HERINNERINGEN VAN EEN PREDIKANT
De familie van der Hagen
De Meerlandsche geloovigen hadden zoo graag, dal
de dominé deelde in lief en leed van 't gezinsleven,
't Was een glorie te kunnen vertellen, dat de oude
dominé had gedoopt, bevestigd, getrouwd, en daar
door de gezinnen zoo echt in 't intieme leven kende.
Van mij kon 't heele rijtje nog niet verlangd wor>-
den, dan moest je eerst jaren in Meerland go-
Btaan hebben, hetgeen sommigen van me hoopten,
terwijl anderen vonden dat verandering van spija
deed eten en een dominé 't nou niet te lang Ut
een zelfde gemeente moest maken. Ik deed m'n
best met de gezinnen mee te leven, maar kwam
daardoor te staan voor moeilijke dingen. Meeleven
beteekent toch niet je zelf opdringen of de neua
steken in andermans zaken, maar allereerst ver
trouwen winnen cn geestelijk contact zoeken. In
de geloofseenheld ligt eigenlijk de waarde van het
deelen in elkanders vreugde en smart. Vooral ala
de smart binnen klimt, heeft de menech behoeft#
aan het begrijpen en waardeeren van anderen.
Meeleven met anderen houdt verdeeling van 't
eigen leven in zich en brengt 't gevaar mee zich
zelf in de veelheid te verliezen. Eigenlijk vragen
de gemeenteleden te veel en vergeten t onbelang
rijke van menig moment Na de huwelijksinzege
ning bijvoorbeeld rekende men er op, dat de do
miné nog even aankwam om te deelen in de
vreugde. Meestal deed ik het bezoek direct na de
inzegening in de kerk. Allen zaten dan keurig in
de plooi te wachten, een paar complimentjes over
de toespraak kon ik soms in ontvangst nemen. Nn
een kwartiertje vertrok ik met 't gevoel, m'n plicht
to hebben gedaan, ik had meegeleefd, maar had 'I
zooveel waarde? Een keer kwam ik on verweent,
eenige uren na de inzegening. Men had niet meer
op me gerekend. Ik stond voor de deur. maar
kroeg geen gehoor, hetgeen te begrijpen was, daar
de heele familie, gesteund door een harmonica,
brulde: houdt er den moed maar in. Ik liep achter
om en stond plots te midden der zingenden, dia
bezig waren midden in 't heila, houla. Merkbaar
in de war werd 't verheven lied plots afgebroken,
't paste niet bij een dominé. Vader van de bruid
trachtte te vergoelijken. Een mensch kon niet altijd
psalmen zingen en zoo onder elkaar thuis dan
hoorde er een lolletje bij. Maar 't was toch echt,
dat dominé nog effe kwam en bewijs van mede
leven gaf.
Liever was ik in 't klaaghuis, de doorsnee-mensch
wordt meer veredeld door de levenssmart, dan
door de levensvreugde. Een klaaghuis vond ik in
't bijzonder bij de familie Van der Hagen. Daar
zijn gezinnen waar de misère nooit de deur uit
gaat, de eene ellende volgt hardnekkig op da
andere. Zoo was 't gezin van der Hagen, waar
dood en tegenslag voortdurend rondwaarden,
't Begin was een ziek meisje van een jaar of acht
Een tenger ding met aardige blonde krullen, vond
ik met ernstige longaandoening bij m'n eerste
bezoek in 't ledikantje. Eerbiedig vouwde het de
magere handjes», als we samen baden. Vader was
een stille man, die zeer weinig sprak over da
geestelijke dingen. Toch merkte ik dat het ziekbed
van z'n kind een geestelijk spoor achter Uet. Ia
woorden kon hij z'n innerlijk niet vertolken, hij
vond 't ook niet noodig. In z'n ziel was vertrouwen,
geloof 'n God en in Christus, dat geloof liet bij
rustig groeien. Over anderen sprak hij ook nooit,
hij Het uitsluitend dt eigen sfeer op zich inwerken
en probeerde alleen de raadselen tot oplossing te
brongen. 't Zieke kindje was wel een raadsel voor
hem, ik kon 't merken, hoewel hij nooit ojfcnlijk
7ro g, waarom moet toon jong kindje al zooveel
lijden.
Op een morgen werd ik gehaald bij bet kladje^
dat sterven ging. Bij m'n komst was de dood al
ingetreden; 't lag met vrodigen glimlach in 't wil
ledikantje. De vader wzs geroepen van 't werk
en kwam even later. Ik zie hem in z'n werkpak
nog binnen slingeren en neervallen bij de tafel,
zonder iemand te groeten. Een tijd zat fcij met
't hoofd in de handen, zacht te snikken. Niemand
sprak, de minuten schenen uren. 't Zou een wan
klank zijn geweest, als iemand de mond had open
gedaan. 't Meeleven In m'n hart kwam vanzelf,
de smart vond weerklank en tvn de vader uit
gesnikt 't hoofd uit de handen wegtrok, had ik
een verlangen om troost te vragen, voor z'n vrouw
en hem.
Ik vroeg het of hij wilde bidden. Geen antwoord
en toch wel. Hij sloot de oogen en vouwde de
handen.
Met do begrafenis was de moeder overstuur.
Vreemd, nerveus bleef ze zich vastklemmen aan
't kistje, wilde niet, dat het uitgedragen zou wor
den. Na de uitdraging volgde een krampachtig
snikken en gillen. De vader zei weer niets, z'a
lippen trilden, z'n oogen oogen waren vochtig.
Eenige weken na de begrafenis ging ik bij de van
der Hage na weer eens even aan. De vrouw waa
erg spraakzaam, druk verhalend, lachte en huild^
de man dezelfde, zei heel weinig, alleen wees hij
naar den muur. Hoe of ik het plaatje en de ge
dachte vond? Ik zag aan den muur een teekening,
kindergraf met kinderhaar omkranst In een boog
er omheen stond gedrukt: jong gestorven, vroeg
bij God.
Ik vond 't mooi, al was 't zonder artistieke waarde,
't Lag in de ziel van de moeder, maar meest van
den vader. Vroeg bij God, vooral dat bij God waa
voor hem een overtuiging uit strijd geboren. Ia
z'n moeilijk zieleleven moest alles langzaam rijpen.
Maar als 't gerijpt was, dan bezat hij 't ook, om
't nooit meer te verliezen. Z'n kind was WJ God,
dat wist hij nu zeker, hij had 1 durven opschrij
ven, aan den muur gehangen.
*t Duurde niet lang of van der Hagen werd zelf
ziek. Ik had medelijden met 't gezin, kort geleden
't kind weg, daartusschen familieleed van intie-
men aard en nu weer de man ziek. De vrouw
hield me op een morgen druk bezig. Zij had een
angstigen droom gehad. Ik moest nu eens eerlijk
vertellen of droomen altijd bedrog waren of dat ze
uit konden komen als bij Jakob en Pharao. Of
Onze-lieve-Heer nog sprak door droomen of dat
*t allemaal bedrog was. Zij was in zeer nerveuzen
toestand, angstig ten opzichte van de toekomst.
Ze had gedroomd dat ook haar man ging sterven
ert wel tamelijk gauw. Na haar mededeeling kreeg
ze een huilbui. Kalmte zou haar alleen kunnen
schenken het geloof en 't willen Gods. De droom,
die later bleek juist te zijn, had groote onrust
gebracht. Hij die mogelijk door den droom waar
schuwde kon alleen rust geven. Menscheiijke troost
la te arm. Ik kon zeggen: droomen zijn meest be
drog, 't zal zoo'n vaart niet loopen, zoo lang er
leven is, is er hoop, maar ik vond al die gezegden
te onbenullig. De angst moest uit deze ziel verdwij
nen door 't geloof alleen, de ziel moest rust vinden
bij den God van leven en dood. Het spreken hier
over in aansluiting bij 't verwonde zieleleven
geeft meestal rust.
Langzaam won de gedachte bdj haar veld, dat za
't maar rustig moest overgeven. Stel dat de droom
waarheid was, dan moest ze 't maar beschouwen
als een vingerwijzing van Hoogerhand, dan waa
't toch eigenlijk wel vriendelijk van God om haar
zoo te waarschuwen.
Van der Hagen was altijd heel stil. 't Ging zoo z'n
gangetje merkte hij op, alleen de moeheid en da
rugpijnen wilden niet wijken. Over 't geestelijke
sprak hij weinig. Hij vond 't beet om te bidden,
liet niet mei-ken of hij 't prettig vood, of 't hem
sterkte, 'I scheen allee automatisch geaccepteerd
te worden. Als ik sprak over mogelijk sterven,
dan staarde hij in de verte, zuchtte eens even
en mompelde iets onverstaanbaars.
't Ging langzaam maar zeker achteruit De dokter
had een ernstig aierlijden geconstateerd, dat wel
ongeneeslijk zou blijken te zijn. Toen de vrouw t
hoorde barstte ze uit ln tranen, haar droom waa
dus toch waar. In haar leed was de rust voor
een moment weer weg. God was toch eigenlijk
hard, beweerde ze, eerst *t kind, straks haar man.
Nerveus koud en strak, kon ze met ijzigen lach
beweren, dat 't met haar bidden was af ge loopen.
Ze geloofde niet meer, 't leven had newezen dat
gelooven toch niet hielp. Ik begreep haa. gedach-
tengang best, wist ook wel dat 't geloof uit haar
ziel niet weg was, maar dat er een conflict bcetond
tusschen God en haar. En dat conflict moest za
zelf oplossen in 't spreken met God in 't gebed.
Van der Hagen kende de emoties van z'n vrouw
zelf niet Hij lag schijnbaar rustig te verwerken
zijn gang naar 1e eeuwigheid. De laatste weken
waren diep tragisch. De giftstof deed hem dell-
roeren. Vier man moesten hem tegenhouden. Ik
stond er bij toen hij me verzocht te helpen. Hij
stikte bijna van angst, hij rnoeel een klok van
den muur halen, die hij met z'n kranke brein zag
hangen. In doodsangst huilde hij, wroetend en
trekkend om weg te komen. Zulk lijden had ik
nog niet meegemaakt, 't was ontroerend, hier viel
mede te leven in den waren zin. Na dergelijke
aanvallen ging hij slapen, sliep diep en lang. Als
hij wakker werd, vertelde hij vreemd van spinnen
en webben. Z'n ziekte bracht dit moe. Hij was
meest in de war, 't godsdienstige begreep hij niet
moer. Kort daarna ia hij bulten bewustzijn da
eeuwigheid ingegaan.
Bi.' de begrafenis, toen Ik een woord sprak In huls,
viel m'n oog op de teekening van het kJradergr&fje.
Geen twee maanden later ging Ik den vader begro-
ven. Wat een leed in een enkel gezin! Wat
leed in de wereld. Hoe leeg klinkt ons zeggen,
ons troosten; in 't samen bidden ligt d&n de groote
kracht, hoewel took ieder 't eigen leven moet
verwerken.
Christus is opgeetanden
Al van der martelaars handen.
Dies sullen wij alle vro sija,
Christus wil ons troont sija.
Kyrie eleisonl
Dit ln de 16e eeuw over geheel Nederland ver-
breide liedje werd, al naar plaata en omstandig
heden, gevarieerd. Zoo zongen de Nederiandsoha
en Duitsche soldaten in 1573 bij de belegering
van Haarlem voor de wallen:
Christus is opgestanden.
Te Haarlem is een buit voorhanden.
Dies sullen wij alle vro sijn.
Morgen sal de stad ons sijn.
Kyrie eleisonl
Hoever we hier van het wezenlijke Paaaohfeest
af zijn, is duidelijk.
De boerenjongens zongen een anderen tweede»
regel, nJ.:
T* avond zullen wij vuren branden.
Vanwaar dit vroeger algemeen verbreide Paasch-
vuur? Het was een overblijfsel van het oude Ger-
maansche feest van Ostra (vandaar In 't Du if ach
nog de naam Ostern, en in 't Engelsoh: Easter);
de godin van licht, liefde en leven. Het Ostar-feest
was 't feest van het ontwakende leven, en ter eera
van de licht-godin werden overal waar Germanen
woonden, groote vuren gebrand. Het was heilig
schennis, Iets van dit vuur af te nemen. De men-
schen juichten bij het hoog opvlammen van het
Ostra-vuur. Zelfs de zon had haar aandeel in da
feestvreugde. Naar 't oud geloof sprong ze bij ft
verrijzen drie maal op van vreugd. We mogen dan
ook wel gelooven, dat onze voorouders in paascb-
nacht vóór dag en dauw bij de hand waren *a
stonden te turen om 't springen van de zon te
zien. Want wie 't zag had reden, zich een goed
jaar te voorspellen. Nu, de wensch was vermoede
lijk ook toen de vader dor gedachte, en velea
zullen in alle ernst gemeend hebben, de zonder
linge dans van de zon te hebben gezienl
Ook de gewoonte, zich met Pasohen in eea
nieuw pak te steken, is van het Ostra-feest af
komstig. Dan moest Immers de geheele wereld,
ook de mensch, worden vernieuwd!
Tot voor enkele eeuwen kwam het volk nog ia
gelagkamera of buiten op 't land te z&men voor
het houden van den eierdans. Geblinddoekt moest
men, al hinkende, een ei uit een kring wegdansen.
Ook dit feest was weinig stichtelijk. Het was de
kastelein, die bij dit vermaak wél voer. De schout
met zijn dienders waren gewoonlijk in de buurt
van de plaatsen, waar eierdansen gehouden wer
den, want vechtpartijen waren aan de orde van
den dag.
Het ei (eveneens zinnebeeld van het ontwakend#
leven) heeft tot nu toe zijn traditioneels plaata
behouden. Weken vóór Pasohen liggen de suiker
en chocola-paascheieren al voor de ramen der
banketbakkerswinkels, en maken ons met hua
vroolijke kleuren op het naderende feest opmerk
zaam.
Nóg worden er wel paaschvuren gebrand in ons
land, nóg worden er paaechhrooden en -eieren
gegeten, maar over 't geheel is er van zoovele
oude paaschgebruiken weinig overgebleven. Veel
stichting hebben we daar niet bij verloren wèl
veel ontstichting, maar één nadeel heeft 't wel:
ons volksleven is er door verarmd, karakteristieks
volksgebruiken zijn ermee verdwenen. Onz« tijd,
die élles nivelleert, heeft het Paaschfeest als
volksfeest met zijn strijkstok'' vlak gestreken.
Mocht er een verdieping van ons Paasch feest-vis-
ren tegenover staan. Don kan dit verlies ons tot
winst worden.
Rommeldemette" was een ratel-, klaf>- en tra|>
concert, dat de jongens in de toen nog Katholieks
Nederlanden in de kerk ten gehoore brachten
ccn luidruchtig vreugdebetoon wegens het nade>
rende einde van de Vasten. De Vasten. Heer,
erbarm U onzer.
102
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
Opgestaan
door
M. A. M. Renes-BoMingh
Uit het verre, vreemde tropenland ie ze gekomen,
zij en haar broertjes en nog een zusje, dat een
jaar ouder is dan zijzelf, vier kleine slachtoffers
van den grooien, wreeden oorlog. Hun vader was
daar pionier van de Europeesche beschaving op
een klein stntionsemplaccment, ver vooruit gescho
ven In de Afrikaansohe wildernis, totdat de .groote
menschcnmoord ook tot daar doordrong en man
nen tot vijanden maakte, die elkander van te voren
zelfs ln gedachten geen kwaad hadden toege-
wenscht.
Toen werd op een vroegen morgen Mariechens
Vader dood Mj zijn seintoestel gevonden en een
uur inter Ing ook de moeder uitgestrekt op den
vloer van het houten blokhuis en hoorde niet meer,
hoe de kinderen haar vroegen om brood, om de
sleutel van de etenskast, hoe ze eindelijk hart
brekend gingen zitten snikken, dicht op elkaar
gedrongen, als een hoopje ellende, en zoo ver mo
gelijk verwijderd van die stille, koude moeder, die
hun plotseling zoo'n vreemden angst aanjoeg.
Daarna begon hun zwerftocht. Een oude neger
vrouw nam de kinderen mee op haar vlucht naar
de kust. Daar werden ze op een boot geladen en
overgeladen en nog eens overgeladen als stukken
ballast, door menschen, die hun taal niet verston
den, en hun jammerlijke ellende niet zagen, tot
dat eindelijk, toen de nood geheel onoverkomelijk
scheen, en de verlatenheid van alle kanten grijns
de, een veilig huls wijd z'n deuren opende en een
moederlijk hart zich over hen heenboog, en er met
ze gesproken werd in de taal, die hun moeder
sprak in een ver, en ach zoo zonnig verleden.
Toen had Mariechen weer iemand om „Mammie"
tegen te zeggen en de nieuwe Mammie omklemde
ze met haar magere, bruine armpjes totdat de
slaap de spieren ontspande en ze neergelegd kon
worden in het frissche ledikantje, toegedekt en
goenacht gekust met stil weemoedig gebaar.
En nu zit ze ln school, met haar geel tropenge-
zichtje en sluike, haartjes tusschen al die blonde,
blozende Hollandertjee, en luistert mee naar het
Bijbelverhaal, waarin verteld wordt van het aller
ergste, dat ooit op deze wereld gebeurd is.
Daar, op dien heuvel buiten de stad, is het kruis
opgericht en men heeft er aangehangen Hem, die
alle kinderen hebben leeren liefhebben en eeren
op Zijn tooht door het heilige land. Was Hij het
niet, die aan het doohtertje van Jalrus het leven
terug gaf; die den melaatsche Zijn hand op 't zieke
hoofd lei, om hem beter te maken?
De omstanders hielden hun klecren bij elkaar, om
toch maar met geen tipje van hun gewaad in
aanraking te komen met die vreeselijke besmetting.
Maar Hij was niet bang; Hij maakte den man
weer gezond. En heeft hij niet altijd de kinderen
om zich heen geroepen en gezegd, dat ze Zijn
schaapjes waren, die Hij zelf hoeden en verzorgen
En nu hangt Hij daar aan het kruis, en er is nie
mand, die Hem helpt of ook maar een vriendelijk
woord tot Hem spreekt. En al erger wordt de
pijn en de zon brandt zoo fel, en de Heiland krijgt
zoo'n dorst Och, daar vraagt Hij om water, maar
niemand geeft 't Hom, niemand.
Dan wordt 't heelemaal donker en sterft Hij. Da
zon kruipt er voor weg achter de wolken en da
menschen slaan hun handen voor de oogen. Zo
durven niet meer kijken. Ze worden bang voor het
dreunen van den grond onder hun voeten, en voor
hun eigen geweten, dat hun zegt, dat ze den
Heiland vermoord hebben. Maar aan den voet van
heuvel staat een klein hoopje discipelen en vrou
wen, die schreien. Die zijn niet bang, wèl bedroefd,
omdat Hjj eerst nog zulke pijnen heeft moeten
En de kleintjes, die daar twee a&n twee in hun
bankjes zitten, met de handjes eerbiedig samen.
zijn ook bedroefd. Hun oogen kijken groot naar
de juffrouw, die zoo ernstig is en mot een andera
stem spreekt dan gewoonlijk. Die juffrouw vindt
ihet zelf ook heel erg, dat kunnen ze we! merken.
Daardoor komt 't zeker ook, dat ze niet met een
paar vroolijke woordjes van haar stoel afwipt, om
de volgende les te begninen, maar nog even zitten
blijft en naar buiten kijkt in de regengrauwe lucht.
i'te van Golgotha, die in de klas blijft
hangen en alles en allen omhult.
En dan staat plotseling Mariechen op in haar bank.
Roerloos heeft ze zitten luisteren en haar gezichtje
is mee betrokken, toen het allerergste kwam, maar
nu straalt het van vreugde.
„Ik weet, hoe 't verder ging," zegt ze, „ik weet het;
en ze hoeven niet bedroefd te wezen, want
Ze roept met haar verheugde stemmetje de juf
frouw weer tot de klas terug. „Ja Mariechen
weet jij het?"
„Ja, en nu ben ik vandaag een béétje bedroefd,
en Donderdag en Vrijdag en Zaterdag ook, maar
Zondag niet meer, want op Zondagmorgen is da
Heiland opnou vertel ik niet verder," want
ze ziet, hoe de juffrouw waarschuwend den vinger
tegen den mond legt, daar ze voor morgen te
volle vreugde van het Opstandingsverhaal bewa
ren wil. „Nou vertel ik niet verder, maar Zondag..."
Zoo'n klein Marieke, zoo'n Zondagskindje, dat da
grootste van alle vreugden zóó diep voelen kao.
Haar ouders liggen begraven in 't verre land, hun
graf zal ze later niet eens terug kunnen vinden,
en van haar familie weet ze alleen, dat moeder
een boek had, met veel portretjes er in, maar 't
boek is verloren gegaan en do namen zijn ver
geten in de ellende van de reis.
Ze is zoo'n eenzame kleine zwerfster, als misschien
nog niet dikwijls een kind geweest zal zijn. Maar
achter haar leventje staat toch de Heere. Zou Hij
daarom misschien haar overgeplant hebben uit de
wildernis in dit deel van Zijn gemeente, omdat
Hij weet, dat niet dan die vreugde haar ooit vol
doening zal kunnen geven? Niets dan de vreugde
van den opstandingsdag, niets dan Hij-zelf?
Karakter
Karakter, dat naar Goethe's woord slechts
midden In den strijd der wereld kan verworven
worden: karakter maakt den mensch tot wat hij
voor zijn modemenschen is. Een zwak karakter
is als een drijfzand en een moeras, men kan er
niet op vertrouwen het maakt den medemcnsch
tot twijfelaar, ongoloovige en gedesillusioneerde.
Een sterk karakter is een baken in den nacht,
een arm, die den moede ondersteunt en den twij
felmoedige weer nieuw vertrouwen geeft.
Do groote geldpaniek van 1857 geeft een good voor
beeld /an het vertrouwen eener geheele menigte
in een enkelen man, die getoond had, karakter
te bezitten.
In dat jaar werd een vergadering bijeengeru»
pen van de presidenten der verschil ka de banken
in New York.
Toen gevraagd werd, hoeveel peroertv «w> goud
er dion dag uit de verschillende banken ge
haald was, antwoordden sommigen: 50 andoren
«elfs: 75 Maar Mozes Taylor, de president van
de City-Bank zei, tot ieders verwondering:
„Wij hadden vanmorgen 400.000 in de Baak,
en vanavond 470.000!"
Terwijl dus de andere banken om uitbetalingen
werden bestormd, was het vertrouwen in de City-
Bank, die onder het beheer stond van den hoog-
slaanden en allerwoge om 't zeerst geach ten
Taylor zóó groot, dat men bij hem kwam depo-
neeren wat uit andere banken was weggehaald!
De lof der liefde van Coornhert
De liefde is goet, ende doet goet. Altyt laet sy
haar goedheydt anderen ghenyeten. Voor anderen,
niet voor haar selve, leeft sy. So lioht en warmt
de sonnc ons, nyct haar selve. So bcdouet do lucht
het landt voor ons, nyet voor haar selve. So
draught het aa-tryck vruchten ...ir ora, nyet voor
haar selve; ende so draught het schaap voor on#
de wolle ende geeft meloK, nyet voor zich zelve.
^irk Volkerts Coornhert.
de mensoh het brengen kan met de gaven van
Gods algomeone genade.
Wie nooit zijn brood ln tranen at,
Wie nooit in smartelijke nachten
te schreien op zijn leger zat.
Die kent U niet, U, hemelmachtenl
Gij, die van de hemel zijt,
Alle leed en pijn kunt stillen
Hem, die dubbel nooddruftig Is,
Dubbel mot Uw troost vervullen,
Ach, ik ben dit jagen moe,
Waarom al die smart en vreugd?
Zoete vrede, kom ach kom in mijne borat!
Over alle toppen Is rust,
In alle kruinen
Speurt ge
Nauw een zucht;
De Vogels zingen ln 't woud.
Wacht maar, spoedig
Rust gij ook.
4) Vertaling van Anth. Donker.
Zijn fiere tred
Zijn edel figuur.
Om zijn mond die glimlach
En zijn oogen vol vuur.
Zijn boeiend spreken
En zijn stom,
Die handdruk, ach,
Die kus van hem
Die Ten Kate toch met z'n kussen vol toovergloedl
De tweedeel Lge blogr&phie van Ludwlg, met de
schitterende Illustraties ia overvloed, en de ver
taling van Donkers „Fauet" bewijzen, dat de
groote dichter In 't kleine Holland zijn vele ver
eerders heeft. Als dichter was hij meester op alle
wapens; ala univeraeele geest een bewijs hoe ver
99