VAN BONTE DINGEN
door
G. K. A. Nonhebei
Apotheker te Middelburg
Een en ander over: de
Arts in decaricatuur,
door Cornelis Veth*'
HONOR DAUM1ER
In dit werk treffen we een bonte verzameling van
caricatuurteekeningen, die, meermalen van gees-
tigen aard, de bedoeling hebben door spot of satyre
verschillende feiten en toestanden uit vroeger en
later tijd in het leven der artsen te hekelen of in
een bespottelijk daglicht te stellen.
Het is mijn doel aan de hand van ©en kleine serie
teekeningen, aan dit werk ontnomen, enkele der
meest interessante bijzonderheden hierbij in te
vlechten.
Van oudsher is het bekijken van do tong een
prachtvol middel voor de genecsheeren geweest om
ib.v. maag- en darmstoringen te kunnen constatee-
ren, daar in dat geval dit orgaan de eigenschap
vertoont om haar roode oppervlakte met een
groezelige laag te bedekken. Op bijgaande teeke-
ning van Honoré Daumier zien we een komische
voorstelling van zulk een medisch onderzoek. Boe
rinnen borduren in den regel niet, anders zou de
vrouw van dien boer den neus van haar man wel
kunnen gebruiken om de gaatjes te prikken.
Naast belastingen is het betalen van dokters- en
apothekersrekeningen voor velen een ware temp
tatie, waarbij de fiscus dan altijd nog de voor
rang geniet.
Men raakt niet alleen zijn geld kwijt, maar is er
nog ellendig aan toe geweest ook.
De Ohineezcn doen in dit opzicht zeer practisch.
Zij sluiten een soort verzekering met hun dokter,
waarbij zij hem een zekere som betalen, zoolang
zij gezond blijven. Ingeval zij echter ziek worden
krijgt de dokter niets. Dit is dus een aansporing
voor den dokter om zijn cliënt in het oog te hou
den en te zorgen, dat hij niets doet, dat zijn ge
wondheid zou benadeelen en spoort hem tevens
aan bij een eventueele ziekte zijn patiënt zoo zorg
zaam mogelijk te behandelen om hem weder beter
te krijgen.
In de Middeleeuwen schreven de doktoren gaarne
poeder, bereid van Egyptische mummies voor, om
dat bij het balsemen bijzonder geneeskrachtige
medicamenten werden gebruikt. Daar dit poeder
natuurlijk zeer duur was, werd daarmede geknoeid
en in plaats daarvan een poeder gegeven, dat
verkregen werd door tereohtgestelde misdadigers
te drogen en als ze sprotdroog waren tot poeder
te malen en te ziften. Toen dit bodrog uitkwam
had het mummiepoeder natuurlijk afgedaan.
Molière heeft de methode der doktoren uit zijn tijd
versahrikkelijle gehekeld. In zijn Maladc Imagi
naire (ingebeelde zieke) zegt hij, dat de doktoren
den zieke eenst onderwierpen aan aderlaten, dan
lieten purgeeren en daarop een lavement zetten,
een therapie, die Lodewijk XIV met den dood
moest bokoopen.
In vroeger tijd droegen de artsen een punthoed,
die het model had van een suikerbrood. De Engel-
sche dokters droegen een grootcn stok met gouden
knop, in wier holte een fleschje met azijn zich be
vond, dat zij voor den neus hielden om zich te
boeden voor de schadelijke uitwasemingen van den
patiënt.
De barbiers-chirurgijns, een op lager trap van
ontwikkeling staand gilde, moesten een ander
soort stok dragen n.l. blauw en wit, terwijl die
van den ohirurgijn een roode, blauwe en witte
streep vertoonde, die zich als slangen om den stok
heen kronkelden. De roode streep duidde op slag-
aderlijk-, de blauwe op aderlijk bloed, terwijl -1e
witte streep het lint voorstelde, dat den arm bij
het aderlaten moest ophouden na het wegnemen
van het verband. De patiënten moesten dien stok
vasthouden en de hand beurtelings openen en slui
ten om .iet bloed wat sneller te doen vloeien.
Daar men in die tijden ook al gaarne pronkte
met een andermans veeren, verzette zich in 1797
Lord Thurlow in het Hoogerhuis tegen de inge
slopen gewoonte der barbiers om een doktcisstok
te dragen.
Vóór de regeering van Karei II hadden de gcnces-
heeren de gewoonte te paard hun bezoeken af te
leggen, waarop ze dan als vrouwen zaten.
Als de patiënten leden aan waandenkbeelden (z.g.
idee fixe) was men algemeen van mecning, dat
ze een steen (key) in het hoofd hadden. Dan ge
schiedde een operatie, waarbij dan de chirurg deze
key uit het hoofd van den patiënt haalde. Deze
zeer bijzondere key nam de dokter dan mede z.g.
voor zijn verzameling, maar in werkelijkheid om
weer voor een anderen patiënt te kunnen dienen.
In Parijs, kort voor de Fransche revolutie maakte
geweldig opgang een dokter uit Wecnen, nl. Fre-
derik Anton Mesmer, die een dissertatie had ver
dedigd over: „De invloed der planeten op het
menschelijk lichaam". Hij werd later de man van
het „dierlijk magnetisme". Eens vroeg een had-
dokter hem, waarom hij zijn patiënten aanried,
zich instede van in bronwater in rivierwater te
baden, waarop hij ten antwoord .gaf, dat rivier
water aan de zonnestralen is blootgesteld en hij
zelf ongeveer twintig jaar geloden de zon „had
gemagnetiseerd." Hij stierf in 1815, zooals het met
dergelijke personen vaak gaat, arm en vergeten
en in ongenade gevallen bij het publiek, dat hem
vroeger verafgoodde.
Wanneer we de geschiedenis nagaan der tand
heelkunde, dan moeten we hierin een snelle voor
uitgang constatecren. Van den tandentrekker, die
met zijn grappen makenden hansworst op de jaar-
hij doe. En ik 'eur 't em nog zeggen! Verduld
mensken, ik 'eur et nog!
En doe
Of het goed gelukken van oons planmechicn mij
doe naor 't eufd stegen is en da 'k daarom zoo
onveurzichtig wuur, ik weet et nie
Wij 'adden zó'n groote katte, hè?Zo'n groote,
roodbont© katte, een echte olie snupert, die j' aal-
tied in de gèten 'ollen mossen.
En iniens, daor zie 'k die katte midden op e
taofel zitten. Ik tuur nog iesJa 'eur, dat is
de katte ,mooi reoht op en de kop een bietien
achieve naor mij toe.
„Die gloepensche katte," zeg ik. „Hier, joe lillekert!"
En ik geef 'em een slag!
Och micn arme stumper, daor slao 'k de groote
stienen melkkanne van de taofelEn de kanne
kapot!En de melk over zien kleeren nag
liefstEn ik an 't goelen
'IJ dreef.
,,'k Gao maor even schoone kleeren antrekken,"
zee e nog. *t Bin de leste woorden, die 'k van
'em eurd ebbe
'IJ 'ef d'r nooit wéér west
„Nooit meer?" vroeg de man.
„Nooit meer," zei 't oude vrouwtje.
Zc probeerde te lachen. Een paar tranen kwamen
langzaam uit haar blinde oogen door de rimpeltjes
op haar wangen rollen.
't Was lang stil.
De vrouw en de man keken elkaar aan. Hij knip
oogde niet. De vrouw zuchtte.
„Zal ik je nog wat pepermuntjes meegeven,
Harmkc?" vroeg ze. „En krijg je wel een kruikie
mee naar bed, als 't zoo koud is?"
,,'IJ is laotcr trouwd met Jans van Hillecluen,"
zei zc. „En 'ij 'ef nog drei kiender bij 'eur kregen
ok. Nou bint ze beide dood. En dat olste mechien,
da veurkiend, die is nou al grootmoeder sins een
jaorJaö waor blif de tied hè?Waor
blif de tied?
Mèt sloeg de klok. Plotseling opgeschrikt, stond
ze op, trok de poes, die zich met alle nagels vast-
haakte aan haar baaien rok, los, taste dan, nèt
weer verkeerd natuurlijk, naar haar taschje en
pakjes.
„Och mien stumper, is 't al half tien?Gauw
dan, 'Armke!Gauw wichtAandcrs krie j'
nog brommen van de vaoder en moeder ok!
Er. dan, ondanks alles, moest ze lachen. „Ik 'aar
overgrootmoeder wezen kunnen en 'k bin nog een
mèchicn, dat bange is veur de moederl"
Vriendin stopte gauw nog wat pepermuntjes los
in haar taschje.
.Vriend droeg zwijgend haar schoudermantel aan.
Eenzaamheid met God
Jodocus van Lodensteyn
Hemelsch Oogel wilt Gij dogen
Dat ik U kom spreken aan?
Laat dan alle schepsels vallen
Uit mijn hert, en buiten staan.
O heilig eenzaam! Met God gemeenzaam
Altijd eenig om te gaan.
Al mijn trachten, mijn verwachten
Is naar U, mijn God, alleen.
Want de klare zegen-aren
Scheiden zich uit U vaneen
O heilig eenzaam! Met God gemeenzaam
Was ik maar met U gemeen!
O Woestijne! daar verdwijnen
Moet wat in de wereld blinkt.
Daar mijn ooren niets en hooren,
Daar mijp oog het al ont-zinkt.
O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam!
Daar het al van Godheid blinkt!
Met U leev' ik, met U zweev' ik,
Jesu, door het goed en kwaad.
Met U sterf ik, met U erf ik
Dat1) bij U te wachten staat
O zalig eenzaam! Met God gemeenzaam!
Daar mijn Jezus met mij gaat.
Wat
markten de rcclametrom roerde en die een patiënt
bij zich had, op wien hij ter demonstratie steeds
maar weer dezelfde kiezen trok en den tanden-
smid, die met zijn voet steun zocht op de buik
van dien patiënt enden zoo uitstekend geoutil-
leerden tandarts van heden die een kies er uit
plukt zonder pijn, is een heele ontwikkelingsgang
noodig geweest. De z.g. „Transplanting of teeth"
of wel het overplaatsen van gezonde kiezen en
tanden uit den mond van arme lieden in die van
de rijken die er voor betaalden, wordt op grof-
komische wijze door Rowlandson in caricatuur
gebracht. Een schoorsteenvegersjongen stelt voor
geld zijn gebit beschikbaar; bij de deur bekijken
een paar haveloozen het verkregen loon en troos
ten zich over het verlies hunner tanden. Zoo be
staat ook een prent, waarop Dr. Sc hm ur zei, na
zijn patiënt op allerlei wijze te hebben gemarteld,
het ten slotte opgeeft met de bijgevoegde woorden:
Hab mir 's gedacht sprach Dr. Schmurzcl 4
Das Hinderniss liegt in der Wurzel.
Ich bitte bloss um drei Mark zehn
Bocht gute Nacht! Auf Wiedersehn.
Ingeleid door Prof. G. van Rijnberk. Van
Munsters U.M., Amsterdam.
CHARJ.ES KEENS
J24
2 c
=Lh_2U'S -«
De heelmeester.
J. de Bray (1627—1687)
OPVOEDKUNDIGE
SCHETSEN
door
P. W. J. Steinz
Kinderangsten (i)
Het kind en de boeman
Het kind trachtte zich, luid schreeuwend, uit den
stevigen greep van moeders handen los te werken,
juist toen ik de straat inkwam.
Ik zag een handkar van een voddenboer staan,
en de vermoedelijke eigenaar van dit vehikel, met
een groote baal zak in de hand, naar de moeder
van het krijschcnde kind toeloopen.
„As ie dan nie wil gehoorzame, dan mot ie maar
es ondervinde wat er van kamp," zei hard en luid
de mama. En ze hield het hoofd van haar spruit
boven den donkeren, gapenden afgrond der door
den lompenbaas wijd opengehouden zak.
Het geschreeuw van het kind sloeg over in een
snerpend gegil. Het trapte met de voeten, sloeg
met de handen, als in doodsangst.
„Nou, daar ga je dan, jongentje," legde de man
er nog een schopje op, onderwijl de zak omhoog
heffend.
Toen scheen het genoeg.
„Zulle we 't dan nog ééne keer anzicn," zei iets
milder de moeder, een stap achteruitgaand, maar
het kind nog steeds stevig beet houdend.
„Zooas je wil juffrou," hield de voddenkoopman
zijn rol vol, „zooas je wil. Maar ik zeg je nog
es, ik heb ruimte genoeg in m'n schuur voor zukke
kwaje rakkers. As je me noodig hebt, je kunt
op me rekenc."
Hierbij tikte hij onderdanig aan z'n pet, terwijl
de moeder het knaapje (was het al vijf jaar?) op
den grond zette.
„Je hóórt het," zei ze nog, maar het kind hóórde
niet meer, want het had kans gezien te ontkomen
en was, nog steeds van danigen schrik luidkeels
schreeuwend, de openstaande huisdeur binnen
gevlogen.
De volwassenen knipoogden tegen elkaar. Toen
ging de moeder zelfvoldaan naar binnen, terwijl
de koopman, zijn zak op den wagen leggend, half
tot zichzelf, half tot twee dichtbijstaande opge
schoten knapen zeide:
„Die heit voorloopig genoeg!" Hierbij lachte de
man recht smakelijk.
„Voor zoolang als 't duurt," zei een der wereld
wijze jongelieden op zijn slagerskncoht-fiets
stappend.
„Voor zoolang als 't duurt," dacht ik, „misschien
wel langer dan één van jullie kan vermoeden."
En naar huis loopend, bedacht ik, wat ik tegen
de moeder en den voddenboer had kunnen, had
móeten zeggen:
Dat de psychiaters, en wc hebben zulke knappe
tegenwoordig, meenen, dat veel zenuwstoringen op
later leeftijd, hun grond vinden in verdrongen
angst-complexen, in de heel jonge kindsheid ont
staan.
Maar dan had de vrouw misschien geantwoord:
„Ach, meneer, die vreemde woorden begrijp ik niet,
en de doktere, nou die make d'er maar wat van.
Zoo'n vaart zal 't niet loope hoor."
En els ik dan gezegd had, dat er im de laatsU»
twintig jaren zoo ontzettend veel gevallen van
zelfmoord bij kinderen voorkomen, vooral in
Duitschland, maar ook in Holland. En dat een
groot percentage te wijten is aan angst dan
bad ik als wederwoord kunnen verwachten:
„Ooh, dat hep ie zeker uit de krant Nou, as je
alles mot geloove, wat ze in de krante zette..
Wanneer ik dan zou verteld hebben, hoe Jan
Ligt hart als kind dikwijls door zijn groote broers
werd hang gemaakt en hij later hierover in zijn
jeugdherinneringen schrijft:
„Hoe deze angsten in mijn gemoed hebben door-
ge werk L, kan wel blijken uit het feit, dat ik later,
zelfs nog toen ik ongeveer twintig jaar oud was,
"s avonds op een eenzamen weg naar huis terug-
koerend, soms plotseling achter me keek, of me
iemand op de hielen zat, en ook wel eens een
enkele maal niet durfde omkijken, maar gejaagd
naar huis liep, terwijl het koude zweet me nit-
brak. En toen was ik twintig."
Als ik dit zou verteld hebben, had de voddenboe.
misschien spottend gezegd: „Nou, da's dan ook wc
een zenuwpees geweest, die Janhoe heet ie
ook weer?"
Wanneer ik dan had volgehouden en gezegd had:
„Nee, moeder, weet je waarom je al deze feite'
want het zijn geen dokterspraatjes of kranten
leugens, maar feiten, van je afzet? Omdat, als je
toegeeft, dat ze waér zijn, je gevoelt verplicht te
zijn van dit mooie tuchtmiddel afstand te moeten
doen. Dan zul je door liefdevol, maar tevens
mistig-streng volhouden, je kind steeds moeten
laten gehoorzamen; door het vandaag niet alles
toe te geven en er morgen „niets van te kunnen
hebben," je kracht in je eigen kalmcn evemvlcli-
tigen wil moeten zooken. Dan zul je je toevlucht
niet meer kunnen nemen tot: Haantje-pik, Zwarte
Piet, de voddenbocr-met-de-zak, de diender-die-
Jantje-meeneemt, vadcr-die-wij-'t-wel-ecns-vertellen-
zullen-als-hij-thuiakomt, de boeman, de-booze-weer
wolfof welke andere machten er meer ter be
schikking mogen staan. Dan sta je geheel alleen,
anoeder, en moet je het zélf doen. En dót wil je
niet. Want je hangt liever, terwijl Jantje achter
je rug allerlei kattekwaad uithaalt, volle drie
kwartier uit het raam om met de overbuurvrou
wen te kletsen."
Wanneer ik dit gezegd had, waarde lezer, zou ik
allang de deur voor m'n neus dichtgesmeten heb
ben gekregen. En toch had er nog wat aan toe
gevoegd moeten worden. Want, als deze Moeder
wel eens van Jezus had gehoord (en 't is helaas
best mogelij.van niet), dan had ik óók nog dienen
te zeggen:
„Ik weet wel, dat het zoo heel, heel moeilijk is,
alléén, bij al je werk, vast de teugels in handen
te houden zelifs al is je jongen nog maar 4 of 5
jaar, maar bid God, dat Hij je helpt. Die hulp
is wel noodig, doch (en christelijke ouders loopen
hier een gevaar) niet als een „boeman", waar
gij en uw kind bang voor zijn. Het is de krach
tige hulp van een liefdevollen hemelschcn Vóder."
Wij zeiden, dat wanneer wij afstand doen vau
de angst- en sohrik-methode bij onze opvoeding,
wij het onszelf niet gemakkelijker maken, motj
tevens, dat God ons helpen wil In de zeer ernstige
taak der opvoeding.
Het gevaar is echter, dat wij nu, in plaats van
met „dienders" of „boemannen" het kind met Goü
gaan dreigen.
Dat is nog veel erger, niet alleen voor het kind,
maar ook voor ons zelf, zooals wij de volgende
keer zullen zien. Wij zullen dan tevens trachten
te zien hoe God, ook voor onze kinderen, tegelijk
de heanelsche, liefdevolle Vader, als de „Heere dar
Heirsoharen" kan zijn.
Humor van den .Ouden Frits
Hoewel 't verboden was zich in burgerkleeren te
steken, had een jong officier van de lijfwacht
van den Ouden Frits dit tóch .gedaan, en wandeld
met zijn verloofde in den tuin van Sans Souci,
in de vaste overtuiging dat de koning naar Pots-
dam was.
Tot grooten solirik van 't paartje stond bij het
verlaten van een laan plotseling de koning voor
hen.
Wie ben je? vroeg de koning.
Officier van dc lijfwacht, incognito! antwoordde
de officier, correct in de houding, maar met een
hart vol vrees.
Zoo! Dan mag je wel zorgen, dat de koning
je niet hier 2iet! zei Frite, terwijl hij grinnckend
zijn weg vervolgde.
125