JOHANN WOLFGANG GOETHE 22 MAART 1832 BIJ ZIJN HONDERDSTEN STERFDAG 22 MAART 1932 DUITSCHLANDS <36t©©72¥I löDClKlfEÜ Goethe eeren wij als kunstenaar, als taal virtuoos. als denker, als geleerde, als staats man. als onvermoeid werker. Maar liefhebben, omdat wij voelen, deze man is ons in orize beste gevoelens en heilig ste overtuiging verwant, gelijk wij een Von del. een Revius, een Gezelle, een Jaqueline van der Waals liefhebben, neen, dat kun nen wij Goethe niet. Goethe viert, wat wij niet vieren mogen.; Goethe gaat voorhij aan het hoogste, dat wij kennen en gelooven. Goethe is de heiden en zijn kunst is, zij mose dan religieus zijn door-en-door en zelfs hier en daar een Christelijke schijn aanne men. heidensch en als zoodanig kunnen wi> haar waardeeren. En die waardeering kan en mag echt zijn. Ik denk hier aan een bekend, wonder schoon opstel van J. Jac. Thomson, waar hij het heeft over een modern bock, dat hij slechts kan bewonderen, wanneer hij het aanvaardt zooals hij de kunstwerken uit de wereld van 't antieke heidendom aanvaardt. „Wie zal tegenspreken dat ze schoon zijn? En wie zal verbieden om er door ontroerd te worden?" Maar als het gaat, om „de uiterste waardeering", dan zegt toch zijn ziel „neen". Zoo is het ook met Goethe. Schoonheid, die ontroert, treft men bij hem in ruime mate aan. Als mensch, geleerde en filosoof heet het in een Deutsche Literaturqeschichle is Goethe een der grootste mannen van alle tijden. Zijn diepzinnigste werken zijn onuit puttelijke bronnen van wijsheid en schoon heid, omdat hij er alle schatten van zijn rijke zieleleven in gelegd heeft. Veel daar van is tot gemeengoed geworden van alle ontwikkelden. De groote drama's, die wij in de levensschets hebben genoemd, wie hoor de nooit hun namen? Maar ook de vele klfi.ne juweeltjes, vleugjes zuivere poëzie, wie las nooit zijn Heidenröslein, Das Veil- chm, Jagers Abendlir.d, zijn ballade Erlkö- niq, zijn Zauberlehrling? Wanderers Nacht lied II kent ieder: ÏTber allen Gipfeln 1st Ruh', In allen Wipfeln Spürest du Kauni einen Hauch; Die Vögelein schweigen im Walde Warte nur, balde .Ruhest du auch. Bij „de uiterste waardeering" gaat het echter om meer, gaat het om het levensbe ginsel. En dan moeten wij „neen" zeggen, om na' Goethe, gelijk Dr. van der Leeuw op merkt „het leven is in zijn hoogsten en diepsten niet-Christelijken vorm". Laten wij ter adstructie hiervan een twee tal uitspraken van de dichter uit zijn laat ste levensperiode Ranhalen, de periode dus van Faust, de periode, waarin Goethe de winst trachtte te bergen, die een heel leven van zoeken en dwalen, lijden en werken hem had opgeleverd. In 1832, vlak voor zijn dood, liet Goethe zich aldus uit tegenover zijn secretaris Eckermann: „Vraagt men mij, of het met mijn aard overeen komt Christus te aanbidden en hem eerbied te betoonen, dan zeg ik: ab-oluut! Ik buig me voor hem als voor de goddelijke openbaring van het beginsel der hoogste zedelijkheid". Van Christus als Middelaar Gods en der menschen, wil Goethe niet weten. Evenmin als hij gelooft aan het bestaan van een per soonlijk God, gelijk men Hem in de belij den ieschri 'ten der kerk vindt aanvaard: „Er zijn twee standpunten aldus de oude dichter waar vanuit men den in houd van den bijbel kan beschouwen. Er is het standpunt van een soort van ocr-reli- gie, van de zuivere natuur en rede, die van goddelijke herkomst is. Deze zal eeuwig de zelfde blijven en ze zal bestendig blijven gelden, zoolang er menschen zijn, die doo> God zijn uitverkoren. Maar zij is slechts voor uitverkorenen en veel te edel en te hoog, om algemeen te worden. Vervolgens is er het standpunt van de Kerk. dat van zeer men- schclijken aard is. Het is broos en voort durend aan het veranderen, maar ook zij zal voortdurend blijven veranderen, zoolang ei- zwakke menschelijke wezens zullen zijn. Het licht van de onvertroebelde, goddelijke open baring is veel te zuiver en stralend, dan dat het geschikt zou zijn voor arme en zwakke menschen om het te verdragen Omstreeks 1800 stond Goethe niet maar onverschillig, doch heslist vijandig tegen over het kerkelijk Christendom. De dichter erkende geen openharing door middel van de Schrift, maar alleen een openbaring Gods in de natuur. Én nu Faust. De Voorafspraak in den He mel herinnert al te sterk aan de geschiede nis van .Tob. Ook hier een onderhoud tus- schen de Heere en Mephistopheles over het aardsche leven. Daarbij ontvangt de laatste Welnu, het zij zoo! 'k laat het aan u over! Gij zijt een minderwaardige dief, een roover. Tracht maar gerust, ik laat het kalm ge beuren, Dien geest nu naar de diepte mee te sleuren, En sta vernietigd, sta gchpel verstomd. Wanneer gij eind'lijk tot de slotsom komt: Een menschdie goed is, mag wel somtijds dwalen. Den rechten weg zal hij toch eind'lijk halen. Doctor Faust begint nu zijn tocht door de wereld, begeleid door zijn duivel, tot wie hij aldus spreekt: Laat mij in diepe zinlijkheid Mijn gloeiende begeerten stillen. Vervul geheel mijn mensch lijk willen Door hartstochtonvej-winlijkheid. Laat ik mij storten in genieten. Rol aan het rad van avontuur. Faust gaat zich wijden aan „verderflijk zingenot". Hij neemt zich dat voor. maar hij doet het ook. Wij volgen hem naar de dron kemanspartij in Auerhachs kelder te Leipzig en op zijn tocht naar de heksenkeuken, wij zijn getuigen van zijn liefdeshandel met Gretchen, die hij in 't verde-f stort, zien hem tegenwoordig bij de Walpurgisnacht in 't Hartsgebergte en als toovenaar aan 'skeizers hof, waar hij het rijk uitredding uit nood bezorgt en als deel neme- aan de sieke Walpurgisnacht in de vlakte van Pharsalos. Faust krijgt van liPt leven, wat hij er van heeft begeerd: „alles wat de mcnsrhheid toebedeeld is". En hoe is nu het einde van dit leven? Engelen dragen het onsterfelijk deel van Faust de hemel binnen, zingend Gc-ed is thans het deel. dat leeft. Dat leeft voor alle tijden: Wie altijd strijdt en altiid streeft. Dien kunnen wij bovriiden. Wanneer de hoogere liefde maar Bedwingt het liefdelooze. Dan nadert hem de engelenschaar En redt hem van den booze. Wie het goede zoekt, wie streeft, wie „red- Mich sich homi'iht", hij zie onbevreesd de toe- i komst tegemoet. Hem ducht geen kwaad j Wie steeds krachtdadig streven hlijft. zal I door de zalige geesten gedragen worden in de zalige gewesten der eeuwigheid... Genoeg om te doen zien, hoe de Christen, bij alle waardpering van Goethe's kunst hom „de uiterste waardeering" niet schenken kan, en „neon" zeggen moet, zelfs in deze h e rrl e n k i ngsd ago n Wie Faust aanhangt, kruisigt Christus. Goethe's Ouders „Goethe's Wereldbeschouwing" van Dr. Herman Wolf Groot is het aantal werken over en van Goethe's leven en werk, speciaal in Duitsch- land, in deze dagen verschenen. Ook de Wereldbibliotheek, die door haar uitgaven: Goethe door E. d'Oliveira en de vertalingen van Faust 1 (door Adama van Schel tenia), Faust 11 (door Nico van Suchte- lon). Zielsverwanten (door Nico van Suchte- len, Torqualo Tasso (door Boutens), lphi- genia (idem) en Egmond (door Jaarsma) tot Goethe's bekendheid in Nederland zoo veel heeft bijgedragen, heeft zich thans niet onbetuigd gelaten. Een omvangrijke studie van Dr. Herman Wolf, die zich reeds in zijn De persoonlijk heidsidee bij Meister Erkhart, Leibnitz en Goethe en Ideeèn en prnbhmen in Goethe's Faust een degeuik Goetiie-kenner heeft ge toond, deed zij 't l.cht zien: „Goethe's Wc- r dab esc hou u ing en Levenswijsheid" (1932) De groote verdrihste van Dr. Wolf is, dat hij hel her er Ier verspreid-liggende ma teriaal inzake Cmne's geestelijke en filo «•off che pers». •nujKlietd heeft bij elkaar ge- I rachl, geran >rhi\? pp verklaard. Tier en rer versprpid-liggend materiaal, limners. a"lii>; Dr Wolf al dadelijk aan- ti o. i, GopMiï v as geen systeniatisch-filoso- fis-h denVi i evenmin als hij een systema tisch natuuronderzoeker was. F.en volledig ron.j stelsel opgebouwd op de grond slag van kennisleer en logica, en de belang rijkste wijsgpenge problemen behandelend, treft men bij hpni niet aan. Goethe kwam als diep denker en ernstig strever natuurlijk in aanraking met die pro blemen, Goethe heeft gepoogd er mee tot een oplossing te komen, beeft onderzoeht wat ■al verwante geesten er over hebben ge dacht en gezegd en van dat alles, van dat zoeken en tasten en studeeren is overge gaan in zijn poëzie en prozageschriften en Met de studie der filosofie als wetenschap »eon Goethe reeds op 15-jarigen leeftijd, aar toch was hij reeds spoedig er van overtuigd dat het denken over het denken iet baatte. In een knappe, instructieve Inleiding schetst Dr Wolf Goethe's ontwikkeling als denker. Wii volgen de dichter on zijn levens haan en zien nauwkeurig bepaa'd de in vloeden, die hem hebben gevormd: Herder, Bruno. Spinoza bovenal, Linnaeus, Plato, Kant, Schelling enz. In het tweede hoofdstuk gaat de auteur na, hoe de dichter over de wiisbegeerte in het algemeen pn de denkers, die hem het meest hebben beïnvloed, oordeelde. In bet verdere deel van het boek zijn dan Goethe's opvattingen inzake de natuur, de mensch, kunst en kunstenaar en godsdienst de voornaam~te hoofdstukken, waarmee de filosofie zich inlaat weergegeven in onderling verband gerangschikt en bespro- Aan het slot van zijn studie heeft Dr. Wolf Spreuken. Aphorismen, een Chrnnoloqisch Overzicht van Gorthc's Leven en Werken en Aanteckeningen opgenomen. Een welkom boek, dat het inzicht in de machtige persoonlijkheid die Goethe was, ten zeerste verheldert. Goethe en Napoleon Op het bekende, belangrijke vorsten-cort- -res te Erfurt (1808) waren keizer en dich- ir heiden tegenwoordig. Goethe ontmoette Nano'eon aan het ont rijt en deze zag hem langdurig in de oogen. Toen keerde hij zich naar do hem omringen de hovelingen en zei: Dat is een man! „Nur ein einzig Talent bracht' ich der Meisterschaft nah: Deutsch zu schreiben" I. KIND. Geheimrat Caspar Goethe, de vader van de beroemde dichter, was een selfmade-man. Hij had het gebracht van kleermakersgezel tot bekwaam jurist. Het opperste gerechtshof te Wetzlar echter weigerde hom een a' was het onbezoldigd ambt te géven. Heefl de groote zoon in het werk van de ouder dom nog zijn vaders miskenning willen wre ken, toen hij deze dialoog in zijn machtige tooneelen invoegde: Leerling: Het recht is iets, dat ik vermijd Mephisto: Ik ken uw afkeer is niet dwaas Het officieele recht, helaasl Alwat tot recht en wet behoort, Dat sleept zich als een ziekte voort. Leerling: Mijn afkeer blijft dus onbetwist, 'k Word liever alles, dan jurist. En een sterke eerzucht èn een soort re vanche voor wat hem onthouden was heb ben Caspar Goethe geleid tot het besluit zijn uitzonderlijk begaafde oudste, Johann Wolf gang, op te voeden tot een puhliek ambt. Wél trof vader Goethe het, dat in deze dezeirde dorst naar kennis, dezelfde weten schappelijke aspiraties leefden als in hem zelf. Vóór zijn achtste jaar schreef hij Fransch, Grieksch, Latijn en Italiaansch. Toch was zijn opvoeding niet uitsluitend intellectua listisch Caspar Goethe wijdde zijn zoon ook zoo grondig mogelijk in in de dingen van het heel gewone, alledaagsche leven. Iets, wat zeker de ontwikkeling van zijn dichtergave zeer ten goede zal gekomen zijn. RiIke heeft er op gewezen, hoe noorlzak het Is, dat de dichter levenskennis bezit, er varingen op allerlei gebieden van het veel zijdige bestaan van mensch en maatschappij En Goethe zelf was zich wel sterk bewust, dat de schakeeringen van gebeurtenissen en lotgevallen, dat de werkelijkheid, de zake lijkheid, om heel modern te spreken, de grondslag vormen moeten van alle kunst. heet het en elders: Greift nur hinein ins volle Menschenleben. Ein jeder lebt's, nicht vielen ist 's bekannt. Und wo Ihr 's packt, da ist 's interessant. Niet te verwonderen is het, dat ook het dichterlijk talent zich reeds vroeg bij de fijngevoelige knaap openbaarde. Elk jaar bood hij zijn vader op diens verjaardag ecu bundel „gedichten" van vijfhonderd bladzij den aan. Op achtjarige .leeftijd schreef hij Latijnsche gesprekken onder de titel Jeugd werk! Twee gewichtige voorvallen uit de jeugd periode van 's dichters leven moeten met name wo-den vermeld, omdat zij groote in vloed hebben gehad op zijn godsdienstige en artistieke ontwikkeling. De Goethe's wa-en van huis uit tamelijk rechtzinnig. Wolfgang's moeder gaf haar zoon godsdienstonderwijs. „De Heilige S'chiif, aldus E. d'Oliveira in zijn Goethe-bio- grafie met haar hartstochtelijke, diepbe wogen taal, met hare helden, zinnebeelden en idyllen, met haar warmp gebeden en haar trillende liefdesliederen, werd den veelwe tenden, immer-zoekenden knaap in waar heid het Boek der boeken; zij hielp hem zijn verstrooide geleerdheid ordenen". In deze tijd echter 1755. Goethe was toen zes jaar) vond de ve -schrikkelijke aard- en zeebeving plaats te Lissabon, Waarbij zestig duizend menschen 't leven lieten. Deze ge beurtenis bracht de knaap aan 't wankelen: „Wat! riep hij uit, onze God die aarde en hemel geschapen heeft en in stand houdt: God, die volgens ons eerste geloofsartikel zoo wijs en goed*» rieren is, is God onvader lijk genoeg om brave en slechte menschen in één slag te vernielen? Dat kan ik niet gelooven". Niet gelooven!... Goethe heeft zich van uit de, zij het dan in meer of minder sterke mate, Christelijke sfeer van 't ouderlijk huis losgemaakt en ontwikkeld tot heiden. Wat Gretchen tot Faust zegt: mag zeer ZPker als een autobiografisch" zelfverklaring worden beschouwd,' van de toen hij zijn beroemdste drama schreef reeds hoogbejaarde riichter-staatsman. Eens was Faust geloovig. Pest was er in de stad en toen ging hij: Jn tranen, zuchten, handenwringen i onzen Lieven Heer, die alles kan, Het einde van die ziekte af te dwingen". Maar, erkende hij in later dagen: In mijne ziel, ach! wonen er wel twee, En d'eene wil nooit met de andere mee, De eene klemt, In wilde lijfsbegeert Zich aan de wereld vast, haar lust en I De andere heeft zich ver van 't stof gekeerd." j De eerste heeft het gewonnen. Faust i treedt in collegiale omgang met Mephisto. I de verpersoonlijking van het kwade. Mephis- to, die hem van het leven doet genieten, die** hem met zijn slinksche streken en duivels I listen tot zonde en wroeging brengt. En dan is het, dat Faust aan Gretchen 1 zijn pantheistische wereldbeschouwing, die eigenlijk een belijdenis is van het-niets-we- ten, openlegt: Wie mag zich roemen: "k Geloof in hem? Wie durft bedoelen. Bij diép Rcvoelen, Te zeggen: ik hoor nooit zijn stem, De A orqvatter, De Albehouder, Vat en behoudt hij niet U, mij, zichzelven? Ziet ge niet den hemel omhoog zich welven.' En wentelt niet, gelijk een wonder, De liefelijke aarde er onder? En ziet ge niet opgaan aan den hemel Der sterren vriendelijk lichtgewemel?? En als ik u aanzie, van oog tot oog, Stijgt dan het bloed niet in u omhoog. En klopt u heimlijk het harte niet Onzichtbaar, zichtbaar, in ver verschiet? Vervul u van die oneindigheid, En als ge daarin dan zalig zijt, Geef het een naam! En spreek dan tot Geluk! of I-Iari! of Liefde! of God!... Ik voel 't, maar ik ben onbekwaam Daarvoor te vinden den rechten naam; Naam is een klank slechts, een geluid, Dat hemelgloed in neev'Ien sluit De tweede gebeurtenis, 'van groote betee- kenis voor Goethe's leven, was de zeven jarige oorlog tussc.hen Pruisen en Oosten rijk, die een jaar na de aardbeving van Lissabon uitbrak. Deze oorlog b-acht de Franschen in Frank'ort. Onder die Fran- schen waren lieden met kunstzin. De Fran- sche schouwburg maakte goede zaken en trok de jonge dichter onweerstaanbaar aan. Hij werd ingewijd in de geheimen en tech niek van het toonpel- en schouwburgleven, en begon zelf ook tooneelstukken te sehrij ven in de geest van het F-ansche treursoel. Het tooneelspelen zat de knaap in 't bloed en de meest beroemde werken uit zijn oeuvre zijn dan ook geschreven voor het theater. II. STUDENT. In September 1765 verwisselde Gosthe zijn ■rnhnnrtenlaats Frankfort voor de acarlp^-. stad Leipzig. Zijn studentenperiode eindigde niet zoo opgewekt en zonnig als ze begon nen was. Studeeren deed hii in Leipzig wel, ook schonk hij wel aandnrht aan de rech ten, waarvoor hij ter academie was geto gen, maar behalve aan het werk, gaf Goe the zich in die jaren ook over aan braspar tijen en zelfkwelling. September 1768 keer de hii in de ouderlijke woning terug om er herstel te zoeken en te vinden. Goethe was echter van de sfeer van het Goethe-huis te zeer vervreemd, om er nog te kunnen aar den: voo" de tweede maa! gaat hii naar de Universiteit, thans naar Straatsburg, dat zich in Fransehe handen bevindt. Tn Straatsburg versnelt zich Goethe's evo lutie met g-oote kracht. Een tegenzin krijgt hii er tegen de Fransehe tragedie, ook te gen de Fransehe wuftheid; bewust wordt hij zich er van, voor alles Duitpcher te zijn, door hem heen vaart de nieuwe geest van het ionge Duitsehland van Lesring, Klonstock. Herder! Tn St •aatsburg ook zet Goethe on der zijn studiën en kunstbeslommeringen door ziin in Leipzig aangevangen liefdele den voort in zijn verhouding tot Frederike Rrion. Goethe is echter, na zijn promotie in 1771. e" voor teruggeschrikt, de aanvanke- liikn band voor die des huwelijks te verwis selen. ziin liefde bleef onvergelijkelijk ver hii de haro ten achter. Nadat hii het licentiaat in de rechten heeft behaald, vestigt Goethe zich in Frankfort als rechtsgeleerde. Maar steker dan de rechtspraktijk, boeide hem de dichtkunst. Dé figuur van Götz van Berllchinge-n leef- ther, het boek was ook een echt tijdboek, een boek, dat de geest van Weltschmerz en sen timentaliteit, die toen in de mode was, tot uiting bracht. Goethe's tijdgenootcn leefden in het boek. Achtmaal we -cl het nog in 1774 herdrukt! Werthers eo.tuum kwam in de mode, Werther's zelfmoord werd door lieden van beiderlei kunne nagevolgd. In Leiozig werd het böek verboden, in Milaan publieke lijk verbrand. Een drietal jaren bracht de nu tot ver in het buitenland beroemde dich ter weder door in het ouderlijk huis, waar zijn literaire glorie maar nauwelijks in staat was Geheimrat Goethe's ongenoegen om trent het bohèmien-achtige leven zijns zoons te beteugelen. Het eind van 1775 h-acht de groote keer in het leven van den dichter: het is een eind punt en een begin tegelijk. Hertog Karl August noodigde hem uit, naar Weimar over te komen, om hem in het regeeren bij te III. STAATSMAN. Een eigenaardig tweetal: Karl August, aartshertog van het 1000 vierkante kilome ter groote Weimar en zijn dichterlijke raads man. door temperament en levensopvatting elkander verwant Beiden nok leefden dc eerste jaren" van hun samenwerking harts tochtelijk mee het ongebonden, mondaine leven dat aan het hof en in de stad werd gevonden. ,,'t Was wel een hof van jonge menschen, j zegt Joh. de Meester in zijn boekje over Goethe's liefdeleven. De hertog zelf voelde I zich student. Studentikoos ging hij ook om met Goethe. Deze wist blijkbaar, wat hij doen kon; hij vermocht en durfde veel; groot staatsbelang kwam er ook nooit in het spel." Toch heert Goethe in het miniatuur-rijk van Karl August nuttig werk verricht. „Zijn unive.rseele gaven deden hem een groote rol spelen. In het rijkje heersrhte eer» toestand van zeldzame verwarring. Goo- th'! wist er orde te scheppen: met alles be moeide hij zich* met brand en met wters- nood. met de keuring van soldaten en met den wijnbouw, met de financiën en den vrij- A/ cAt X de in zijn geest reeds, toen hij nog in Straats burg wa<: eenmaal thuis we-d het drama onder gelijke naam in korte tijd afgemaakt. Dit stuk maakte 'Ie dichter op slag tot eer. beroemd man. Zijn afkeer voor het gernani reerde en wufte der Fransehe stukken wer den hie - echt bevonden, in schitterende stijl geeft Goethe hier echte levende menschen. De zomer van 1772 bracht de jonge ju rist door in Wetzlar, ten einde zich aan het hoogste Duitsche gerechthof verder te be kwamen. De toestanden aan deze rechtbank waren ver:-e van schitterend: zestienduizend processen wachtten er op behandeling! Het korte verblijf te Wetzlar zal voor Goethe's juridische vorming wel niet van veel betee- kenis zijn geweest. Een dieper indruk heb ben de lotgevallen met Cha-lotte Buff, de verloofde van ziin vriend Kestner, on hem gemaakt. Wolfgang was aanvankelijk on kundig van de verhouding, wanrlp Ke tner en Lotte tot elkaar stonden. Deze ongeluk kige liefde hee t hem ge-insnlreerd tot ziin bek°nrle ronran Die T.eiden r>*s iungrn Wer- thers. een roman, van grooter heteekenls nog om de inv oed die hij uitoefende op tijdge- nooten en literatuur (ook de onze) dan om de artistieke waarde. Goethe gaf' niet alleen eigen wrange le venservaring en -beschouwing in do Wer- Ai t WctaAgfrip/rzi-iG+t t ï-A S J 1 fiMiVle]. Overal was hij tegenwoordig en ovc^ al greep hij in. Er was geen gebied, waar heen zijn belangstelling zich niet richtte, geen vak dat hij niet bestudeerde, ook bij na geen waarin hij niet iets wezenlijks heeft gepresteerd". (D\ K. F. Proost.) Goethe bezat zonder twijfel staatsmansga ven. Al mocht hij clan ook aan Vrouwe Von Stein, zijn bizondere vriendin uit deze le vensfase, hij gelegenheid van zijn verhef fing in de adelstand, schrijven: „Hoeveel heerlijker zou ik mij bevinden, indien ik, van den strijd der politieke elementen verre, tot kun'ten en wetenschappen, waarvoor ik ben geboren, mijnen gerst kon wenden." In de staatsman Goethe ging echter r de dichter nóch de gehorde onder. Wel waren de jaren 1770—1785 niet zijn vrucht baarste op dichterlijk gebied, maar toch werden de ronian Wilhelm Meister, de dra ma's Iphigenie auf Tauris en Torqualo Tas so. het gedicht Die Geheimnisse ontwor-^n Fn terwijl de minister^iMe mogelijke mn«'te dep I de financieele toestand van Sak^n- Weima in orde te krijgen daarbij \oort durend tegengewerkt door de hertog maakt hii toch uitgebreide studie- in de bo tanie, geologie .anatomie, ostelologie (leer der beenderen). In 1784 ontdekt de dichter het tussoheukaaksbeon. Plantkunde trekt Goethe en wij Goethe's Levensgang

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 11