
niet te verliezen, berusten in zijn doen en hun bc-
gceren gevangen geven onder zijn wijzen wil.
Zoo is het door alle tijden heen geweest. En bet
is weer de Schrift, die het mcnschelijk leven tot
in zijn verborgonsto roerselen voor ons openlegt
on belicht, ook in dit opzicht.
Hot is duidelijk, dat de psalm waarin die tegen-
stolling aan het licht wordt gebracht er een inoet
zijn uit bange cn donkere dagen.
Sommigen denken aan den dag toen Davd, na
door Achis uit zijn nabijheid teruggezonden to
zijn, met zijn manschappen bij Ziklag kwam en
dat verbrand, geplunderd cn verlaten vond. Het
volk sprak van hem te steenigen; maar David
sterkt© zich in den Ilcere zijnen God.
Anderen weer denken aan den tijd toe<n David
moest vluchten voor Absalom. Do tijd die ook door
het opschrift van Psalm 3 is aangegeven. Omdat
nu Psalm 3 als moigenlicd (denk aan het: „Ik
lag en sliep gerust") en Psalm 4 als avondlied
(let weer op het slotvers: „ik zal in vrede te zomen
noderliggcn cn slapen") een paar uitmaken, hou
den zij het er voor dat ook deze psalm uit dien
selfden tijd is.
Hot doet er betrekkelijk minder toe. Wunt ook zon
der dut zijn de hierboven uitgeschreven woorden
.verstaanbaar
Zooveel is duidelijk, dat het een tijd was, waarin
whet goede" ontbrak. Een tijd niet van voorspoed,
maar van tegenspoed.
Ge zoudt het met recht kunnen noemen een tijd
van malaise, kvvado dagen in ullerlei opzicht,
waarin ontbreekt datgene wat goed is voor een
mensch, wat hij dnai'om gaarne hooft.
Alleen dit goede blijft dan beperkt tot dit leven,
liet eeuwig cn onvergankelijk waarachtig goed
blijft hier buiten aanmerking.
Dat is het wat David bemerkte hij de velen in
zijn dagen. Bij zijn tegenstanders die met God en
zijn oordeel niet rokenden. Maar ook bij zijn
weinige getrouwen, die den druk der tijden niet
langer konden verdragen.
Waarlijk, indien God u niet iets beters heeft doen
konnon cn zoeken, ligt dc vraag naar het goede
van dit leven bij u voox-aan cn houdt al het andere
Dat goede omvat dan do onmisbare en noodige din
gen. Maar verder ook al wat u nuttig en dienstig
is. Eindelijk alles wat uw leven veraangenaamt.
Mag dat niet begeerd woxden? Spreekt het niet
vanzelf, dat ieder wezen tracht in zijn bestaan te
volharden en te verkrijgen wat daartoe noodig,
nuttig en aangenaam is? En waarom dan niet
veelmeer dc mensch, de heer der schepping?
Is het niet onnatuurlijk en tegennatuurlijk dc be
geerte naar dit goede te verdringen?
Indien de mensch niet naar Gods beeld was ge
schapen en daarmede aangelegd op do bewuste
liefdesgemeenschap met zijn Schepper, dan ja had
hij niets anders te doen dan zijn natuur te volgen
zooals het dier dat doet.
Maar dc mensch is erop aangelegd God te kennen
als het hoogste goed. En daarom is liet bij hem een
verloochening van God, als hij van niets anders
wil weten dan het vergankelijk goed van deze
aarde en dit xeven.
Die begeerte naar het goede van dit leven wordt
ook nimmer vei*zadigd. Zc voert van God af en
is daarom zonde. Ze maakt den mensch die er zich
aan overgeeft altijd ellendigei*. Ze voert hem ten
6lotte tot de wanhoop der vertwijfeling. Tot dc
vraag die zonder antwoord blijft: Wie zal ons liet
goede doen zien?
En ziet ge nu niet, hoe dat hot vragen en jagen is
ook van do velen in onze dagen.
Daar gaat het hun om; om het goed te hebben in
dit leven, meer niet En dat goede wordt dan niet
gezocht aan de binnenzijde, maar aan don uiter
sten levensomtrek.
Niet wat goed is voor den innerlijkcn mensch,
maar wat dc zinnen sti'colt. Niet wat verheft,
maar wat vermaak geeft Niet wat de moeilijk
heden en het kwade van liet leven helpt overwin
nen; maar wat dat alles doet vergetexx cn helpt
het te negeeren.
Zoo verkommert de inwendige mensch, terwijl de
uitwendige wordt vertroeteld. Totdat do inzinking
komt. Totdat eerst wat voor het goede van dit le
ven gehouden werd ontbreken gaat en ten slotte
dat leven zelf. En met do wanhoopskreet: wie zal
ons hot goede doen zien? gaat de mensch uit den
tijd over ln de eeuwigheid.
Daarbij komt dit. Als deze vraag d c levensvraag
is, dan is dc vrager ook to vangen cn een gemak
kelijke prooi voor iede. dio hem weet wijs te ma
ken: ik zal het u geven 1 Of de wegen cn do mid
delen recht en geoorloofd zijn, daar wordt dan
maar niet naar gevraagd,
Zoo drijft deze vraag ook nog op wegen van zonde
cn ongerechtigheid.
Daarom wordt tegenover deze wanhoopsklacht dc
bede des vortrouwens gesteld: Vei'licf gij over ons
het licht uws uanschijns, o Heerc.
De mensch, die alleen „hot goede" zoekt, vraagt:
wie? en hij heeft geen antwoord. Maar die God
zoekt gaat tot Hem en zegt: G ij, Heero, trouwe
God van uw volk.
Deze bede is saamgevlochten uit twee bestand»
dooien van dc hoogcpriesterlijke zegen, waarmee
do Hoere zich verbondexi heeft zijn volk wel te
doen: „de Heero doe zijn aangezicht over u lich
ten", en: „de Heere verheffc zijn aangezicht
Het eerst wordt dan in Numori 6, waar ge do
rogcis voluit leest, nader verklflSfrd door: „oi n zij
u genadig". Het laatste door: „en geve u vrede"
(Num. 6 25, 20).
Het eerste doelt op de genade die God in Chx-is»
tus betoont, het laatste op den vrede dien dc Hoi»
lige Geest daardoor in onze harten geeft.
Zoo gaat in deze bede de begeerte des harten uit
naar hetgeen God beloofd hejft. Daarom zal deze
begeerte ook vervuld worden.
En als deze begeerte vervuld wordt, als God 01x9
do verzekering van zijn gunst in onze harten
schenkt, dan ontvangen wij daarmede ook wat
waarlijk goed voor 011s is. Dan hebben wij wat wij
behoeven om staande te blijven in den strijd van;
het leven.
Dat geeft geen overvloed van koren cn most, maar
hot geeft innci'lijken vxvde ook bij uitwendig ge-
brok. Dien innerlijkcn vx-ede die door geen over
vloed van koren en most ons deel kan worden.
Die innerlijke vrede, die genoten wordt is Gods
gunst, is beter dan .1 het goed der wereld en dan
alle genietingen van c'.it leven. Want die vrede is
het hoogste goed, hij is het begin van de eeuwigo
vreugde en van het eeuwige leven.
En wil de Heero dan ook nog het goede van dit
leven schenken, dan is dit ons welkom. Maar niet
nevens Hem, niet zonder Hem. Alleen als gavo
van Hem, als blijk van zijn gunst.
Geve dc Hecrc u, deze bede ln oprechtheid van
Hem te bidden. Moge hij deze bogeexte in uw hart
altijd grooter maken. Go ontkomt er door aan do
wanhoopsklacht, waarin zoo velen verzinken.
Mogelijk leert God door u ook anderen dat hoogsta
goed zoeken 011 vinden.
Die alle troost
in u besluit
John letswaart
Die alle troost m U besluit
van avond tot den morgen;
en gaan wij ln of gaan wij uit,
ons harte houdt geborgen
dicht bij Uw groot en zingend hart
dicht bij Uw handen,
dat in ons arm cn donker lijf
Uw licht gaat branden;
o, vlam, verlicht, verlicht mijn ziel,
de zonden zijn mij bij;
mijn lijf, dat duizendmalon viel,
o, Christus, maak het vrij.
193