LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR A. WAPENAAR
I. Achtergrond, door C. M. van Hille-
Gaerthé.
Nijgh v. Ditmar N.V., Rotterdam 1931.
II. Jan Steen, roman door C. J. Kelk.
„De Spieghel", Amsterdam. „Het Kom
pas", Mechelen, 1932.
III. De Uittocht, door Marie van Dessel-
Poot.
Uitg.: C. A. J. v. Dishoeck N.V., Bussum,
1931.
De meisjesboeken van mevr. van Hille-Gaerthé als
„Onder het stroodak" e.a. zijn ook onder ons be
kend als bizonder aantrekkelijke maar ook dege
lijke lectuur voor dc rijpere jeugd. Al zijn die boe
ken niet geschreven voor wie een stichtelijk-chris-
telijke tendenz begeert in eigen lectuur en die
voor zijn kinderen, ze zijn doortrokken van een
nobele, oud-Hollandsche degelijkheid, vrucht van
de, zij het niet belijnde religiositeit der schrijfster,
welke ook weer sterk uitkomt in haar jongste
roman.
Anthonie Donker schreef in zijn bijdrage, opgeno
men in het „Geschenk" van de boekenweek:
„Ieder mensch bl^jt min of meer en die bloei
hangt af van de meer of minder sterke aanwezig
heid van tal van qualiteiten waarvan het zedelijke
gehalte van den mensch er maar één (doch een
van de voornaamste) is."
Welnu, de roman „Achtergrond" is een illustratie
van deze bekentenis die de puberteitsminnaars van
omstreeks dertigjarige leeftijd, welke in „Forum"*)
voor het forum komen, een smadelijke glimlach
zal ontlokken. Tegenwoordig moet je om „bij" te
willen blijven de zedelijke kwaliteiten van een
persoon vooral niet hoogcr aanslaan dan zijn on
zedelijke en anti-sociale strevingen, vooral wan
neer deze laatste in den schoonen schijn van een
decadente kunst gemaskerd gaan.
Achtergrond" is de goed gekozen titel van dit
goed geschreven boek.
Hoofdfiguur is een hoofdverpleegster: Zuster
Henriet van Wcede, over wier mooi werk in een
ziekenhuis de wel wat te lange introductie van de
roman handelt, te lang omdat onderscheidene fi
guren, zieken, die door zuster van Weedc werden
verpleegd alleen maar dienst doen om de bizondere
kwaliteiten van dc hoofdfiguur aan de dag te
brengen.
Aan de andere kant was een min of meer uit
voerige schets van het verpleegsterswerk noodig
om te doen inzien, hoe zuster van Weedc daar ©en
geroepene was en een verkorene, d.w.z. de rechte
vrouw op dc rechte plaats. En haar stille ambitie
was, eenmaal als Directrice van de inrichting te
mogen werkzaam zijn.
„De toekomst hoe dan ook lag bogeerlijk
voor haar open, geen andere toekomst dan hier
in 'n ziekenhuis wenschte ze.
Over dc menschcn thuis hoefde ze zich geen
illussies te maken; voor don brief den brief,
die haar terugroepen zou was de tijd nog niet
gekomen en nog in jaren niet."
Zoo eindigt bl. 74, maar bl. 75 begint:
„Toen ze in den vroegen morgen een oogenblik wak
ker werd, lag de brief op den grond, geschoven
onder haar kamerdeur. Van haar kussen af keek
ze er naar, ze had twee dagen geleden jms een
brief van huis gekregen.
Neen, het is natuurlijk niets; het zal een opgezon
den brief van Constance zijn, een onverwacht be
richt, dat Bram gaat hertrouwen of dat Phily
thuiskomt.
Toen opende zc hem; het was een korte brief van
haar vader:
„Moeder heeft vanmorgen vroeg een flauwte ge
had; mogelijk komt alles tereoht, zegt Löhns. Ze
kan haar linkerarm niet bewegen en zc spreekt
moeilijk"
Apoplexie, wist zc.
Als Henriet van Weede thuis komt, is haar moe
der reeds overleden En dit einde wordt haar een
nieuw begin; ze komt niet weer terug op de plaats,
waar zc meende haar eenigc bestemming te kunnen
vervullen; ze bereikte nooit het ideaal, door haar
vurig'begeerd. Op den achtergrond komt ze, als de
dienende vrouw, allereerst voor haar vader, den
notaris, die haar niet missen kan, voor haar zus
ter Phily die zioh onttrekt aan het gezinsleven en
als declamatrice en lectrice naam tracht te maken,
later ook voor haar getrouwde zuster Constance,
die in Indië niet aarden kan en ziek terugkomt
met haar twee kinderen.
En als Constance, genezen, weer vertrekt naar de
Oost, neemt Henriët de moederlijke zorgen over en
Peet en Con, de beide kinderen, binden haar vas
ter weer aan 't ouderlijk tehuis.
Dit boek is in de volle zin van het woord, een
goed boek. Literair moge het niet reiken tot het
werk van Ina BoudierBakker of Carry van Brug
gen, het is gaaf, het is voornaam in zijn soort;
psychologisch wel niet diepgaand, maar toch
zuiver.
„Deege degelijkheid" wordt hier niet als een „quan-
tité negligeable" gecaricaturiseerd Hcnriëts
broer Bram is van zijn vrouw gescheiden en vindt
voor zijn jongetje een goede, een betere moeder
weer, al doet het ons heel vreemd aan dat het
ventje eerst aan zijn eigen moeder, ondertusschen
met een ander getrouwd, ter opvoeding is toever
trouwd. Maar enfin dat zijn van die sottises in ons
modem bestaan, waar je met je kop niet bij kan;
om in de stijl van Adam Kegge te spreken, overi
gens: de schrijfster had ook kans een driehoeks-
geval uit te buiten, maar in plaats daarvan, laat ze
Henriët, die door een ongelukkig getrouwde jeugd
vriend „verzocht" wordt, standvastig weigeren, een
troebele verhouding aan te gaan....
Wat doet dit boek ook echt Hollandsch aan In
zijn rustige evenwichtigheid, in zijn sobere beschrij
ving van intieme geluksmomenten, zonder de ex
tase der overgevoeligheid
In dezen tijd, waar niemand graag op den ach
tergrond een plaatsje begeert (of is dit altijd zoo
geweest?) kan dit bock in de goede zin des woords
.stichten".
De heer G J. Kelk, ge vindt zijü zelfportret in 't
bekende „Geschenk", is naar den geest verwant aan
den schilder Jan Steen wiens biographic
romancée me sterk herinnert aan die van Felix
Timmermans over den Vlaamschen Pieter Brcugel.
Het boek leest prettig, zit vol anecdotische bizon-
derheden over den schikler, dien we ten voeten
uit geportretteerd vinden; een snaaksche
oubollige kerel, die het leven luchtig opneemt. We
volgen den genialcn vent van de wieg tot aan zijn
graf; we zien hem door veel wederwaardigheden
heen aldoor groeien in zijn kunst, maar ook: aldoor
falen in zijn financiën: Jan Steen was een zorge
loos huisvader, zijn vrouw en de vijf kin
deren, die hij op den duur gewonnen had, sohijnen,
als we Kelk, den biograaf, gelooven mogen, van
dat huisvaderlijke weinig bemerkt te hebben. Een
klein beetje geeft Kelk toe aan dc gedachte, dat
Steen een „verbummeltes Genie" was, want het
drinken is er niet van dc lucht af, bier trouwens
had Steen maar voor het opscheppen, aangezien
hij in Delft schilder-bierbrouwer, beter: bierbrou
wer-schilder was, later in Haarlem tevens een
bierhuis dirigeerde.
Zijn drollige genre-stukjes die Steen er zoovele
geschilderd heeft, geven wel een rechtvaardiging
van het portret, dat Kelk hier van den grooten
zeventiende-ecuwschcn schilder ophangt. Toch
heeft Kelk zich al te eenzijdig ingesteld op den
grapjas, die het leven alleen schijnt te zien van
de belachelijke, dwaze, lollige kant. Zou er ook
geen andere Steen zijn geweest, dan deze die
zich aan de zotheid van de drinkers en vechters
en wellustelingen, zoowel mannen al9 vrouwen,
schijnt zat te zien en nooit moe wordt zc uit te
beelden met meesterlijk talent?
Zeker zal hij veel verkeerd hebben in kroegen
en kitten, op kermissen en markten; „hij ging er
op uit, hij verkeerde in kroegen, dronk kwansuis
kan na kan en tierde voor de leus met de heet»
hoofdige schreeuwleelijkers mee. Maar in werke
lijkheid bleef hij kalm en oplettend. En goede
vrienden met allen. Want hij wist voor iedereen
een woord, voor de wijzen een wijs, voor de zot
ten een zot."
Dieper dan deze visie op den schilder komt Kelk
nergens. Zelfs in zijn financieele débacles blijft
Steen hier dezelfde nonchalante, altoos het met de
grap afleggende kerel.
Even zien we hem heel ernstig en Kelk schetst
dat moment heel fijntjes maar: 't is ook maar
even: Jans vrouw wordt begraven:
„Voor het kleine altaar werd de kist neergezet.
Heerlijk zacht klonk de ijle zang van den enkelen
knaap op het koor. Jan lag diep op den grond
geknield, de rozenkrans tusschen de vingers. Zoo
voer zij ten hemel, zijn lief, zijn leven. Stil, hij
mocht haar niet bedroeven. Hoe geurden de bloe
men om dc baar. De wierooklucht hing zwaar en
dicht
Zwaar geurden de bloemen en de wierook, het
zachte bidden voor het altaar ging voort. Hoogcr
zong de knaap. Zoo voer zij ten hemel, zijn liefde,
zijn leven, zijn moeder, zijn bruid, zijn geliefde."
Zeker, Steen was een onuitputtelijke humorist,
door en door Hollandsch, misschien past hier
beter: door en door Vlaamech in zijn smeuige
oubolligheid. Maar humor is vaak het wapen van
één die zich te verweren heeft tegen de duistere
kanten van het leven, is vaak het masker van
wie de diepe ernst van zijn ziel niet wil bloot
geven.
Zou Jan Steen zóó geweest zijn, als Kelk Item
hier o, heel knap en heel amusant portret
teert, dan moet de conclusie luiden: een heel opper
vlakkig mensoh.
Een onrustig leven heeft hij geleid, zooals zoovele
kunstenaars; hij was bovendien een rusteloos
werker en hij heeft ook andere schilderijen nage
laten dan die waardoor hij ten onreohte met
zijn gezin spreekwoordelijk werd.
Deze Jan Steen-biographie is te anecdotisch-amu-
eant, te weinig psyohologisch-synthetisch. Wat
komt er ook weinig in terecht van het tijdsbeeld
in zeden en gewoonten. Waarom heeft Kelk niet
meer geleerd van Jan Steens zedenschilderingen?
„De Uittocht" is geschreven door een Hollandsohe
vrouw (kent ge Hollandscher naam dan: Poot?),
die dicht bij Brussel woont, in Wemmei.
't Is een haohelijk ondernemen als Hollandsohe
te schrijven over boeren in het Vlaanderenland,
want wat een groote voorgangers had ze daarin
niet, Streuvels in de eerste plaats.
Maar haar doel was, te vertellen van de taaie
vasthoudendheid der boeren aan hun geboorte
grond, aan hun akkers, hun erf, bedreigd als deze
werden en worden door de opdringende, brutaal
en geniepig tevens het platte land veroverende
groote stad.
Van dit opdringen der stad vertelt ze boeiend; ze
wist er een romantische vorm voor te vinden, en
met kennis van zaken zoo schijnt het ons toe
waagde zo zich aan dit toch ook min of meec
zakelijke object.
„De Uittocht" is het tragisch verhaal van hoe de
boer zich ziet verdreven van de hem van ouder
tot ouder zoo eigen bodem, omdat do grondprijs
voor den groot-grondbezitter en landheer zoo aan
lokkelijk hoog stijgt Eén boer verzet zich, een
hecreboer, die niet wijken wil voor de stad. Maar
hij redt het niet: hij kocht maar en kocht, tot -—
zijn jongens om hun moeders erfdeel kwamen en
geld eischten, zoodat hij gedwongen werd het op
de stad veroverde land te verkoopen.
De schrijfster heeft nu niet bepaald iets oorspron
kelijks in haar werk; zij schreef feitelijk een ten-
denzroman, hier en daar overdreven, soms melo
dramatisch. In z'n soort niet kwaad; soans nog al
realistisch.
De natuurbeschrijvingen zijn vrij oudcrwctsch'.
Maandschrift, dat bij Nijgh en van Ditmar ver
schijnt. (Rod. Mcnno tor Braak, Slaucrhoff, Gres-
hoff etc.
194
De Spoorzoekers
van Geitenbeek
Vervolg)
Waar is de slaêpzak, lans? vroegen ze.
Daer mot ik vannacht nog in slaêpen, nietan?
lachte hij.
Iedereen had zoo maar geen twee dekens over!
Meerdere jongens bleken met het geval verlegen
te zitten nu er één 9chaap over de brug was. Som
mige jongens namen hun bed weer op hun nek
mee naar huisMaandagmorgen kon 't toch
ook nog well
Klaas Roos was drie morgen heel vroeg opgestaan
om voor 't laatst z'n spulletjes nog eens na te
kijken voor hij 't laatste morgentje naar kantoor
«ing-
Hij kwam nog bijna te laat, want 't verlangen
om nog even op 't erf bij Frank aan te loopen,
was hem te machtig geweest.
't Hooi was al gebracht 't zag er alles zoo
feestelijk uit, dat Klaas z'n kameraden
benijdde, die er de heele morgen fijn bij konden
blijven. Met een kleur van opwinding stoof hij
precies negen uur 't kantoor binnen, waar hij niet
zuinig geplaagd werd die morgen.
De uren kropen om.
Tegen kwart over twaalf begon er iets van groote
bevrijding over hem te konvennog één kwar
tiertje, jongens! dacht hij.
Straks zou de deur achter hem dichtslaan....*
Klaas!
Hij schrok op.
Breng eens even deze factuur naar den directeur!
Ja, meneer
Fluks stond hij op.
Als-ie maar niet op dat ding moest wachten!
Met 'n onschuldig geaiclit legde hij bij den direc
teur de factuur neer.
Die keek nauwelijks op.
Gelukkig
Zacht trok hij de deur van het privé-kantoor ach
ter zich dicht liep toen hard de trap af
sprong bij de laatste drie treden naar beneden...**
Aü!
Hij zwikte en viel.
Kreunde van den pijn. --Ai ai ai
Een deur vloog open.
Klaas wilde nog schertsen, doch zag alleen nog
maar sterretjes
Hij had z'n voet verstuikt om vijf minuten vóór
half één.
DERDE HOOFDSTUK
De aftocht
Eerst laat in de middag hadden de jongens Klaas
gemist. Niemand begreep er iets van, waarom hij
niet kwam opdagen. Alleen Paul opperde de moge
lijkheid van ziekte of zooiets. Doch dat was haast
niet te gelooven, omdat hij 's morgens nog vóór
negenen was wezen kijken.
Ga je mee, even langs? vroeg Paul niettemin
aan Frank en Gerard.
Er viel nu toch niet zooveel meer te doen
behalve 't regelen van de maaltijden. En daar
hadden ze tooh juist Klaas voor noodig.
Je zal zien, dat er wat gebeurd isbegon
Paul weer.
Hij kende Klaas tè goed om niet te gelooven dat er
heel wat moest gebeuren eer Klaas, zooals van
middag, niet kwam opdagen.
Do anderen moesten 't wel toegeven. Ze kenden
hem langer dan vandaag!
Klaas wa« eerzuchtig genoeg al waren ze goede
vrinden gebleven na do schooljaren, en door de
knapenvereeniging weer nader tot elkaar gebracht,
tóch waren ze nooit vergeten hoe hij in „De Club
van Klein tot Groot", meermalen de boel in de war
had gestuurd door z'n stijfhoofdigheid en eigen-
Wijsheid. Aan de andere kant mochten ze hem
graag om zijn durf en doorzettingsvermogen. Als
Klaas zich ergens voorspande een jaarfeest
een wedstrijd een tochtje naar buiten nou,
maar dè.n kwam 't in orde, hoor!
't Kampplan was toch ook grootendeels van hem
uitgegaan? Hij had toch de stoot gegeven.
Ze snapten er niets van.
Al spoedig bereikten ze de Lijnstraat een echt,
keurig schoongeschrobt Scheveningsch straatje,
vooral 's Zaterdagsmiddags.
Allemaal kleine, heele buisjes meestal „eigen
dommetjes".
Paul „viel met de deur in huis".
Juffrouw Roos knikte hem zorgelijk toe ze had
een brandheldere witte muts op haar „ijzer" als
verwachtte ze visite.
Kom-t-er in... kom-t-er in... Och, óch... dat
póndje... Klaas 'eb z'n voet verstuiktet...
Hoofdschuddend en klagend ging ze de jongens
voor naar de huiskamer, waar Klaas in een arm
stoel zat met z'n been op 'n andere stoel zoo
hóóg mogelijk... Hij poogde te lachen, toen de
jongens binnen kwamen.
Ah, zeun! riep Gerard, wat doe je zó?
Póót je... wees Klaas naar z'n voet op het kussen.
Gevallen? vroeg Paul.
Klaas knikte wilde spreken doch voeldo een
krop in z'n keel.
Buiten juichte nog het zonnelicht.
Wat 'n strop, wat 'n strop, zuchtte Frank.
Ze zaten bijna zwijgend rond hem heen.
Toen, langzamerhand, vertelde Klaas van zijn dolle
sprongen.
Heel de middag had hij in spanning op de
jongens liggen wachten vlak voor hun kooist
was hij reeds mokkend gaan wanhopen. Moeilijk
verzweeg hij zijn misnoegen over hun late komst,
Wat zei de dokter? vroeg Paul.
Stil blijven liggen, natuurlijk.
Dat kan je in 't kamp óók, meende Frank hoop
vol.
Hoe mot je der kommef peinsde Gerard.
'k Mag nog niet eens, jóh! De eerste drie dagen
mag ik 't huis niet uit... Hij keek strak naar bui
ten. Op z'n gezicht lag diepe verslagenheid te
lezen. Zijn geweten zei hem, dat z'n verwachtingen,
zooals altijd weer veel te hoog gespannen waren
geweest
Klaèsje, Klaèsje... zei Moeder altijd, je wil 1
weer allienig klaer speule hè!
Niks an te doen, hè? zei hij, een beetje verruimd,
nu zijn vrienden een poosje hij hem zaten.
Als je je nou maar koest boudt... dan kan je
misschien Dinsdag al komen. Al ben je dan maar
vast in t kamp... meende Frank.
Beter wat als niks, vond Gerard.
Jullie hebt goed praten... zei Klaas, met iets vatf
het oude verzet in z'n stem.
We vinden 't anders niks prettig voor je, zei
Paul. Jij bent tooh de plannenmaker en wie
moet nou al jouw werk doen...!
Dat woord deed 'em goed. Och ze meenden 1
ook zoo slecht niet... maar dat hij nu juist die
pech moest hebben en al die andere jongens,
die er geen slóg voor gedaan hadden.
Zondagmiddag bezoahten ze hem nog eens: z'n
been was nu dikker geworden en 't deed flink
pijn ook.
Breedvoerig bespraken ze de kampaangelegcnhcde-
Klaas had, zij 't na een zelfoverwinning, afstatid
gedaan van z'n notitieboekje, waarin hij nau'V^
keurig alles, wat de fourage betrof, had opgetee
kend. Frank zou samen met Paul, zijn werk zoo
lapg waarnemen voor de broodkaarten zorgen
^en het eten bestellen totdat hij zou kunnen
komen misschien Dinsdag al.
(Wordt vervolgd)*
Naar Artis
Gidsen gevraagd
We bevinden ons in artis, gebouw No. II. W«
willen alle andere gebouwen ook aandoen, met 12
als -einddoel. De apenkooi!
We bezoeken elk gebouw slechts éénmaal en be
wandelen slechts éénmaal hetzelfde pad!
Gidsen vóór!
Oplossingen volgenden keer.
Rebus
A
199