ONDAGSBLAD kleiT-her-kranlje PÏ3 F5 SST® «79*52.* 9 2fi?5 5? T.°.? Kf»?? Voor knutselaars II Nummer zes om den draad van ons knutscl- vorhaal weer op te nemen sinds vorige weekt is eon thee- of koffiezeef. Bodem met opstaan- den rand van 2 3 c.M. uit een klein blikje. De gaatjes sla je d'r met 'n spijker in. Handvat aan- soldeeren. 'n Mokka-filter stelt no. 7 voor. Hiertoe neem je een blikje van 8 c.M. doorsnee en 13 c.M. hoogte, plus een metkblikje van 7 c.M. doorsnee, 8 c.M. hoog. L)c „ooren" van reepen blik. In den bodem van den filter hccle fijne gaatjes slaan, dicht opeen. Deksel van l>odcm ander blikje, liet volgende gebruiksvoorwerp is 'n litermaat voor de keuken, 'n groentenblik van pl.m. 1 liter inhoud. Wijst zich vanzelf. Schaal-verdeeling proefondervindelijk aanbrengen. 'n Rasp is no. 9. De koker van een blikje van 7 c.M. doorsnCc en 8 c.M. hoogte wordt plat ge klopt; sla er met een van onderen vierkanten spijker gaten in. Bevestig het blik in een houten lijst. De ruwe kant komt op gelijke hoogte mot de lijst-oppcrvlakte. Sleutel- of naamplaatje: No. 10. Nummers inslaan met 'n spijker. Niet dóórslaan natuurlijk: Denk er aan .scherpe blikranden kunnen scheer mes-scherp voor je vingers zijn, hoor! Dus: op gepast. Oplossing van de Rebus in hel vorige nummer t^Dcn beschouwenden behoort het verleden, den handelenden do toekomst, den genietenden het heden. De laatste heeft het kleinste domein'" Nieuwe Raadsels 1. Welke monschen zetten hun voeten zóó sterk neer, dat tnon het in de gohoelo stad hooron kan? Z. Jan is wijs, muur wie is altijd wijzer? 5. Waarom is hot blad van dn l»oom gelijk aan liet menscheiijk lichaam? 4. Welke liodon zijn altijd gastvrij? B. Wie stapt van ons het eeist in bod? Dit raadt je licht niet, naar ik wed. Kunstjes en spelletjes Ilior is nu eens een kunstje, dat eigenlijk gecu kunstje is, want niemand kan het Tenminste, Diet voor den eersten keer, al lijkt het o zoo een voudig. Je legt een twoe-cn-ecn-halve centstuk op den rand van een stoel en vraagt, of ic-mand het cr met Kljn wijsvinger kan afslaan. Niet zijdelings or af schuiven, maar recht cr af slaan. Nu, dat wil ieder wel op zich nemen, daar vindt niemand wut aan. Muur nu vertel jc hun, dat jc er een paar kleine bepalingen hij wilt maken. Ten eerste moet ieder, die het doen wil, vijf stappen van don stoel af gaan staan, het linkeroog met do linkerhand be dekken cn dun snel op dun stoel toelooj>en om in één* liet geldstuk cr van af tc slaan. T'.n nu zul je zien, dat dit niemand gelukt. Ze flaan t allemaal precies... naast! Pop is ja-rig door C. M. v. d. Borg-Akkerman An-ne-ke zit recht-op in haar bed-je. Het is nog vroeg in de mor-gen, maar An- ne-ke is toch al klaar wak-ker. Weet je waar-om An-ne-ke zoo vlug is van- mor-gen? Ni-na haar groo-te pop is ja-rig, twee jaar is ze nu. AJs je ja-rig bent, kryg je al-tijd een ver- ras-sing, denkt An-ne-ke. Ze had voor Ni-na ook wel iets wil-len ma ken; een nieuw jurk-je of een man-tel-tjc. Moe-der had het ge-knipt uit een ou-de man tel van An-ne-ke zelf, en toen was ze ij-ve-rig gaan naai-en. Maar ach, het kwam niet klaar; 't was ook zoo moei-lyk al die klei-ne steek-jes net-jes naast el-kaar te krij-gen, en tel-kens zat de draad in de war. Nu had An-ne-ke niets voor Ni-na, haar groot-ste pop-pen-kind. Wat was dat jam-mer! Ze zou Ni-na nu maar ha-len, dat mocht wel van moe-der. In haar py-a-ma en op haar bloo-te voet-jes liep An-ne-ke stil-le-tjes naar be-ne-Jen. Voor-zich-tig deed ze de ka-mer- deur o-pen en trip-pel-de naar de ser-re waar Ni-na in haar wieg-je lag. Maar hoe ver-won-derd stond An-ne-ke; Ni-na lag niet meer in haar wieg-je, ze zat in haar pop-pen-stoel bij de ta-fel. Was dat Ni-na ei-gen-lijk wel? Ze had een rood kap-je op en een rood man- tel-tje aan. Ver-baasd pak-te An-ne-ke haar uit het stoel-tje, en be-keek Ni-na van al-le kan-ten; hoe schat-tig stond dat nieu-we pak-je. 't Leek Rood-kap-je wel. Wie zou haar zoo ver-rast heb-ben? Moe-der na-tuur-lyk! Ze druk-te Ni-na in haar ar-men; en hol-de met .haar de trap op. „Moe-der, kijk toch eens, kyk toch eens," riep ze jui-chend. Moe-der kwam haar al la-chend te-ge-moet. „Goe-den mor-gen, An-ne-ke," zei ze vroo- 1 ij k. An-ne-ke kuste moe har-te-lijk. ,,'k Ben toch zoo bljj, 't is net Rood-kap-je nu, u wordt wel be-dankt moe-ke An-ne-ke zat stil-le-tjes met Ni-na op haar schoot. Ze moest al-door ky-ken naar haar groo-te pop-pen-kind. Als het nu koud was, kon Ni-na ook mee naar bui-ten, want ze had nu een echt man- tel-tje. Wie had dèt kun-nen den-ken! De Kik-ker door Vroolijk Een kik-ker op een klui-tje zat, kwi-kwa-kwak Zijn ta-fel was een plom-pe-blad, kwi-kwa-kwak Hij keek zyn we-reld-je eens rond. Of hy er wat te bik-ken vond. Pap-per-la-pap! O, wat een grap. Met slak-jes, vlieg-jes, fyn en vet, kwi-kwa-kwak Heeft on-ze kik-ker wat 'n pret, kwi-kwa-kwak t Hy lacht ze toe en likt ze lief; Dan slikt hy ze op, die slim-me dief! Pap-per-la-pap, dat is geen grap! Daar kruipt een mug-je uit het gras, zom, ziem, zoem! Het danst wat over riet en plas, zom, ziem, zoem! Daar zet op eens die loo-ze guit Zyn poot jes op den kik-ker-snuit Pap-per-la-pap, dat wordt een grap Dat krie-belt kik-ker-lief ge-ducht, tsja, tsji, tsjoe! Hij niest er van, o, wat een klucht, tsja, tsji, tsjoe! Hy krabt z'n snui-tje met z'n poot, En springt dan hoep, hoep, in de sloot. Pap-per-la-pap! Was dat een grap! Grapjes Een Amerikaansch milliarclair, die meer geld had dan geest, liet zich in Rome do bouwvallen van hot Collosscuin rondleiden door een geleerd oud heidkundige, die zijn best deed, den Amerikaan het schoone ervan te doen bevatten. Do milliarduir scheen opgetogen en vroeg weldra: „Wat zou mo dat kosten als ik zooiets in Amerika liet maken?" „Dat weet ik niet," antwoordde do golccrdc. „Nu, sla or eens een slag naar," zei do milliardair gemoedelijk. De oudheidkundige lachte fijntjes cn zei: „Nu, dut zal zoo om cn nabij wel kostenzeg: twee duizendjaar!" Twco jongens stonden voor het Palace-hotel in Schcvoningcn (Pulace betockent „paleis"). „Wat zou dat bcleckcncn, „Pal-a-soc"?" vraagt do ecno jongen. „Wol, dat is duidelijk genoeg", antwoordt zijn vriend. „Je ziet toch, dat hot hotel pal an sec staat Jij bont ook allesbehalve snugger, hoor!" Vanuit de keuken hoort Moeder klolne Jan hard schreeuwen. Verschrikt guat ze naar binnen cn ziet, dat Dora bezig is, haar broertje door elkaar to schudden. „Maar kind," zegt ze, „wat doe Jc daar!" „O, niets. Moeder," zegt Dora. „Ik had vergelen, Jan's drankje te schuddon vóór hij hot innam, en dnnrom doe ik het nu maar." w 3. ZATERDAG 16 APRIL No. 16 JAARGANG 1932 behoorende bij NIEUWE LEIDSCHE COURANT Ongeloovigheid en hardigheid is hij geopenbaard die hem gezie en hardigheid des nartcn, geloofd hadden degen -n, hadden nadat hij opgc- Hoe men cr ooit toe is kunnen komen, met het Schriftverhaal voor zich, c)e opstanding van Christus voor tc stellen als alleen in het geloof der discipelen geschied, is schier onbegrijpelijk. Want zoo iets uit dat verhaal duidelijk blijkt dan is het wel dit, dat er heel wat moest gebeuren voordat zij het geloofden. Wat de Hcoro Jezus tot Thomas zeidc: „Omdat gij mij gezien hebt, Tho mas, zoo hebt gij geloofd", gold van hen allen. Ze hebben niet kunnen 6n niet willen ge- looven, dat Jezus uit de dooden weer levend ge worden was, voordat ze hem met hun oigon oogen gezien hebben. Voor ons is dit van groot belang. Want daardoor is de waarheid der opstanding van Christus des to beter tegen alle tegenspraak gevrijwaard. Bijna xoudt ge zeggen, dat de Hoere, wetendo, hoe listig in later tijden het geloof aan zijn opstanding ondermijnd zou worden, het zoo heeft bestuurd, dat elke loochening of verdraaiing van de feiten bij voorbaat, altnans voor wie de Schriften ge looft, onmogelijk is gemaakt. Zoo weet de Hoere dit kwade ten goede to koe ren, en zelfs uit het zondige aanleiding te nemen om zich nog moer te verheorlijken. Maar het zondige blijft daarom zondig. En zoo lezen we dan in het slot van hot Evangelie van Markus, in het kort overzicht van dc ver schijningen des Hoeren, van het ongeloof bij Jezus' discipelen. Ze geloovcn niet, wat Maria Magdalcna zegt, ze geloovcn niet do Emmaüs gangers. Wat is cr aan te vangen met zulke disci pelen, die de ooggetuigen niet eens geloovcn? Jozus had hen aan zich zelvcn kunnen overlaten. Want de getuigenissen waren duidelijk on ovor- tuigend genoeg. Bovendien was zijn opstanding door hem zolf voorzegd. Zijn macht togen don dood was meer dan eens gebleken in do opwek king van gestorvenen, dio hij tot het loven had teruggeroepen. Muar de Iicerc heeft hen nlot in hun ongoloovig- hcid golatcn. Hij heeft zich zclvon lovende aan hen vertoond, geopenbaard. Toch heoft hij hun zijn verwijt niet gespaard. Hij verweet hun hun ongeloovigheid cn hardig heid dor harten. Een dubbel verwijt dus. Heel anders dan menigeen onzer het zou ver wacht hebben. Jezus is ook na zijn opstanding niet de ..lieve 1101100(7' van het slappe in den grond egoïstische Christendom, dat van Gods recht niet weten wil en alleon maar ziet op be houd en redding van den mcnsch. Jozus beklaagt lijn discipelen mot geen woord. Of ze dan niet te beklagen zijn? Zeker, zo zijn diep to beklagen. Even diep als ieikirocn die door eigen schuld in lijden is gekomen en door cigon moedwillig verzuim erin blijft. Of Jezus dan geen medelijden mot hen liccft? Zeker, dat neeft hij. En dat toon! liij door zich aan hen tc openbaren. Maar bij spreekt liet niot uit Wat hij uitspreekt is een bestraffing, een verwijt Ilun ongeloovigheid cn hardigheid des harten w<us in dc eerste plaats een zonde jegens hom. liet was oen onrecht, dat ze hunnen Heere aandeden. Veel meer dan een onrecht jegens degenen die hun de blijde mare hadden gebracht. Juist zooals alle ongeloof, ook in den tegenwoordigen tijd, niet allereerst is een ongelijk dat den predikers of den belijders wordt aangedaan, maar voortkomt uit de vijandschap tegen God, die van natuur in elk zondaarshart woont. Daarom heeft Jezus bet hun ook verweten. Want al bedoelden zijn discipelen het zoo niet, het was toch feitelijk de ontkenning van zijn macht, ontkenning van zijn trouw in het vervullen van zijn belofte, ontkenning van zijn genoegzaamheid als Zaligmrkcr. En zeg nu niet, iat dit ongeloof van anderen aard was dan dat van de vijanden. Dat was het niet. De zondo bij de gcloovigcn komt niet uit een an dere bron dan bij de ongeloovigcn. Ze komt bij beiden voort uit de verdorvenheid der natuur. Ja, bij wie geloofd hebben is ongeloof des te groo- tcr zondo, omdat ze beter weten. Zelfs verwijt Jezus hen behalve hun ongeloovig heid ook nog hun hardigheid des harten. Want zo hebben nagelaten geloof te hochtcn aan hetgeen hun van Jezus werd gezegd. Hun geloof, dat zo weleer hadden gehad, is er niet door opgolcefd. Maar ze hebben ook iets gedaan. Zc hebben zich verzet tegen do overtuigende cn zoo alleszins geloofwaardige mcdedeelingen, die hun werden vorstrokt. Zonder inoruk konden die herhaalde mododcclingcn niet bl.jven. Maar zp hebben tegen dien indruk gestreden. Ze hebben zich ertegen verhard. En dat deze verharding niet gebleven is, dat ze slechts tijdelijk en voorbijgaand was, is niet to danken aan hun beter zijn dan do wereld, maar alleen aan Jezus' trouw, die hen niet aan zich- zelven overliet, maar hun ongeloof heeft overwon nen en hun ingezonken geloof weer heeft opgericht. Alleen door zijn trouwe bestraffing zijn ze ertoo gebraoht hun ongeloof te laten varen en is bun hart verloederd. Dit gedrag van Jezus' discipelen tegenover hun Heoro is con maar al te juist beeld van hot onze, zoo dikwijls wo eon oogenhiik aan onszclvcn overgelaten wordon. Want tot een loochenen van Jezus' opstanding zullen wij niet zoo licht komen. Maar zal het wel zijn, dun moeten wij ook uit het geloof aan zijn opstanding leven. Dan moet ze ons zijn de goddolijko verklaring, dat voor onze zonden is be taald. Dan moet ze ons zijn dc kracht tot een nieuw leven. Dan moet ze ons zijn een onderpand van onze zalige opstanding. En hoe dikwijls schieten we in dit drieërlei op zicht tc kort! Ja, hoe veelszins bicden wij weer stand aan zijn genade, die van hem als den leven den Christus naar ons uitgaat. Metterdaad ook ons heeft de Heere zooveel te ver wijten. Ilij gaf ons zijn woord. Hij laat het ons prediken. Wc zijn omringd van zijn volk, dat in hom gelooft En dun toch nog die ongeloovigheid cn hardigheid des harten! Het onderscheid met do lieden dor wereld is slechts dit, dut Hij cr ons too brengt (lit onge loof cn dezo hardigheid van ons hart bij onszelf to voroordeelon. Hij doet het ons zien als zonde en schuld. En dan blijven wo niet in ons ongeloof, maar bokceron we-ons weer tot hem. Dan wordt do tegenstund gebroken. Dun loeft ons geloof weer op. En daarom is Jezus' gedrag tegenover zijn disci- Banden Zondagsblad Wij dcelen onzen lezers mede, dat aan 't cindo van den jaargang tegen lagen prijs banden voor 't Zondagsblad zullen verkrijgbaar worden gesteld. Tevens stellen we ons voor bij eiken band een volledig inhoudsregister te verstrekken. Degenen, die ons Zondagsblad willen bewaren, cn dat zullen er wel zeer velen zijn, kunnen reeds nu met een en ander rekening houden. DIRECTIE. pelen in hun ongeloof cn hun verharding ook een openbaring van zijn gedrag jegens ons. Want hij is nog dezelfde ontfermcr als toen. Niet, dat hij aan ons verschijnt in lichamolijko gedaante. Maar wel doet hij als do levende Chris tus zich bij ons gelden. Hij maakt do kracht zijnor opstanding werkzaam aan ons hart. En zoo eindigen we dan met hem woer aan to nemen met dat geloof, dat wol kan inzinken, maar niet vernietigd kan worden, omdat hij het niet los laat, Dczo konnis van onszelf cn van onze Heere Jezus Christus maakt ons dan nederig tegenover hem on zachtmoedig tcgenovei onze naasten. Zachtmoedig togenover onze broedoren, zoo zij terugvallen in ongeloovigheid, zoodat wo als mid del in 's Heercn hand hen terugbrengen. Zachtmoedig ook tegenover degenen, die het Evan gelie tegenstaan, of de Heere ook hun ongeloof wilde overwinnen cn hun harde hart breken on verteodcren. Dan stellen wij ons onder Jezus, cn mei hem, togen dio dubbele zondo van ongeloof cn verhar ding. En door zijn Gocst die ons tot dien tegen stand sterkt, zoeken wij, als hij, tc behouden degoncn die zonder dien verrozen Christus even min bohoudon kunnen worden als wij. De Liefde van Jezus Willem Sluyter O Jesu, zoo de monschen, die beminnen, Hun ijdelheid eens konden recht bezinnen, Hoe zoet dat is Uw hoilge, zuivrc min, Zij stelden haast 1) hun dwaasheid uit den zin. Reik mij Uw hand, en wil mij onderstutten, En tot het eind voor alle kwaad beschutten. Zoo 'k U maar heb, o waarde Bruidegom, Ben ik gerust, al lieerde ook alles om. Mijn ziele, die Gij uit des vijands handen U hebt verlost met bloedige offeranden, En die zich nu voelt door Uw min gewond, Gij nimmermeer, o Jesu, luiten kont. O min! O mini wat werkt gij zoet van binnen! Uw zoetheid gnat te boven hert en zinnon. Ach, waar ik stang door dezo liefde krank, Ik waar gezond mijn ganschc leven lank. 3) WILLEM SLUITER. spoedig. 3) Kunt Gij, o Jezus, nimmer meef haten. 3) lang. 121

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11