JOHANN WOLFGANG GOETHE
22 MAART 1832 BIJ ZIJN HONDERDSTEN STERFDAG 22 MAART 1932
DUITSCHLANDS <36t©©72¥I löDClKlfEÜ
Goethe eeren wij als kunstenaar, als taal
virtuoos. als denker, als geleerde, als staats
man. als onvermoeid werker.
Maar liefhebben, omdat wij voelen, deze
man is ons in orize beste gevoelens en heilig
ste overtuiging verwant, gelijk wij een Von
del. een Revius, een Gezelle, een Jaqueline
van der Waals liefhebben, neen, dat kun
nen wij Goethe niet.
Goethe viert, wat wij niet vieren mogen.;
Goethe gaat voorhij aan het hoogste, dat wij
kennen en gelooven.
Goethe is de heiden en zijn kunst is, zij
mose dan religieus zijn door-en-door en zelfs
hier en daar een Christelijke schijn aanne
men. heidensch en als zoodanig kunnen wi>
haar waardeeren. En die waardeering kan
en mag echt zijn.
Ik denk hier aan een bekend, wonder
schoon opstel van J. Jac. Thomson, waar hij
het heeft over een modern bock, dat hij
slechts kan bewonderen, wanneer hij het
aanvaardt zooals hij de kunstwerken uit de
wereld van 't antieke heidendom aanvaardt.
„Wie zal tegenspreken dat ze schoon zijn?
En wie zal verbieden om er door ontroerd
te worden?" Maar als het gaat, om „de
uiterste waardeering", dan zegt toch zijn
ziel „neen".
Zoo is het ook met Goethe. Schoonheid, die
ontroert, treft men bij hem in ruime mate
aan. Als mensch, geleerde en filosoof heet
het in een Deutsche Literaturqeschichle is
Goethe een der grootste mannen van alle
tijden. Zijn diepzinnigste werken zijn onuit
puttelijke bronnen van wijsheid en schoon
heid, omdat hij er alle schatten van zijn
rijke zieleleven in gelegd heeft. Veel daar
van is tot gemeengoed geworden van alle
ontwikkelden. De groote drama's, die wij in
de levensschets hebben genoemd, wie hoor
de nooit hun namen? Maar ook de vele
klfi.ne juweeltjes, vleugjes zuivere poëzie,
wie las nooit zijn Heidenröslein, Das Veil-
chm, Jagers Abendlir.d, zijn ballade Erlkö-
niq, zijn Zauberlehrling? Wanderers Nacht
lied II kent ieder:
ÏTber allen Gipfeln
1st Ruh',
In allen Wipfeln
Spürest du
Kauni einen Hauch;
Die Vögelein schweigen im Walde
Warte nur, balde
.Ruhest du auch.
Bij „de uiterste waardeering" gaat het
echter om meer, gaat het om het levensbe
ginsel. En dan moeten wij „neen" zeggen,
om na' Goethe, gelijk Dr. van der Leeuw op
merkt „het leven is in zijn hoogsten en
diepsten niet-Christelijken vorm".
Laten wij ter adstructie hiervan een twee
tal uitspraken van de dichter uit zijn laat
ste levensperiode Ranhalen, de periode dus
van Faust, de periode, waarin Goethe de
winst trachtte te bergen, die een heel leven
van zoeken en dwalen, lijden en werken
hem had opgeleverd.
In 1832, vlak voor zijn dood, liet Goethe
zich aldus uit tegenover zijn secretaris
Eckermann:
„Vraagt men mij, of het met mijn aard
overeen komt Christus te aanbidden en hem
eerbied te betoonen, dan zeg ik: ab-oluut!
Ik buig me voor hem als voor de goddelijke
openbaring van het beginsel der hoogste
zedelijkheid".
Van Christus als Middelaar Gods en der
menschen, wil Goethe niet weten. Evenmin
als hij gelooft aan het bestaan van een per
soonlijk God, gelijk men Hem in de belij
den ieschri 'ten der kerk vindt aanvaard:
„Er zijn twee standpunten aldus de
oude dichter waar vanuit men den in
houd van den bijbel kan beschouwen. Er
is het standpunt van een soort van ocr-reli-
gie, van de zuivere natuur en rede, die van
goddelijke herkomst is. Deze zal eeuwig de
zelfde blijven en ze zal bestendig blijven
gelden, zoolang er menschen zijn, die doo>
God zijn uitverkoren. Maar zij is slechts voor
uitverkorenen en veel te edel en te hoog, om
algemeen te worden. Vervolgens is er het
standpunt van de Kerk. dat van zeer men-
schclijken aard is. Het is broos en voort
durend aan het veranderen, maar ook zij zal
voortdurend blijven veranderen, zoolang ei-
zwakke menschelijke wezens zullen zijn. Het
licht van de onvertroebelde, goddelijke open
baring is veel te zuiver en stralend, dan dat
het geschikt zou zijn voor arme en zwakke
menschen om het te verdragen
Omstreeks 1800 stond Goethe niet maar
onverschillig, doch heslist vijandig tegen
over het kerkelijk Christendom. De dichter
erkende geen openharing door middel van
de Schrift, maar alleen een openbaring Gods
in de natuur.
Én nu Faust. De Voorafspraak in den He
mel herinnert al te sterk aan de geschiede
nis van .Tob. Ook hier een onderhoud tus-
schen de Heere en Mephistopheles over het
aardsche leven. Daarbij ontvangt de laatste
Welnu, het zij zoo! 'k laat het aan u over!
Gij zijt een minderwaardige dief, een roover.
Tracht maar gerust, ik laat het kalm ge
beuren,
Dien geest nu naar de diepte mee te sleuren,
En sta vernietigd, sta gchpel verstomd.
Wanneer gij eind'lijk tot de slotsom komt:
Een menschdie goed is, mag wel somtijds
dwalen.
Den rechten weg zal hij toch eind'lijk halen.
Doctor Faust begint nu zijn tocht door de
wereld, begeleid door zijn duivel, tot wie hij
aldus spreekt:
Laat mij in diepe zinlijkheid
Mijn gloeiende begeerten stillen.
Vervul geheel mijn mensch lijk willen
Door hartstochtonvej-winlijkheid.
Laat ik mij storten in genieten.
Rol aan het rad van avontuur.
Faust gaat zich wijden aan „verderflijk
zingenot". Hij neemt zich dat voor. maar hij
doet het ook. Wij volgen hem naar de dron
kemanspartij in Auerhachs kelder te Leipzig
en op zijn tocht naar de heksenkeuken, wij
zijn getuigen van zijn liefdeshandel met
Gretchen, die hij in 't verde-f stort, zien
hem tegenwoordig bij de Walpurgisnacht
in 't Hartsgebergte en als toovenaar aan
'skeizers hof, waar hij het rijk uitredding
uit nood bezorgt en als deel neme- aan de
sieke Walpurgisnacht in de vlakte van
Pharsalos. Faust krijgt van liPt leven, wat
hij er van heeft begeerd: „alles wat de
mcnsrhheid toebedeeld is".
En hoe is nu het einde van dit leven?
Engelen dragen het onsterfelijk deel van
Faust de hemel binnen, zingend
Gc-ed is thans het deel. dat leeft.
Dat leeft voor alle tijden:
Wie altijd strijdt en altiid streeft.
Dien kunnen wij bovriiden.
Wanneer de hoogere liefde maar
Bedwingt het liefdelooze.
Dan nadert hem de engelenschaar
En redt hem van den booze.
Wie het goede zoekt, wie streeft, wie „red-
Mich sich homi'iht", hij zie onbevreesd de toe-
i komst tegemoet. Hem ducht geen kwaad
j Wie steeds krachtdadig streven hlijft. zal
I door de zalige geesten gedragen worden in
de zalige gewesten der eeuwigheid...
Genoeg om te doen zien, hoe de Christen,
bij alle waardpering van Goethe's kunst hom
„de uiterste waardeering" niet schenken
kan, en „neon" zeggen moet, zelfs in deze
h e rrl e n k i ngsd ago n
Wie Faust aanhangt, kruisigt Christus.
Goethe's Ouders
„Goethe's
Wereldbeschouwing"
van
Dr. Herman Wolf
Groot is het aantal werken over en van
Goethe's leven en werk, speciaal in Duitsch-
land, in deze dagen verschenen.
Ook de Wereldbibliotheek, die door haar
uitgaven: Goethe door E. d'Oliveira en de
vertalingen van Faust 1 (door Adama van
Schel tenia), Faust 11 (door Nico van Suchte-
lon). Zielsverwanten (door Nico van Suchte-
len, Torqualo Tasso (door Boutens), lphi-
genia (idem) en Egmond (door Jaarsma)
tot Goethe's bekendheid in Nederland zoo
veel heeft bijgedragen, heeft zich thans niet
onbetuigd gelaten.
Een omvangrijke studie van Dr. Herman
Wolf, die zich reeds in zijn De persoonlijk
heidsidee bij Meister Erkhart, Leibnitz en
Goethe en Ideeèn en prnbhmen in Goethe's
Faust een degeuik Goetiie-kenner heeft ge
toond, deed zij 't l.cht zien: „Goethe's Wc-
r dab esc hou u ing en Levenswijsheid" (1932)
De groote verdrihste van Dr. Wolf is, dat
hij hel her er Ier verspreid-liggende ma
teriaal inzake Cmne's geestelijke en filo
«•off che pers». •nujKlietd heeft bij elkaar ge-
I rachl, geran >rhi\? pp verklaard.
Tier en rer versprpid-liggend materiaal,
limners. a"lii>; Dr Wolf al dadelijk aan-
ti o. i, GopMiï v as geen systeniatisch-filoso-
fis-h denVi i evenmin als hij een systema
tisch natuuronderzoeker was. F.en volledig
ron.j stelsel opgebouwd op de grond
slag van kennisleer en logica, en de belang
rijkste wijsgpenge problemen behandelend,
treft men bij hpni niet aan.
Goethe kwam als diep denker en ernstig
strever natuurlijk in aanraking met die pro
blemen, Goethe heeft gepoogd er mee tot een
oplossing te komen, beeft onderzoeht wat
■al verwante geesten er over hebben ge
dacht en gezegd en van dat alles, van dat
zoeken en tasten en studeeren is overge
gaan in zijn poëzie en prozageschriften en
Met de studie der filosofie als wetenschap
»eon Goethe reeds op 15-jarigen leeftijd,
aar toch was hij reeds spoedig er van
overtuigd dat het denken over het denken
iet baatte.
In een knappe, instructieve Inleiding
schetst Dr Wolf Goethe's ontwikkeling als
denker. Wii volgen de dichter on zijn levens
haan en zien nauwkeurig bepaa'd de in
vloeden, die hem hebben gevormd: Herder,
Bruno. Spinoza bovenal, Linnaeus, Plato,
Kant, Schelling enz.
In het tweede hoofdstuk gaat de auteur
na, hoe de dichter over de wiisbegeerte in
het algemeen pn de denkers, die hem het
meest hebben beïnvloed, oordeelde.
In bet verdere deel van het boek zijn dan
Goethe's opvattingen inzake de natuur, de
mensch, kunst en kunstenaar en godsdienst
de voornaam~te hoofdstukken, waarmee
de filosofie zich inlaat weergegeven in
onderling verband gerangschikt en bespro-
Aan het slot van zijn studie heeft Dr. Wolf
Spreuken. Aphorismen, een Chrnnoloqisch
Overzicht van Gorthc's Leven en Werken en
Aanteckeningen opgenomen.
Een welkom boek, dat het inzicht in de
machtige persoonlijkheid die Goethe was,
ten zeerste verheldert.
Goethe en Napoleon
Op het bekende, belangrijke vorsten-cort-
-res te Erfurt (1808) waren keizer en dich-
ir heiden tegenwoordig.
Goethe ontmoette Nano'eon aan het ont
rijt en deze zag hem langdurig in de oogen.
Toen keerde hij zich naar do hem omringen
de hovelingen en zei: Dat is een man!
„Nur ein einzig Talent bracht' ich der
Meisterschaft nah: Deutsch zu schreiben"
I. KIND.
Geheimrat Caspar Goethe, de vader van
de beroemde dichter, was een selfmade-man.
Hij had het gebracht van kleermakersgezel
tot bekwaam jurist. Het opperste gerechtshof
te Wetzlar echter weigerde hom een a'
was het onbezoldigd ambt te géven. Heefl
de groote zoon in het werk van de ouder
dom nog zijn vaders miskenning willen wre
ken, toen hij deze dialoog in zijn machtige
tooneelen invoegde:
Leerling:
Het recht is iets, dat ik vermijd
Mephisto:
Ik ken uw afkeer is niet dwaas
Het officieele recht, helaasl
Alwat tot recht en wet behoort,
Dat sleept zich als een ziekte voort.
Leerling:
Mijn afkeer blijft dus onbetwist,
'k Word liever alles, dan jurist.
En een sterke eerzucht èn een soort re
vanche voor wat hem onthouden was heb
ben Caspar Goethe geleid tot het besluit zijn
uitzonderlijk begaafde oudste, Johann Wolf
gang, op te voeden tot een puhliek ambt.
Wél trof vader Goethe het, dat in deze
dezeirde dorst naar kennis, dezelfde weten
schappelijke aspiraties leefden als in hem
zelf.
Vóór zijn achtste jaar schreef hij Fransch,
Grieksch, Latijn en Italiaansch. Toch was
zijn opvoeding niet uitsluitend intellectua
listisch Caspar Goethe wijdde zijn zoon
ook zoo grondig mogelijk in in de dingen
van het heel gewone, alledaagsche leven.
Iets, wat zeker de ontwikkeling van zijn
dichtergave zeer ten goede zal gekomen zijn.
RiIke heeft er op gewezen, hoe noorlzak
het Is, dat de dichter levenskennis bezit, er
varingen op allerlei gebieden van het veel
zijdige bestaan van mensch en maatschappij
En Goethe zelf was zich wel sterk bewust,
dat de schakeeringen van gebeurtenissen en
lotgevallen, dat de werkelijkheid, de zake
lijkheid, om heel modern te spreken, de
grondslag vormen moeten van alle kunst.
heet het en elders:
Greift nur hinein ins volle Menschenleben.
Ein jeder lebt's, nicht vielen ist 's bekannt.
Und wo Ihr 's packt, da ist 's interessant.
Niet te verwonderen is het, dat ook het
dichterlijk talent zich reeds vroeg bij de
fijngevoelige knaap openbaarde. Elk jaar
bood hij zijn vader op diens verjaardag ecu
bundel „gedichten" van vijfhonderd bladzij
den aan. Op achtjarige .leeftijd schreef hij
Latijnsche gesprekken onder de titel Jeugd
werk!
Twee gewichtige voorvallen uit de jeugd
periode van 's dichters leven moeten met
name wo-den vermeld, omdat zij groote in
vloed hebben gehad op zijn godsdienstige en
artistieke ontwikkeling.
De Goethe's wa-en van huis uit tamelijk
rechtzinnig. Wolfgang's moeder gaf haar
zoon godsdienstonderwijs. „De Heilige S'chiif,
aldus E. d'Oliveira in zijn Goethe-bio-
grafie met haar hartstochtelijke, diepbe
wogen taal, met hare helden, zinnebeelden
en idyllen, met haar warmp gebeden en haar
trillende liefdesliederen, werd den veelwe
tenden, immer-zoekenden knaap in waar
heid het Boek der boeken; zij hielp hem zijn
verstrooide geleerdheid ordenen".
In deze tijd echter 1755. Goethe was toen
zes jaar) vond de ve -schrikkelijke aard- en
zeebeving plaats te Lissabon, Waarbij zestig
duizend menschen 't leven lieten. Deze ge
beurtenis bracht de knaap aan 't wankelen:
„Wat! riep hij uit, onze God die aarde en
hemel geschapen heeft en in stand houdt:
God, die volgens ons eerste geloofsartikel
zoo wijs en goed*» rieren is, is God onvader
lijk genoeg om brave en slechte menschen
in één slag te vernielen? Dat kan ik niet
gelooven".
Niet gelooven!... Goethe heeft zich van
uit de, zij het dan in meer of minder sterke
mate, Christelijke sfeer van 't ouderlijk huis
losgemaakt en ontwikkeld tot heiden.
Wat Gretchen tot Faust zegt:
mag zeer ZPker als een autobiografisch"
zelfverklaring worden beschouwd,' van de
toen hij zijn beroemdste drama schreef
reeds hoogbejaarde riichter-staatsman.
Eens was Faust geloovig. Pest was er in
de stad en toen ging hij:
Jn tranen, zuchten, handenwringen
i onzen Lieven Heer, die alles kan,
Het einde van die ziekte af te dwingen".
Maar, erkende hij in later dagen:
In mijne ziel, ach! wonen er wel twee,
En d'eene wil nooit met de andere mee,
De eene klemt, In wilde lijfsbegeert
Zich aan de wereld vast, haar lust en I
De andere heeft zich ver van 't stof
gekeerd." j
De eerste heeft het gewonnen. Faust i
treedt in collegiale omgang met Mephisto. I
de verpersoonlijking van het kwade. Mephis-
to, die hem van het leven doet genieten, die**
hem met zijn slinksche streken en duivels I
listen tot zonde en wroeging brengt.
En dan is het, dat Faust aan Gretchen 1
zijn pantheistische wereldbeschouwing, die
eigenlijk een belijdenis is van het-niets-we-
ten, openlegt:
Wie mag zich roemen:
"k Geloof in hem?
Wie durft bedoelen.
Bij diép Rcvoelen,
Te zeggen: ik hoor nooit zijn stem,
De A orqvatter,
De Albehouder,
Vat en behoudt hij niet
U, mij, zichzelven?
Ziet ge niet den hemel omhoog zich welven.'
En wentelt niet, gelijk een wonder,
De liefelijke aarde er onder?
En ziet ge niet opgaan aan den hemel
Der sterren vriendelijk lichtgewemel??
En als ik u aanzie, van oog tot oog,
Stijgt dan het bloed niet in u omhoog.
En klopt u heimlijk het harte niet
Onzichtbaar, zichtbaar, in ver verschiet?
Vervul u van die oneindigheid,
En als ge daarin dan zalig zijt,
Geef het een naam! En spreek dan tot
Geluk! of I-Iari! of Liefde! of God!...
Ik voel 't, maar ik ben onbekwaam
Daarvoor te vinden den rechten naam;
Naam is een klank slechts, een geluid,
Dat hemelgloed in neev'Ien sluit
De tweede gebeurtenis, 'van groote betee-
kenis voor Goethe's leven, was de zeven
jarige oorlog tussc.hen Pruisen en Oosten
rijk, die een jaar na de aardbeving van
Lissabon uitbrak. Deze oorlog b-acht de
Franschen in Frank'ort. Onder die Fran-
schen waren lieden met kunstzin. De Fran-
sche schouwburg maakte goede zaken en
trok de jonge dichter onweerstaanbaar aan.
Hij werd ingewijd in de geheimen en tech
niek van het toonpel- en schouwburgleven,
en begon zelf ook tooneelstukken te sehrij
ven in de geest van het F-ansche treursoel.
Het tooneelspelen zat de knaap in 't bloed
en de meest beroemde werken uit zijn oeuvre
zijn dan ook geschreven voor het theater.
II. STUDENT.
In September 1765 verwisselde Gosthe zijn
■rnhnnrtenlaats Frankfort voor de acarlp^-.
stad Leipzig. Zijn studentenperiode eindigde
niet zoo opgewekt en zonnig als ze begon
nen was. Studeeren deed hii in Leipzig wel,
ook schonk hij wel aandnrht aan de rech
ten, waarvoor hij ter academie was geto
gen, maar behalve aan het werk, gaf Goe
the zich in die jaren ook over aan braspar
tijen en zelfkwelling. September 1768 keer
de hii in de ouderlijke woning terug om er
herstel te zoeken en te vinden. Goethe was
echter van de sfeer van het Goethe-huis te
zeer vervreemd, om er nog te kunnen aar
den: voo" de tweede maa! gaat hii naar de
Universiteit, thans naar Straatsburg, dat
zich in Fransehe handen bevindt.
Tn Straatsburg versnelt zich Goethe's evo
lutie met g-oote kracht. Een tegenzin krijgt
hii er tegen de Fransehe tragedie, ook te
gen de Fransehe wuftheid; bewust wordt hij
zich er van, voor alles Duitpcher te zijn, door
hem heen vaart de nieuwe geest van het
ionge Duitsehland van Lesring, Klonstock.
Herder! Tn St •aatsburg ook zet Goethe on
der zijn studiën en kunstbeslommeringen
door ziin in Leipzig aangevangen liefdele
den voort in zijn verhouding tot Frederike
Rrion. Goethe is echter, na zijn promotie in
1771. e" voor teruggeschrikt, de aanvanke-
liikn band voor die des huwelijks te verwis
selen. ziin liefde bleef onvergelijkelijk ver
hii de haro ten achter.
Nadat hii het licentiaat in de rechten heeft
behaald, vestigt Goethe zich in Frankfort
als rechtsgeleerde. Maar steker dan de
rechtspraktijk, boeide hem de dichtkunst.
Dé figuur van Götz van Berllchinge-n leef-
ther, het boek was ook een echt tijdboek, een
boek, dat de geest van Weltschmerz en sen
timentaliteit, die toen in de mode was, tot
uiting bracht. Goethe's tijdgenootcn leefden
in het boek. Achtmaal we -cl het nog in 1774
herdrukt! Werthers eo.tuum kwam in de
mode, Werther's zelfmoord werd door lieden
van beiderlei kunne nagevolgd. In Leiozig
werd het böek verboden, in Milaan publieke
lijk verbrand. Een drietal jaren bracht de
nu tot ver in het buitenland beroemde dich
ter weder door in het ouderlijk huis, waar
zijn literaire glorie maar nauwelijks in staat
was Geheimrat Goethe's ongenoegen om
trent het bohèmien-achtige leven zijns zoons
te beteugelen.
Het eind van 1775 h-acht de groote keer
in het leven van den dichter: het is een eind
punt en een begin tegelijk. Hertog Karl
August noodigde hem uit, naar Weimar over
te komen, om hem in het regeeren bij te
III. STAATSMAN.
Een eigenaardig tweetal: Karl August,
aartshertog van het 1000 vierkante kilome
ter groote Weimar en zijn dichterlijke raads
man. door temperament en levensopvatting
elkander verwant Beiden nok leefden dc
eerste jaren" van hun samenwerking harts
tochtelijk mee het ongebonden, mondaine
leven dat aan het hof en in de stad werd
gevonden.
,,'t Was wel een hof van jonge menschen,
j zegt Joh. de Meester in zijn boekje over
Goethe's liefdeleven. De hertog zelf voelde
I zich student. Studentikoos ging hij ook om
met Goethe. Deze wist blijkbaar, wat hij
doen kon; hij vermocht en durfde veel;
groot staatsbelang kwam er ook nooit in het
spel."
Toch heert Goethe in het miniatuur-rijk
van Karl August nuttig werk verricht.
„Zijn unive.rseele gaven deden hem een
groote rol spelen. In het rijkje heersrhte
eer» toestand van zeldzame verwarring. Goo-
th'! wist er orde te scheppen: met alles be
moeide hij zich* met brand en met wters-
nood. met de keuring van soldaten en met
den wijnbouw, met de financiën en den vrij-
A/ cAt X
de in zijn geest reeds, toen hij nog in Straats
burg wa<: eenmaal thuis we-d het drama
onder gelijke naam in korte tijd afgemaakt.
Dit stuk maakte 'Ie dichter op slag tot eer.
beroemd man. Zijn afkeer voor het gernani
reerde en wufte der Fransehe stukken wer
den hie - echt bevonden, in schitterende stijl
geeft Goethe hier echte levende menschen.
De zomer van 1772 bracht de jonge ju
rist door in Wetzlar, ten einde zich aan het
hoogste Duitsche gerechthof verder te be
kwamen. De toestanden aan deze rechtbank
waren ver:-e van schitterend: zestienduizend
processen wachtten er op behandeling! Het
korte verblijf te Wetzlar zal voor Goethe's
juridische vorming wel niet van veel betee-
kenis zijn geweest. Een dieper indruk heb
ben de lotgevallen met Cha-lotte Buff, de
verloofde van ziin vriend Kestner, on hem
gemaakt. Wolfgang was aanvankelijk on
kundig van de verhouding, wanrlp Ke tner
en Lotte tot elkaar stonden. Deze ongeluk
kige liefde hee t hem ge-insnlreerd tot ziin
bek°nrle ronran Die T.eiden r>*s iungrn Wer-
thers. een roman, van grooter heteekenls nog
om de inv oed die hij uitoefende op tijdge-
nooten en literatuur (ook de onze) dan om
de artistieke waarde.
Goethe gaf' niet alleen eigen wrange le
venservaring en -beschouwing in do Wer-
Ai
t WctaAgfrip/rzi-iG+t
t ï-A S J 1
fiMiVle]. Overal was hij tegenwoordig en ovc^
al greep hij in. Er was geen gebied, waar
heen zijn belangstelling zich niet richtte,
geen vak dat hij niet bestudeerde, ook bij
na geen waarin hij niet iets wezenlijks heeft
gepresteerd". (D\ K. F. Proost.)
Goethe bezat zonder twijfel staatsmansga
ven. Al mocht hij clan ook aan Vrouwe Von
Stein, zijn bizondere vriendin uit deze le
vensfase, hij gelegenheid van zijn verhef
fing in de adelstand, schrijven: „Hoeveel
heerlijker zou ik mij bevinden, indien ik,
van den strijd der politieke elementen verre,
tot kun'ten en wetenschappen, waarvoor ik
ben geboren, mijnen gerst kon wenden."
In de staatsman Goethe ging echter r
de dichter nóch de gehorde onder. Wel
waren de jaren 1770—1785 niet zijn vrucht
baarste op dichterlijk gebied, maar toch
werden de ronian Wilhelm Meister, de dra
ma's Iphigenie auf Tauris en Torqualo Tas
so. het gedicht Die Geheimnisse ontwor-^n
Fn terwijl de minister^iMe mogelijke mn«'te
dep I de financieele toestand van Sak^n-
Weima in orde te krijgen daarbij \oort
durend tegengewerkt door de hertog
maakt hii toch uitgebreide studie- in de bo
tanie, geologie .anatomie, ostelologie (leer
der beenderen). In 1784 ontdekt de dichter
het tussoheukaaksbeon. Plantkunde trekt
Goethe en wij
Goethe's Levensgang