HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT Op huisbezoek Een mooi werk, maar vermoeiend en vaak teleur stellend. De buitenstaanders hebben van 't moei lijke geen begrip, denken altijd maar dat een dominé dokters visites kan afleggen en in korten tijd z'n gemeente kan afwerken. In Gouwtj esbrug werd me eens toegevoegd: je mag wel wat vlug ger opschieten met huisbezoek, ze beginnen al te kletsen over 't langzame. Ik waagde op te mer ken dat huisbezoek toch niet gelijk staat met beleefdiheidsvisite. 't Antwoord was dat ik 't zoo diep maar niet moest opvatten, als ze je neus ge zien hebben over de tafel zijn ze tevreden. In 't algemeen reikt 't verlangen van velen niet vertlar, ze willen nu eenmaal de dominé eens in huis gezien hebben. Geestelijke vragen hebben ze heel weinig, en de enkele die ze heblwn is meest geschikt om er later nog eens over te spreken, bij gelegenheid als dominé nog eens in de buurt komt. Toch blijf ik volhouden: huisbezoek is mooi werk mits de gemeente niet jaagt en zeurt, maar rustig den predikant z'n gang laat gaan. Een echt bezoek dat de bedoeling heeft geeste lijk contact te krijgen Is meestal niet in korten tijd afgeloopen. Het vermoeiende is geestelijk contact te krijgen, vooral als de menschen weinig geestelijk zijn, weinig nadenken over de eeuwige dingen. Afgescheept worden kan natuurlijk ook je lot zijn. Zich bekend maken als de predikant en dan te hooren, complement en de familie houdt zioh met die poppekast niet op is niet be paald bemoedigend Driemaal bellen, eindelijk een raam hooren openschuiven, naar beneden hooren schreeuwen „niet noodig koopman," is al weer niet animeerend. Je ontmoet van alles op het zoo warm aanbevolen huisbezoek. Troosteloos kunnen de doorgebrachte uren zijn, je probeert contact te krijgen, 't is aldoor mis, of je denkt contact te hebben en *t verloopt in algemeen heden. Betrekkelijk gering in aantal zijn de be zoeken, die vrucht afwerpen, maar in ieder geval 't bezoek brengt in aanraking met gezinnen die leven in een eigen sfeer, de kennis van het leven wordt door regelmatig bezoek toch steeds ver meerderd. Ik was aan den gang in 't roode buurtje, gezel lige straat, met keurige arbeiderswoningen. Bij m'n eerste klanten werd ik niet toegelaten. Een forsche vrouw, handen in de zij, stelde zich in de volle breedte van de deuropening. Wat of ik van d'r most, of ik niet wist dat ze van de communis tische partij waren en maling hadden aan al wat kérk was. Bij 't uitsprei:en van deze woorden kreeg haar gericht een trek van verachting. Ik hoefde niet binnen te komen, kon gerust door gaan, daar ze voor d'r eigen ziel wel zou zorgen. De kerk behoorde bij 't kapitaal, ze kon er we! op spugen, op al dat gehuichel. Daar had je zoo'n Christelijke rogeoring ook, grooter huichelaars lie pen er niet rond. Ik probeerde maar niet vorder te gaan, nam vriendelijk afscheid en dacht on willekeurig aan geaneen ten aren die huisbezoek zoo eenvoudig en gemakkelijk vinden. Een paar huizen verder deed ik weer een poging om „geestelijk contact" te krijgen. Wat of meneer wou? Ik vertelde dut ik alleen begeerde te wor den binnengelaten om oens kennis te maken, ik was de herder van hun zielen. Meneer kon gerust binnen komen, moest maar niet kijken, naar de rommel, als meneer even tijd had, zou zij, de vrouw des huizes die me opendeed, even een kopje thee zetten. Ik dacht bij mezelf, ik ben ge komen om te spreken en niet om thee te drinken, t Contact vlotte niet erg. Manlief was rood, wilde van de kerk niet weten, een brave, oppassende man overigens, voorbeeldig huisvader, hij dronk nooit, rookte nooit, vloekte nooit, een pracht- mensch, die alleen voor de godsdienst niets voelde. Moedor, godsdienstig opgevoed, kerkte ook wol niet, maar was toch niet vijandig. In 't goeds ging ze haar man en de kinderen voor. Ze had heerlijk brave kjnderen, ongeloofelijke juweeltjes. De oudste Jongen was heelemaal bijzonder, die Las vroesolljk veel cn heel geleerde boeken. Die geleerde boeken bleken te zijn detective romans. Hoe moest Ik fn zoo'n hypeibraaf gezin nu geeste lijk contact krijgen? Noodig was dan alles van 't eigengemaakte voetstuk te werpen en te ver tellen dat braafheid schijn Is en zonder werke lijkheid. Of ze niet eens in de kerk kon komen. Ze kon wel kijken, misschien als de kinderen wat groo ter waren, maar je kon braaf en geloovig zijd zonder dat je in de kerk kwam. Ik ging heen en dacht weer aan de gemeentenaren die huisbezoek zoo eenvoudig en gemakkelijk vinden. Ik had veel trek om op te houden en naar huls te gaan. Wat schoot je met al dat praten eigen lijk op. De communisten bleven communisten, de Farizeeërs veranderden niet, de rooden werden geen zwarten. De gedachte aan den Meester weer hield me naar huis te gaan. Hoe weinigen hadden naar Christus willen luisteren en .wie waren wij, zijn discipelen? We hebben toch ook tot taak te zaaien, te getuigen, 't overige hoort Hem toe. Ik be sloot nog een gezin te nemen, eenig contact was er al, ik had een kind op catechisatie. De ontvangst door de vrouw des huizes was even hartelijker, ik kreeg den titel dominé, werd uit genood igd in de salon te komen. De catedhisant kwam eerst in 't middelpunt, brug om elkaar te naderen. Even koud kwam er over heen, wel eerlijk, dat 't kind niet was gestuurd maar uit eigen beweging met een vriendinnetje was mee gegaan. Ik mocht anders denken dat ze fijn war ren, maar dat was niet het geval. Toch vond ze liet wel echt dat ik eens kwam, had nog nooit een dominé in huis gehad en kijk, al was je niet fijn, een mensch had wel behoefte zich eens te uiten. Ik zeide het heel prettig te vinden en gaarne te willen luisteren naar hetgeen op 't hart lag. In een korte samenvatting deelde ze haar levens historie mee, niets bijzondere een gewoon, veel voorkomend re-cept. Aan 't ouderlijk huis dacht ze met weemoed terug. Haar ouders waren heel christelijk en zij was ook christelijk opgevoed, op Zondag had ze zelfs niet mogen lezen of breien. Dat had haar verveeld toen ze ouder werd, ze ging betrekkelijk jong 't huis uit in een dienst en leerde den jongen kennen die haar man zou worden. De jongen kwam uit heel ander milieu, niks op te zeggen, maar niet godsdienstig. Ze was meegegaan, had in jaren niet gekerkt, maar voel de zich toch niet altijd gerust Een boekje met kinderfoto's P. W. J. s. Das Deutsche Kind. Bilder und Gedanken. Verlag der Eiserne Ham mer. Karl Robert Langewiesche. Königsteln lm Taunus und Leipaig. Dit is een heerlijk boekjel Gelukkig weinig „Gedanken" en veel „Bilder". Een echt prentenboek voor groote menschen: vooral voor moeders en vaders. Doch de „Gedanken" zijn ook de moeite waard gelezen en herlezen te worden. Heinrich Lhotzky, die bij dezelfde uitgever een boekje „die Seele des Kindes" heeft gepubliceerd, heeft in dit boek met kinderfoto's enkele van z'n reeds daar ontwikkelde gedachten over opvoeding opnieuw gegeven. Ze zijn echter zoo heerlijk ge zond optimistisch, dat men ze in onze (fegen niet dikwijls genoeg kan lezen. Welk een groote „gave Gods" de kinderen zijn, leert ons dit prachtig boekje met uitstekende foto's. Onwillekeurig worden we bij 't doorbladeren ervan, herinnerd aan Hildebrantfs vertaling van Victor Hugo's versje: „Hoe heerlijk ls het kind met lachjes op de wangen. Mot traantjes vaak, maar ras door lachjes weec vervangen. De goede trouw in 't oog, cn 't uitzicht zoo gerust! De waterlanders kwamen te voorschijn bij de herinnering aan 't verleden, aan de ouders die dood waren. Ze miste wat in haar leven, haar man begreep dat niet, maar als dominé zou ik 't wel verstaan. Ik antwoordde dat ze niet iets, maar alles miste, dat toch in haar diepste ik bleef sluimeren 't verlangen naar den Heiland. Ik wees op liet werken van Gods Geest in haar hart en ook in 't hart van haar kind. Gevoelig als de vrouw ls, greep zij het intuïtief, 't gelaat helderde even op. Maar m'n man ziet u, zoo vervolgde ze, wil van de godsdienst niets weten, hij ls heelemaal rood. En nu heeft hij wel gelijk in veel dingen, maar *t ls zoo jammer, heelemaal geen godsdienst. Of ik niet even met hem kon praten, misschien zou 't helpen. Juist kwam hij thuis even een kopje halen. Hij keek me vreemd aan, de vrouw raakte een beetje in do war, zat met 't geval verlegen. Hij dadht dat dominé's alleen maar bij rijke lui kwamen en de arbeiders links liet liggen. Niet dat 't hean kon schelen, hij had geen dominé noodig, hield er geen godsdienst op na, had er geen behoefte aan. Zijn godsdienst was 't socia lisme, daarin geloofde hij, daarvoor vocht hij. En daarbij de vakbeweging, zijn kerkelijke gemeen schap, hij ging er in op, voelde zich gelukkig. Ik was blij eenigermate van 't sociale leven af te weten, kon hem aanpakken en me venveren. We schermutselden een tijd, totdat hij opmerkte, dat de Christelijke vakbeweging eigenlijk over bodig was. 't Ging om de boterham, en dan gaf het niet of je Christelijk of neutraal was. Ik antwoordde dat hij hier juist 't cardinale punt raakte. Een Christen bidt voor z'n boterham om dat hij overtuigd is, dat niet het brood in schei kundige samenstelling maar de kracht Gods door 't brood in 't leven bewaart. Trouwens leven is heel wat anders dan koolhydraten. Het groote be ginsel is God die in 't leven bewaart, God die regeert in de stoffelijke en geestelijke wereld. En bij jullie is het de mensch en nog eens de mensch, stof en nog eens stof, vlak, plat, hoL De vrouiw had een paar malen zitten knikken, de man was niet overtuigd, maar kreeg even een anderen in druk van godsdienst en dominé. ik ging uit 't roode buurtje naar huis met dank in 't hart. Ik had mogen zaaien, en dat was genoeg. 't Slaat een verwonderd oog op 's werelds bont getoover, En geeft zijn jonge ziel zoo blij aan 't leven over, Als 't ons zijn lipjes biedt als 't wordt goenacht gekust". >150 HET VERHAAL VAN DEZE WEEK Open vensters door Gré van Ast Vanuit mijn kamer heb ik het gezicht op een Villa, die ik voor mijn oogen heb zien verrijzen. „Lyoc&", hebben ze dat huis genoemd. Toen de bouw klaar was, kon je met groote letters lezen: „Te Huur". Nu is die aankondiging verdwenen. Er loopen menschen in de kale kamers, een man en een vrouw. Twee groote kinderen lijken het. Hij etaat nu voor het raam van een der beneden kamers, en zijn hand reikt naar boven. „Hij neemt de lengte voor de gordijnen" denk ik. Dan zie ik in 't licht van de zon, dat door een zijraam naar binnen valt, haar staan. Ze lacht, ze kijkt lang naar een plek, die ik niet zien kan, en schijnt er dan heen te gaan. Hij volgt haar, en beiden kee- ren terug om vanuit dat lichtplekje rond te kijken. Ik volg ze im hun bewegingen, itouii gedachten, hun spreken. Maar eerst geef ik die menschen een naam: „Geurt en Anne". „Wat denk je Geurt, zullen we hier huiskamer van maken? Zoo gezellig aan de weg! Kijk, daar zetten we dan 't dressoir neer, hier de piano, en dan zou daar, schuin in de hoek, de divan kunnen staan. In de eiker voor ieder raam zetten we een tafeltje van verschillende hoogte, voor de planten, en dan het oud-hollandsch tafeltje met de drie hoek stoeltjes in het zitje. We hangen het groote schilderij, je weet wel, vaders penteekening, aan die muur. Het rekje met de porceleinen kopjes, links van het dressoir, cn het kleine etsje dat je laats uit Delft meebracht hangen we met de in gelijste plaatjes boven de piano, hè? In het salon hangen we de schilderetukken en de blauw-porceleincn borden. Zullen we er een plaatsje voor gaan zoeken?" „Maar Anne, staat de piano niet beter hier in de salon?" „Ben je mal, muziek is geen pronkstuk, geen luxe dingetje, muziek moet de weelde zijn van iedere dag, voor jou toch ook?" Nu dwalen ze boven rond. Ze gaan de keus voor hun slaapkamer bepalen. Even staan ze bij de voorkant stil, loopen dan door een tusschendeur verder. „Natuurlijk nomen we deze achterkamer. Hij is licht, we hebben er vroeg de zon, en kijk eens", roept Anne, „zag je ooit zoo'n verrukkelijk uit zicht! Wat een uitgestrektheid! Zoo moest het kun nen blijvenl Denk je, Geurt, dat ze al gauw verder bouwen?" „Wat weet ik daar van," zegt Geurt „Kom, we gaan meteen naar de zolder, daar is 't nog veel mooier. Zeg Anne, kun je daar bóven geen huis kamer maken? Als ze dan tóch bouwen kun je over de huizen heen kijken!" „Malle Jongen, als je zoo gaat praten zeg ik niets meer, hoor!" „Of je gelijk hebt! Zullen we dan maar naar be neden gaan en de tuin bekijken? Er staat nog wel niets in, maar dan spreken we meteen af, wat jij er in wilt hebben!" Als ook ddt beslist is, gaan ze heen, en komen ze niet weer, voor de verhuiswagen voorstaat. Een paar dagen later staan in het plaatselijk „Nieuwsblad" onder „Ingekomen bevolking" de namen van mijn overburen. Achter zijn naam lees ik Ambtenaar-secretarie". En Mientje, die graag een piraatje houdt met Klaske van hier naast, zegt dat zij een donxineesdochtor is. Zoo, christelijk dus, Jat zijn we in onze buurt niet gewend. In hetzelfde blad vraagt de nieuwe me vrouw „een meisje voor de morgen". Twee hitjes hebben aangebeld .tusschen de urea die voor aanmelding waren opgegeven. Het lang% magere meisje met de uitgegroeide kleeren, met het korte staartje van onder het fluweelea mutsje, gaat de volgende morgen om half negen het hokje van „Lyoca" weer binnen. Zoo gebeurt het vele morgens. Ze gaat achterom, en vindt haar weg door de keukendeur. Als mevrouw haar man een „goeden dag" heeft toegewuifd niag zs binnenkomen en ze ruimen samen hét ontbijt weg. Mevrouw wasoht, zij droogt af. Dan gaan de tulen gordijnen ver vaneen, de ramen wijd open. Het hitje veegt, het hitje stoft. Is ze beneden klaar, dan scharrelt ze boven rond, en verder doet ze allerlei werk waarvoor een bepaalde dag ls vastgesteld. Ze lapt de lioogo ramen en schrobt de roode tegels van het straatje met een overvloed van water. Ze haalt de onkruidjes uit de perkjes en harkt de kiezeltjes bij. „Ik kan alles", beweert ze tegen Klaske en Mientje, als ze tegelijk groente moet nemen. „En dat is maar goed ook, want," een beetje zachter; „mevrouw is niet sterk." „Waar heb je dat geleerd?" vraagt Klaske, „Bij moeder natuurlijk", klinkt het triomfantelijk. Weer is het zomer. Het hitje is er niet meer. Een volwassen meisje opent de deur en doet het werk van de ander. Ze is de eenvoud zelve. Het haar heeft ze glad naar achteren gekamd. Een stevige vlecht houdt het In een wrong samen. Ze draagt een katoenen jurk, een klein ruitje en daar over heeft ze 's morgens een bont strecpjesschort, 's mid dags een witte zonder eenige versiering. Haar beenen heeft ze in zwarte kousen gestoken, en om haar voeten sluiten pantoffels van dezelfde kleur. Haar houding is fier. Klaske zegt, dat ze Rika heet Rika Tafië. Ze noemde die naam eerst ver keerd, maar dat kon ze niet helpen. Ze had hem niet eerder hooren uitspreken en bij 't lezen had ze niet gelet op de twee puntjes boven de e. Vanmiddag om twee uur heeft Rika een verpleeg ster van de trein gehaald. Mevrouw stond niet op van haar divan om zuster Gerdien bij het binnen komen te groeten. „Ik wil rusten, zuster, en ik kan niet. Zijn alle vrouwen onder deze omstandigheden zoo ellendig moe? 't Is gewoon niet vol te houden. De heele dag lig ik, en 't wordt niet anders, alleen ver velender en verdrietiger." „U moet ook niet de heele dag liggen, mevrouw, dat doen gezonde vrouwen nooit" „Ben ik dan gezond?" „Natuurlijk, de dokter heeft immers gocn afwijkin gen bij u gevonden? Maar u moet uw lichaam meer vrijheid laten. Wandelt u niet met dit koste lijke weer? „Wandelen? Ik kan m'n voeten bijna niet ver zetten!" „Omdat u niet volgehouden heeft Zullen we 't straks eens probeo ren?" „Ik kan in mijn peignoir toch niet de weg op?" „Trekt u dan even een japon aan." „Die zitten zoo akelig." „Doet u er dan een mantel over aan." „O foei, ik stik noü al zoowat" „Zullen we dan in de tuin blijven?" „En te koop gaan loopen voor mijn huis, dank u! „U moet toch beweging hebben, mevrouw. Hoe meer beweging, hoe gemakkelijker de geboorte is, Loopt u dan, zooals ik meer vrouwen geraden heb, de kamer eens op en neer." „Ik blijf 't liefst maar liggen, zuster." „Mag ik mij wat gaan verfrisschen, mevrouw? 't Was warm en stoffig op reis." Zonder antwoord te geven laat mevrouw haar koperen bel klingelen, en ze draagt Rika op zuster Gerdien haar kamer te wijzen. In de namiddag maakt zuster kennis met den heer des huizes. Ze moet lachen om de jongens-achtigt manier waarop hij haar tegemoet treedt. Zijn licht grijs katoenen pak, het Schiller-overhemd met de gehaakte paarse das, geven hem geen waardigheid van aanstaand vader. „En, zuster, duurt het nog lang voor we muziek te hooren krijgen? Sinds m'n vrouwtje verzen zingt die ik niet begrijp, verlang ik er naar zooals mijn maag verlangt naar een boterham, wanneer ik uren gezwommen heb." „U gebruikt wel een eigenaardige vergelijking,'* zegt de zuster, „maar wilt u thee? Mag ik oen kopje voor u inschenken?" „Ik dacht dat u mij antwoord zou geven! Maar zoo zijn jelui vrouwen, altijd een slag om de arm houden! Wacht maar, u is nog niet weg!" De volgende morgen, als Rika uit haar slaapka mertje komt en naar'benedon gaat, loopt ze met haar neus tegen een vel papier aan, dat aan een der drooglijnen bevestigd is. Er staat op geschreven: „MARINUS JOHANNES vannacht om 3 uur geboren." „Dat is natuurlijk iets van meneer, zegt Rika, „hij1 is dol gelukkig dat het een jongen is. Ik zie hem zijn handen al wrijven! „Toch m'n zin, hé wijfje!" zal ie wel zeggen." In de keuken is zuster Gerdien bezig; ze prutst aan het gascomfoor waarvan één kraantje telkens wei gert. „Je komt net van pas, Riek." „Goede morgen, zuster! Is u altijd zoo ondeugend? We hadden toch afgesproken, dat u mij wekken zou als 't noodig was! En nu hebt u mij maar stil laten liggen cn zelf bent u zeker de heele nacht op geweest?" „Jij hebt Je 3laap noodig, kind, en wij hebben ons best gered. Wat een handige meneer heb jij, Riek!" „Zegt u maar gerust, oen grèppige meneer! Weet u van dit?" Ze haalt van achter haar rug de kennisgeving. „Ja hoor, we hebben er beiden om gelachen!" „Hoe ziet Marinus Johannes er uit?" vraagt Riek. „Je mag hem vanmorgen bewonderen, maar nu moet ik terug naar boven. Als 't water kookt, waarschuw je mij dan? Ik moet een kruik maken." „Ilt breng 't u wel even, dan krijgt u tegelijk' Ze tilt de ketel op. Water genoeg om er een beetje van te stelen! Als ze van onder de cosy de theepot nemen wil, staat daar de kan met een restje lauwe koffie, het overschotje van de nacht. „Zuster heeft gelijk", denkt zo, „meneer i s handig" en ze ruimt de gebruikte kopjes en bordjes weg, om ze te gaan afwasschen. (Wordt vervolgd} Het oude kerkje van Zoutelandt 14?,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 13