VOOR DE
LETTERKUNDIGE KRONIEK DOOR A. WAPENAAR
I Goethe, de geschiedenis van een mensch,
door Emil Ludwig, geautoris. vertaling
van Madeleine Böthlingk (2 deelen)
met 63 portretten, illustraties en facsi-
milé's.
Uitg. v. Loghum Slaterus'Uitgeversmij,
Arnhem 1931.
II Goethe's Faust, opnieuw -vertaald door
Anthonie Donker.
Uitg. als voren, 1931.
D ui tschl anti's grootste dichter Johann Wolfgang
Goeihe stierf 22 Maart 1832, en ondanks de ongunst
der tijden zal geheel Duitsnhland feestelijk hem
herdenken, die al9 lyrisch, episch en dramatisch
dichter de letteren van zijn land gedurende zijn
lange leven heeft verrijkt met de onvergankelijke
schatten van zijn scheppend genie.
Hij behoort aan allo tijden en aan alle volken.
En daarom gedenken ook wij dien held, dien vorst
in het rijk der literatuur, dien primus inter pares.
Wat een geweldig productieve geest was hijl
Niet alleen als dichter. Ook als prozaïst.
Niet alleen als scheppend kunstenaar.
Ook als man van exacte wetenschap.
In de natuurwetenschap heeft hij, zelfs, hoewel
dilettant, en als zoodanig door de vakmenschen
genegeerd, baanbrekend werk verricht. Om iets te
noemen: hij heeft de anatomie beoefend, voorna
melijk de osteologie (ibeenderleer) en hom komt
de eer toe, te hebben ontdekt het z.g.n. tusschen-
kaaksbeen (waarin de boven-snijtanden zijn ge
plaatst). Op het terrein der plantkunde vindt hij
de grondgedachte der metamorphose, die insluit
de leer van de ontwikkeling. Deze groote dichter
blijkt ook groot i ls denker, want een van Darwin's
voorloojMM's zegt van hem dat Goethe „de geniale
dwaasheid beging een halve eeuw te vroeg met
zijn ontdekking te komen, toen er nog geen bo
tanici waren die ze konden bestudeeren en begrij
pen," de ontdekking n.l. dat bloamorganen als
kroon en kelk, meeldraden en stampers slechts
vormveranderingen zijn van het eenige oorspron
kelijk plant-orgaan, het oer-blad. Deze dichter-
denker komt langs de weg der intuïtie via het
experiment verder dan de vakgeleerden van zijn
tijd.
Hij schreef een .kleurenleer", die hem naam deed
maken in de optiek.
Wonderlijke combinatie van wetenschapsmensch
en scheppend kunstenaar!
Een universcelc, synthetisch denkende en dichten
de geest, zooals elke eeuw er nauwelijks één te
zien geeft.
Waarom we zoo de nadruk leggen op deze syn
these vam denken en dichten, van daad en droom
in één persoon, een synthese die al te zelden voor
komt?
In onze oppervlakkige tijd is menig jongmensch,
die een dichterlijk talentje in zioh heeft ontdekt,
van do stellige overtuiging dat hij nu a-sociaal
mag wezen en leven; dat hij als aesthetisch pana-
sietje alleen door zijn versjes, die hij zoo nu en
dan „afscheidt", een zeker recht heeft verworven
on-maatschappelijk te vegeteeren op wat anderen
presteeren voor hem in een burgerlijk, mensch-
waardig bestaan.
Zulke niets-nutters kunnen zioh door Goethe om
trent een andere levenshouding laten beleeren,
indien zij nog voor nutte leering vatbaar zijn.
Laten ze Ludwig's Goethe eens gaan lezen, deze
boeiende biognaphie, de eerste van de cyclus, die
den biograaf een wereldreputatie bezorgde, omdat
dit genre nieuw was, en het tegendeel van ver
velend.
Als jonge man, even dertig jaar, „Geheimrat" aan
ihet hof van Carl August, hertog van Saksen-Wei-
mar-Eisenach, schrijft hij in een brief: „De dag
taak, die mij is opgedragen, die dagelijks gemak
kelijker en tevens moeilijker voor mij wordt,
eischt bij droom en wake mijn tegenwoordigheid.
De begeerte om de pyramide van mijn bestaan,
waarvan de basis is gegeven en gegrondvest, zoo
hoog mogelijk op te bouwen, overtreft alle andere
en gunt mij haast geen oogenblik vergetelheid. Ik
mag niet dralen, mijn jaren schieten op en mis
schien breekt het noodlot mij als ik er midden in
ben en de toren van Babci blijft onvoltooid. Men
zal er tenminste van zeggen, dat het een stout
ontwerp was."
In zoo'n zin of wat is de spanning van Goethe's
geweldige vitaliteit voelbaar.
„Der tatige Goethe" (de werkzame Goethe) bleef
hij zijn leven lang. En daar hij tot z'n laatste
levensdagen toe vol-op „tatig" bleef (de „Faust"
voltooide hij kort voor zijn dood) heeft hij zijn
.geloof" getoond uit zijn werken, het „geloof", dat
de engelen, zingend bij het sterven van Faust, dien
ze omhoog voeren, aJdus formuleeren:
Wer immer strebend sich bemüht, den können
wlr eriösen.
Goethe werd 28 Aug. 1749 te Frankfort a/Main
geboren, als zoon van den patriciër Johann Caspar
Goethe, wiens vader kleermakersgezel was ge
weest, en Elisabeth Textor, dochter van een burge
meester. Een jaar later kreeg hij een zusje, Cor
nelia genoemd.
De oude Goethe had de titel van „Geheimrat" zich
weten te verwerven, en hij was een bekwaam
rechtskundige. Wolfgang zooals de jonge
Goethe genoemd werd zou ook in de rechten
studeeren. Hij is eerst in Leipzig een drietal jaren,
de meest gevaarlijke van zijn heele leven, student
geweest.
Zwaar ziek is hij daarvandaan thuis .gekomen; hij
scheen gebroken voor goed; een verboemeld leven.
Dan komt de inkeer: hij wordt geestelijk beïnvloed
door een vriendin van zijn moeder, Fraülein
Klettenberg, die bij de Hernhutters behoorde.
De jonge Goethe sloot zich daar ook bij aan, maar
toen hij de depressie door was, zijn gezondheid
normaal, kwam de ware Goethe te voorschijn: de
selbst-herrliche mensch, die „strebend" zich in
spant, zichzelf te verlossen.
Eerbied voor de Bijbel, eerbied voor Jezus heeft
Goethe wel altoos behouden, maar een Christen
is hij niet geweest. Spinoza wees hem de weg naar
een eigen wereld- en levensbeschouwing, die pan
theïstisch georiënteerd was. Hij heeft het zelf zóó
gezegd: „Het komt er ten slotte maar op aan,
dat men gelooft; wat men gelooft, doet er
eigenlijk niet toe."
Ludwig zegt het zóó: Goethe was „geloovig zonder
een Christen te zijn, zuiver zonder moraal, open
voor het onzichtbare, zonder het zichtbare te ver
achten, aan een eeuwigheid zonder laatste oordeel
geloovend."
En dan: „Het „rein-menschelijke" is zijn moraal,
het zetX?lijke ziet hij als een hoofdbestanddeel
van de menschelijke natuurHet is ongescha
pen en aangeboren schoone natuurWat is de
deugd anders als datgene wat in elke toestand
passend is
Ziehier de religie van en naar de menschelijke
natuur: 't is de „god" in ons, die het eerste en
laatste woord heeft. In die zin heeft Goethe als
geestelijk leidsman school gemaakt. Zijn religie is
nog altoos up-to-date.
Goethe, het „Zondagskind", wiens geest zich naar
zooveel zijden vruchtbaar heeft kunen ontplooien,
schreef eens:
Wie wetenschap en kunst bezit
die heeft daarmee de godsdienst
Maar wie die beidon niet bezit
die kan niet zonder godsdienst
D.w.z.: voor de massa zij de religie aanbevolen,
de heroën van de geest kunnen volstaan met
wetenschap en kunst, want deze openbaren hem
de wereldgeest in zijn mysterieuse „ewig-wei-
bliche" vruchtbaarheid en altoos weer met ver
wondering slaande openbaringen van schoonheid.
Goetlhe, zeiden we, een Zondagskind.
Door den vorst van Saksen-Weimar geroepen aan
diens hof, nauwelijks dertig jaar, is hij in Weimar
gebleven tot zijn hooge ouderdom toe. Eerst was
hij daar gezantschapsraad, later minister van
onderwijs en schoone kunsten, directeur ook van
de Hofschouwburg.
Veelbewogen was zijn leven niet, als we letten
op het uiterlijk gebeuren. Eens werd in zijn wo
ning een nachtelijke inval gedaan door Fransche
soldaten 't was in de dagen van Napoleon. Toen
was het een vrouw, die hem beschermen wilde
met haar eigen leven: Christiane Vulpius, met
wie hij al jaren in „vrije liefde" saamhuisde en
die hij nd dat zelfopofferend bewijs van liefde,
tot wettige vrouw verkoor. Met haar had hij een
zoon, August, van wien de vader veel verdriet
beleefd heeft; een zoon wiens ongeluk het mis
schien was een geniale vader te bezitten.
Overigens: Goethe heeft van zijn leven iets grootsch
weten te maken; een imposante gestalte was hij
naar het lichaam en naar de geest.
Rondom hem staan beroemde tijdgenootcn: een
dichter als Schiller, geleerden als I,nvater, Herder,
Wieland; allen echter in zijn schaduw.
De vrouwen spelen van zijn jongelingsjaren af
een belangrijke rol in zijn leven. Eros heeft hem
tot aan de rand van de dood gevoerd. Hij heeft
menige „schoonheid" liefgehad met een liefde,
die onweerstaanbaar was; maar altoos weer
vluchtte de dichter, die zioh niet wilde laten bin
den voor goed, naar de vrijheid, waarin hij zijn
passie kristalliseerde tot schoone lyriek. Eén keer
zelfs was hij deftig verloofd, maar verbrak de
band. En het huwelijk heeft hij ten slotte niet
geschuwd. Vergeten we niet, dat hij leefde in een
tijd waarin en aan een hof waar het met de moraal
niet zoo nauw genomen werd.
Met Charlotte von Stein, de vrouw van den opper
stalmeester van den hertog, heeft hij jaren lang
een platonische „verhouding" gehad.
Zeker is het dat hij door stfige „tütigkcit" in een
veelzijdig-hedrijvig leven de zelftucht kon hand
haven, voor een geweldige geest als de zijne on
verbiddelijke eisch.
Zijn tijd was die der Romantiek, der reactie op het
rationalisme. Beroemd was hij met één slag als
schrijver van het tragisch-overgevoelige: Das Lei
den des jungen Werthers", een liefdesdrama dat
een zelfmoord-epidemie verwekte, een boek, dat
Napoleon zeven maal heeft gelezen en naar Egypte
meenaim, zooals hij zelf aan Goethe bekende, dien
hij eens ontmoette met de woorden: Vous êtes un
homilie. (Gij zijt een kerel.)
Goethe heeft later bekend, dat jeugdwerk niet
moer te durven lezen, omdat hij zich in dat ver
haal bevrijd had van de smartelijke desillusies
«ener jeugdliefde
In ons land heeft Rhijnvis Feith onder invloed
van Goethe zich laten verleiden tot zijn valsch-
gevoelige, tranenrijke, nu onleesbare romans.
Bilderdijk heeft zijn Zwolschen vriend een keer
verrast met de werken van Goethe.
En hij stierf, zooals hij had geleefd.
„Ziet een mooie vrouwekop met zwarte lokkei)
prachtig van kleur tegen een donkere ach
tergrond.
Dan zegt hij: „Doe toch de luiken open dat er meer
licht binnen kan komen.
„Meer licht" voor ons woorden van dien ster.
venden heros vol diepen zin
Aun de onsterfelijkheid geloofde hij, om de „tatig.
keit" van zijn geest aan de overzijde van de dood
uit te leven.
Maar voor hem was het Kruis van Christus als
voor de Grieken, een ergernis, want hij heeft zijn
leven lang geschuwd de tragiek van de zonde te
peilen; ihij speelde er mee een aesthetisch spel,
waarin hij overwinnaar wou blijven. Hij redde het
zonder dien Eéne.
Redde hij het? Op die vraag heeft hij vóór honderd
jaar het goddelijk antwoord gekregen
(Wordt vervolgd.)
Wie altijd strevend zich inspant,
hem kunnen wo verlossen.
90
JEUGD
Waarom grootmoeder
zoo schrok
door
Gera Kraan van den Burg
(Vervolg)
Alle menschen stapten uit en de conducteur gooi
de de beugel om.
Jellie, nog altijd aan moede r's arm, ging mee het
Villapark in. Nog een minuut of vijf loopen, dan
waren ze er.
„Avondlicht", heette grootmoeders huis.
Jellie liep er over te denken, dat het toch eigen
lijk een vreemde naam was. Zonnehoek, zooals
daar aan de overkant was veel mooier. Of zou
Oma haar huis zoo genoemd hebben omdat de
straatlantaarn 's avonds zoo gezellig naar binnen
scheen?
„Ik zie het huis al", zei moeder, „jij ook?"
Jellie had over dien naam loopen denken en ver
geten uit te kijken maar nu zag ze in de voortuin
van grootmoeders huis een jongen staan.
„Ber staat ons op te wachten, moeder", riep ze
blij, „en Nan is er ook! O, wat leuk".
En ze holde vooruit, terwijl moeder met haar
koffertje achteraan kwam.
In de voordeur stond tante Rie en achter een
raam zag Jelie grootmoeder verschijnen. Oma in
een zwarte japon en een klein kanten mutsje bo
ven op haar grijze haar. Als Jellie „Oma" zei
moest ze altijd het eerst aan dat mutsje denken,
want ze kende in Rotterdam niemand, die er zoo
een droeg. En toch stond het fijn en deftig, vond
Jellie.
Intusschen was mevrouw Laarveld ook binnen 't
hekje gekomen en in de gang groetten allen el
kaar. Moeder was 't eerst in de kamer, om maar
gauw bij Oma te wezen. Leuk was dat, als je
moeder tegen iemand anders óók weer „moeder"
hoorde zeggen. Nét of moeder dan ineens jonger
werd.
Een klein poosje mocht Jellie nog met Ber en Nan
buiten spelen.
„Nu gaan jullie zeker weer naar je tante Stien",
zei tante Rie toen en Nan en Ber begrepen haar
wenk.
„Van middag komt Jellie wel eens kijken, waar
jullie gelogeerd zijn; dan breng ik haar wel
even", zei tante Rie, toen de twee andere kinderen
vertrokken
Om half twaalf, vóór de koffietafel, ging Jellie
haar afscheidsvisite brengen bij tante Stien.
„Tante Stien", het klonk zoo bekend; Jellie kon
zich niet meer voorstellen, dat ze heelemaal geen
familie was; 't leek nèt alsof ze haar al jaren had
gekend. Onderweg begon het weer zachtjes te
druppelen en toen ze bij 't huis van de nieuwe
tante kwam, lag de tuin ongezellig en verlaten
in de regen. De schommel, met opgetrokken, inge
krompen touwen, stond leeg en de ribes had
haar bloempjes verstopt Hu, 't leek wel alsof
Maart teruggekomen was, en in eens vond Jellie
*t niet meer zoo erg, naar Rotterdam terug te
moeten gaan, morgen: nu was het in de winkel-
stralen weer gezelliger dan hier.
Bor speelde in de serre met de kinderen van
tante Stien, Nan lag op den divan met een boek
en ieder zei, dat het toch jammer was dat het
weer begon te regenen op den laatsten dag.
Jellie bracht de boodschap van tante Rie over en
vroeg of Ber en Nan 's middags kwamen. Ze had
den er niet veel zin in.
„Bij oma is zoo weinig om mee te spelen," zei Ber.
„Ik wou dit boek graag uitlezen," zei Nan.
„Hè, komen jullie maar, misschien wordt het nog
wel droog en anders ben ik zoo alleen," bedelde
Jellie. „Tante Rie zal wel iets leuks bedenken."
Tante Stien hielp Jellie om haar wensch te krij
gen en Ber en Nannie beloofden, dat ze zouden
komen.
„Zoo kindje, ben je daar? En heb je Ber en Nan
uitgenoodigd voor vanmiddag?" vroeg tante Bie,
toen Jellie thuis kwam.
„Ja tante, ze komen," vertelde Jellie blij."
Maar tante keek niet vroolijk.
„Zóó, dat is eigenlijk jammer," zei ze langzaam.
„Ik moet vanmiddag onverwachts een paar uren
weg, naar een vergadering in Utrecht, en nu ben
ik bang dat jullie het te druk maken voor groot
moeder. Vind je 't erg jammer, wanneer ik ze
laat afzeggen?"
Tante hoefde geen antwoord af te wachten. Ze zag
Jellie's gezichtje betrekken en dat zei genoeg.
„Nu; als jullie me dan maar beloven, héél, héél
•til te zijn. Komen ze vroeg?
„Dat weet ik niet, tante!"
(Wordt vervolgd)
De groote prijsvraag
Aan de jongens en meisjes, die een extra mooi ver
zorgde oplossing hébben ingezonden, is als troost
prijs verzonden een gebonden exemplaar van- De
Kerstvacantie van Jo en Jan, door P. J. Riesecuw
(uitgave G. F. Callenbach te Nijkcnk).
Ik ontving reeds venscheidene bedankjes.
Ook Piet Hoogewoud te Schiedam behoorde tot de
gelukkigen.
Benut de komende vacantiedagen nu ook ecnl
extra voor knutselen!
DE JEUGDREDACTEUR,
Kleurplaat
Als je de teekening eerst met carbonpapier er
tusschen op stevig papier overneemt en je kiest
heldere, frissche kleuren, dan blijft de krant on
geschonden en je hebt meteen een aardige
versiering voor je kamertje.
Veel succes, hoorl
In Zeist
Jellie had heerlijke dagen in Zeist. Met Pasohen
was het zulk prachtig weer, dat ze telkens lange
wandelingen maakten. Nannie had een fiets; die
was wel een beetje groot voor Jel, maar 't ging
tooh en heusch leerde ze al een beetje fietsen.
Jellie kon zich niet begrijpen, dat ze nog zoo kort
geleden geprutteld had over de regen en de kou.
Als 't mooi weer bleefdan kon ze fietsen als
ze naar huis terug ging.
Maar och's Woensdags sloeg het weêr om.
Dat was jammer, want nu bleef er niets over dan
spelletjes in huis, die ze heel den winter al had
den gedaan. Bij tante Stien van Ber en Nan mocht
je sjoelbakken, maar dat was voor oma te veel
lawaai.
Donderdag na Paschen was do laatste dag, dat de
kinderen samen in Zeist zouden zijn.
„De laatste dag dat je hier bent moet je maar
niet veel weggaan, Jellie," had tante Rie gezegd.
„Dat is niet aardig voor oma. Ga tante Stien van
ochtend maar goeiendag zeggen, en vraag of Ber
en Nannie vanmiddag 'n poosje hier komen, dan
maken we samen een wandeling als het droog
blijft."
95