HERINNERINGEN V
AN EEN PREDIKANT
Intree in Meerland
W
kennismaking met
broeder Ikman
Op een prarhtigen Junidag, een week na vertrek
uit Gouwtjesbrug, had de intrede in »*eerland
p.aats. Gewichtige Zondag in 't ocg van velen,
die alles wat buitengewoon is van een nieuwen
dominé verwachten, hnel gewone dag "oor de
nuchteren d»e weinig voelen voor intreepreek
als uit 't hoofd geleerd programma en liever af
wachten hoe 't werk in de toekomst tal zijn. De
ontvangst was buitengewoon geweest. Groote
mand met bloemen met kaartje van alle kerkelijke
«autoriteiten pronkt in de pastorie, 't Was een
heele overgang van Gouwtjesbrug, klei.. dorpje,
naar een stad in zakformaat Maar bekoren deed
het stedeke. Fabrieksschoorsteenen gingen slank
omhoog, echte arbeiders, op fabrieken '.erkzaam,
zou ik ontmoeten en spreken. Een uur van Meer
land af bruiste de zee, vlak bij waren de blonde
duinen en groene bosschen.
In m'n jonge jaren had ik Meerlaiul eens bezocht
en nooit gedacht daar het Evangelie te zullen
brengen. Ik was echt verheugd, voelde me direct
thuis in 't knusse milieu, al ontveinsde ik me niet
de moeilijkheden die zouden komen. Gedienstige
geesten hadden gewaarschuwd voor 't wapennest.
Als ik er even in ging roeren, zou ik de lastige
beestjes niet meer van me kunnen afhouden. Er
lagen voetangels en klemmen; 't loopen was dus
gevaarlijk. Ik had toch gemeend Meerland te
moeten aannemen en zooals ik nu zie met grooten
zegen voor anderen en niet 't minst voor mezelf.
De mentaliteit van de bevolking was deels die van
Gouwtjesbrug. Ook in Meerland vierde eens het
liberalisme in godsdienstigen zin hoogtij. Er waren
twee groepen: orthodoxen cn vrijzinnigen, onge
veer parallel met arbeiders cn élite. In Meer
land waren echte notabelen, mcnschen van stand,
zelfs van adel. Ren goedmoedig liberaal oud
heertje verzekerde me dat hij me nooit zou tegen
werken, hij gunde 't volk zijn kerkelijk speelgoed.
Anderen waren venijniger, hadden 't over de
orthodoxe vetamelterij, bombast en meer onvrien
delijke uitdrukkingen.
Niet gering was 't getal socialisten, ook onder
de kerksehe arbeiders, die een socialen dominé
•wel konden respeeteeren maar van godsdienst
(behalve enkelen) niet veel moesten hebben. Arbei
ders en élite stonden op kerkelijk terrein tegen
over >1 kander. Lang niet bij allen wta de richting
in 't spel. Als wel meer het gevoel bij het volk: wij
hebben de élite beentje gelicht, en bij de élite:
Jan boezeroen heeft onder leiding van een ortho
doxen dominé ons er uitgejaagd.
Dat uitjagen geschiedde bij mijn voorganger. De
uitdrukkingen wespennest en voetangels en klem
men waren dus niet geheel zonder grond.
Iemand die in 't bijzonder voor en na de intree
m'n vriemlschap zocht was een der vooraanstaan
den uit de kerkelijke wereld, broeder Ikman. Toen
ik van den trein kwam uit Gouwtjesbrug stond
hij me op te wachten, m'n tuin hielp hij, hoewel
geen buurman, in orde maken, na de intree kwam
hij extra op vwite. Zijn bijzondere vriendelijkheid
begon me op te vallen en ik besloot op m'n tellen
te passen. Zou dat de eerste wesp zijn die gin.?
probeeren mij te steken?
Ikman was een buitengewoon forsch type, nerveus
in z'n spreken, meent heftig gesticuloerend. In z'n
oogen, die hij zeldzaam vlug kon laten draaien,
lag iets onrustigs. -Vla man van middelbaren leef
tijd. licht grijzend, m t nog donker snorretje,
rentenier, was hij een bekend type in Meerland.
Ieder kende Ikman, velen waren bang voor hem
om zijn indringerig optreden, zaken menachen
hogen diep, omdat hij nog al wat in de melk had
te brokken. Den geheelcn dag was hij op de been.
Geen enkel nieuwtje ontging hem, zaken van be
lang op kerkelijk gebied wist hij spoedig gratis te
verspreiden.
Op m'n studeerkamer deed hij in 't begin ellen
lange verhalen. Al zei hij 't zelf. de kerk had aan
hem bijzonder veel te danken. In den strijd tus-
schen rechte en links had hij 't vuur uit z'n sloffen
ge loopen. Als ik Iets weten wilde, moest ik 't maar
aan hem vragen, hij kende personen en toestanden
op z'n duimpje. Met de rcchtschen was hij mee
gegaan. Vroeger was hij links geweest, maar ik
moest vooral niet denken dat hij et* wa*
Daar had je bijvoo.rbeeld de oude Van Kralingen.
Nou een vrome Piet, maar je had hem twintig
jaar geleden moeten kennen, toen was 't een heer.
Vast, dominé, geloof me, als die op sterven ligt
zal hij je wel roepen om 't een en ander voor hem
uit te vegen. En nou, fanatiek fijn. Zit geregeld te
huilen in dp kerk, ik hou niet van dat gegrien,
nergens voor noodig. Al zog ik 't zelf, vroolijkheid
hoort er bij en ik hoop dat we dat van u ook mo
gen verwachten, een dominé hoeft ook niet altijd
in de plooi te zijn.
Een volgende maal gunde hij mij een blik in zijn
.rijkdom. Ergens in een safe, waar 't personeel
hem al goed kende, lagen zijn papieren. Al zei
hij 'tzelf, met luiwammessen was 'tniet verdiend.
Hij had altijd hard gewerkt en verder was hij
gezegend met speculcercn. Hij had altijd de kracht
om op te houden, andere stommerds gingen dan
door, maar dat zou hem, al zei hij 't zelf, nooit
overkomen. Want, geld hebben was nou eenmaal
noodig voor invloed. En dat had hij in Meerland.
Daarom als hij me van dienst kon zijn, dan hoefde
ik maar op 'tknopje te drukken. Hij vond 'took
beter dat ik hem om advies vroeg dun dat ik naar
anderen ging. Ik moest vooral oppassen voor
Gladman, die zou zich wel probecren in te dringen,
maar hij waarschuwde me uit te kijken. Als er
straks kerkeruadsvacature was, dan moest ik met
hem maar eens overleggen. Ik snapte wel waar
om al doorzag ik z'n tamelijk voorzichtig spel
nog niet geheel. Van den kerkeraad was Ikman
afhankelijk en 'twos hem veel waard te weten
wie er in kwam.
Meer en meer hoorde ik in Ikmans optreden het
gonzen van de wesp. Hoe zou ik hem van me
afslaan, welken weg moest ik bewandelen?
Ilij had in de gemeente z'n aanhang. Er zijn altijd
menschen die met de strooppot loopen en buiten
gewoon waardoeren het werk van alle Ikmans, die
er per slot op uit zijn zich zelf te verheerlijken.
Zoo waren er ook in Meerland die hem smeerden
en hoopten dat hij nog maar lang tot heil van de
gemeente mocht gespaard blijven. Dat lange
leven werd ook door dezulken prettig gevonden
in verband met de nieuwtjes door Ikman verspreid.
AnJeren hadden 'tland aan hein, spraken van
schijnheiligheid en baasje spelen. Hij probeerde
bij dominé een wit voetje te krijgen, hem om z'n
vinger te winden. Meerdere wespen verlieten hei
nest en begonnen te gonzen.
Bij gelegenheid van een ouderling-vacature gaf
ik de eerste klap. Buiten Ikman oin was iemand
aangezocht en gekozen. Woedend kwam hij bij
me. Al zei hij 'tzelf dat was een klap in z'n
gezicht, hoe kon ik toon man nou nemen. Hij
had een veel beteren candidaat gehad, maar natuur
lijk ik had met hem geen overleg gepleegd. Geprik
keld antwoordde ik kort en bondig dat ik wel op
adviezen was gesteld maar per slot toch mijn
eigen zin deed en niet van plan was aan de lei
band te loopen, ook niet van den heer Ikman.
De weggeslagen wesp werd boos. 't Speet hem dat
hij zoo hard gewerkt had voor me toen ik nog in
Gouwtjesbrug stond, als hij alles vooruit had ge
weten had ik zijn stem niet gehad. Hij deed net
of hij de vermoorde onnoozelheid was, z'n ontroe
ring liet me intens koud, omdat ik wist dat achter
alles in dat leven zat het zoeken van zichzelf. Hij
deed zijn naam eer aan. Het ik stond in het mid
delpunt, mij probeerde hij er ook onder te krijgen,
maar ik pnste op m'n tellen. Volgende dag wist
half Meerland dat ik den ouderen Ikman gebru
taliseerd had. Al zei hij 't zelf, met de beste bedoe
lingen was hij bij me gekomen, als jong, oner
varen dominétje, had ik den wijzeren man afge
scheept. Z'n aanhang beklaagde hem, z'n vijanden
gaven me een extra knikje.
De worsteling heeft precies een jaar ruim geduurd.
Ik bleef schrap staan, ongeestelijke Ikmans mogen
we niet dulden. En hij is niet de eenige van 't
soort Dorpen en stedekes en misschien steden
hebben allen één of meer van 't Ikman-type.
'tSlot was tragisch, tragiek die ik niet kan mede-
deelen. God heeft 't ik van 't voetstuk laten tuime
len. Deze kerkelijke Mussolini in miniatuur die
wel kon heerschen, maar niet kon dienen, één
stuk berekening, is droevig terecht gekomen. De
stekende gonzende wesp viel vleugellam neer,
natuurlijk door eigen schuld. Die voor anderen
een kuil had gegraven, viel er zelf in.
En 't meest tragische was dat schuld en berouw
niet ontwaakten. Hoewel ik er part noch deel
aan had, verweet hij mij alles. Ik probeerde tot z'n
hart te naderen, in een heftige drifthui verwierp
hij alles, maar 't hart bleef steen, onvermurwbaar.
Een hartverlamming nam hem na jaren weg.
Dat was m'n begin in Meerland. De intree op den
mooicn Juni-Zondag was eigenlijk een maskerade.
Allemaal blije gezichten in de kerk en tot slot
Psalm 134:3. Deze psalm had ook Ikman meege
zongen, die meende zijn dominee gevonden te
hebben, maar hij had zich vergist en had mogelijk
spijt van zijn meezingen.
Een rijke vrek lijdt moer gebrek terwijl hij leeft.
Als lijden kan een schamel man die weinig heeft
Pater Poirtere.
Blijmoedigheid is een schat, die dikwijls aange
troffen wordt waar andere schatten ontbreken.
Dr. P. II. Ritter.
170
HET VERHAAL VAN DEZE WEEK
Geleerd
door
Gré van Ast
Niel van Doorn kon de slaap niet vatten. Ze woelde
zich om en om in haar ledikant, en hoe ze ook
probeerde haar gedachten stil te zetten, ze bleven
rondcirkelen om de ergernis die tante Janna haar
gaf.
Tante Janna was de oudste zuster van haar toe-
komstigen man, die de zorg van zijn huishouden
op zich had genomen, toen z'n vrouw begon te
sukkelen. Na haar dood had ze de leiding mogen
voortzetten, en was de opvoeding van de kindoren
met meer verantwoordelijke zorg aan haar op
gedragen.
Daar profiteerde ze te veel van, vond Niel, en de
manier waarop ze met de kinderen omging kon
minder zalvend. De benamingen waarmee ze hon
derd maal op een dag werden aangesproken,
schatjes, lievertjes, snoezepoesjes, hartediefjos,
dotjes, vond ze gewoon wee-akelig.
Muar dat deed ze met opzet. Natuurlijk. Om haar
te toonen: „zooveel houd ik nu van ze."
Begreep ze dan niet, dat ze met al dat aanhalen
straks toch los moest laten en afstand doen? Zij,
Niel van Doorn, zou straks hun moeder zijn, en
die korte oogenblikken, dat ze hier logeerde, wilde
ze gelegenheid hebben de kinderen te lecren ken
nen en te winnen. En weer begon ze te overleggen
wat ze doen moest. Met Henk erover praten, hem
zeggen dat ze 't recht wilde hebben zijn kinderen
te Ixmadercn? Of moest ze zwijgen toegeven
maar zoolang verdragen tot haar hoogtij ge
komen was en ze de plaats die haar toekwam
ingenomen had? Ze wist het niet Ze kwam niet
tot klaarheid. Ze vond geen rust
Pas na veel tobben kwam de slaap.
Toen gebeurde er iets wonderlijks. Hcnk'a
vrouw kwam naar haar toe.
„Wie ben jij?" vroeg ze aan Niel, „en wat doe je
in mijn huis? Wie heeft gezegd, dat je in mijn
stoeltje mocht zittten, en wie gaf je mijn kopje
om uit te drinken? Dat gaven de kinderen mij op
m'n laatste verjaardag. Och ja en ze lachte,
terwijl ze er lang op turen bleef. Maar toen ze
Niel weer aankoek stond haar gezicht ernstig, en
opnieuw vroeg ze: „Wie gaf het je?"
„Henk," zei ze, „op de dag van onze verloving."
„Henk?" herhaalde de ander, „Henk zich verloofd
met jou?" en weer lachte ze, maar nu lag er
ironie in „ik ben immers zijn vrouw?"
„Toen je op aarde was ja."
„Wat praat je toch, ik ben er immens? Je ziet me
toch? Hoe kunnen jelui denken, dat Lk weg ben?
Ik was er aldoor.
Roep Henk, ik moet hem spreken. Hij mocht m'n
ring niet weggeven en mijn gouden armband wil
ik ook terug hebben. Die heb ik van hem gekregen,
toen ik z'n bruidje werd, en op diezelfde dag
heeft hij tegen me gezegd: „zooals die sciiakela
aaneen gesmeed zijn, zoo zal ook onze liefde straks
onverbreekbaar in ons huwelijk worden vastgelegd."
En dacht je nou, dat jij, vreemde vrouw, die hechte
band breken kon, omdat je mijn ring draagt? Dan
ken je Henk niet. Hij heeft aldoor aan mijn ziek
bed gestaan en me beloofd, dat ik z'n eenigst lief
vrouwtje bleef en hij mij nooit, nooit zou ver
geten."
Niel kon niet antwoorden, 't Was of haar tong
lam sloeg, en elke vezel in haar gezicht spande.
Ze kon alleen denken, en richtte zich daarin ang
stig op haar toekomst.
Als 't waar was, wat Henk had gezegd ja, dan
■noest zo weer heengaan. Maar wat dan? Haar
l^ntoo-^verk liep af. In haar plaats was al lang
een ander aangesteld. Waar vond ze in eens andere
bezigheid?
„Tante Niel!" riep een zacht stemmetje, „Tante
Niel! ik heb zoo'n dorst."
Het was Anneke, Henks driejarig dochtertje, dat
met haar de kamer deelde.
Niel werd doezelig wakker. „Waar ben ik toch?"
dacht ze.
Weer riep Anneke. Dan weet ze het
„Ik kom, hoor," troost ze fluisterend, en zoekt
naar water.
Toen hield zo 't glas voor Anneke's droge lipjen
en liet haar andere hand over het warrige hoofdje
glijden.
Ilot kind dronk begeerig zoog het laatste drup
peltje nog weg, liet meteen zich slaperig terug
vallen, het kopje weer in 't kuiltje van het zco-
gras kassen. Niel volgde elke beweging met een
ontroering die ze niet verklaren kon.
Ze bleef louncn togen 't hekje van het ledikantje
en liet haar oogen rusten op het slapende kind.
„Agnes Henriëtte", zoo had de moeder haar ge
noemd in afwijking van elke familienaam. Tante
Janna had er „Anneke" van gemaakt. Dat vond
ze eenvoudiger zeggen, en Henk had zonder na
denken toegestaan. „Och" had hij tegen Niel ge
zegd, „er is dat eerste jaar zooveel geweest, waar
ik meer aandacht aan had moeten schenken."
„Agnes Henriëtte." Ze zei het nog eens zacht voor
zich heen, en ze dacht aan wat in het kinderdag-
boek van haar geschreven stond. Haitnie had dat
kinderdaglioek aangelegd bij de geboorte van hun
oudste, en Henk droog het bij hun verloving aan
haar over om het verder bij te werken.
Eerst had ze het rustig doorgelezen en genoten
van iedere bladzij. Maar toen ze aan de laatste
gekomen was, die aan dit jongste kind was ge
wijd, waren haar oogen vochtig geworden. Daar,
onder het forsche opschrift „Agnes Henriëtte",
stond: „We hebben eerst aan je oma gevraagd
of wij jou dat naampje geven mochten. later als
moeder met je praten kan en jij mij begrijpen
kunt, zal ik je vertellen waarom. Er is een mooie
geschiedenis aan verbonden."
Er kwam iets van medelijden over Niel, nu ze
zich dat weer herinnerde, 't Was Hannic's laatste
aandenken gebleven. Ze had het geschreven op
één van de dagen, dat ze van Zuster even op
mocht. Niomand had toen kunnen vermoeden, dat
haar einde zoo spoedig nabij was.
Ze keek op naar haar portret. Bij ietier kinder-
ledikantje hing „moeder". Eddy, die bij z'n vader
op de kamer sliep, gaf er iedere avond voor iiij
slapen ging een zoentje op.
„Dag, lieve moeder," zei hij dan.
Nu, in dit nachtelijk uur, wist ze, hoe haar dit
meer gehinderd had dan de heerschzucht van
tante Janna. O, en dan zijn verhalen. Altijd
was hij het weer, die over moeder begon. Gisteren
nog zei hij: „Moeder had heel mooi haar, tante
Niel, met zulke leuke krulletjes, die bleven er
altijd in. Uw haar vind ik niks mooi, en u hebt
zoo'n rare neus, heel anders dan moeder."
Wrevelig had ze hem toegestopt, en was wegge
gaan zonder het versje voor hem te zingen, dat
ze bezig was hem te leeren.
Geërgerd had ze zich ook aan Henk, die soms zoo
sterk mee kon werken om de gedachte aan „haar"
levend te houden.
In 't begin och, toen voelde ze dat niet zoo.
Had ze nog eerbiedig geluisterd, als hij tegen lioar
over Ilannie sprak ze had het zelfs besohouwd
als een mooie, zuivere trek. Maar er waren andere
dingen gekomen, die erger dah woorden zeggen
konden: „Ha.nn.ie".
„Waarom," vroeg ze zich smeekend af, „had hij
't dan gewaagd, naar haar om te zien als er
nog geen vergeten bij hem was? En ze had hem
zoo volkomen geloofd toen hij tot haar was ge
komen met een belofte van ongedeelde liefde.
Was dan alles een leugen geweest?"
Ze huiverde. Er stond een raam open achter het
gebloemd linnen overgordijn. Ze deed het niet
dicht. Ze zocht ook de warmte niet. Ze wilde
klaarheid. Onwillekeurig vouwde ze haar handen.
Er kwamen geen woorden, zelfs geen klanken. Het
bleef in haar hoofd een gehaspel .».n gedachten,
en in liaar denken vond zo geen weg naar het
„hoe".
Wie versperde eigenlijk haar weg?
Was het Eddy, die bleef vergelijken? Tante Janna,
die de teugels van dit gezin krampachtig vasthield?
En die droom dan? Had die haar wat te zeggen
gehad?
Ze gaf anders op droomerij geen acht Maar nu...—
Hannie's verschijning kwam weer op haar aan. Ze
hoorde opnieuw haar scherpe, doordringende
vragen.
Was het een verwijt? Om wat ze genomen had?
Een waarschuwing, -die ze niet vatte? O, kon ze
maar begrijpen!
Ze liet haar hoofd zakken. Het was zwaar en moe
geworden.
En toen, in haar neerbuigen, kwam ze zoo dicht
bij het kind, dat ze van die aanraking schrok.
Ze brak uit in heftig snikken, en vluchtte weg
om het gerucht in haar kussen te smoren.
De morgen vond haar nog wakker. Maar ze keek
hem fier aan en groette hem dankbaar. Meteen
richtte ze zich op, en toen ze de dag aanzag zei
■ze: „Nu weet ik het. Al dat wantrouwen heeft ma
te veel in de weg gestaan, daarom kon ik niet
tot volkomen overgave komen."
Aan de ontbijttafel was ze Henk v«or. „Nou, nou,"
zei hij verrast, „wil jij 't eens van mij winnen?
En wat zie ik daar? jij, Anneke, ook al?"
Henk pakte haar op, en knuffelde z'n kleine meid.
„Hoe kom jij zoo 't eerst beneden?"
„Heeft zij gedaan," en ze wees niet een kort Iochj»
naar Niel.
„Zij, zij, wie is zij?"
„Nou, tante Niel natuurlijk en, vader, hoor eens"
ze hield met haar bandjes z'n hoofd vast
„tante Niel zegt, ze weet zoo wat grappigs, hè
tante Niel? Gaan we 't gauw doen? Mag tante
Janna ook mee doen?
trJa hoor, tante Janna ook. Maar eerst gaan w»
tante Janna helpen, dan zijn we gauw klaar."
„Ja, ja, je," juichte Anneke, en ze bleef om haar
vader heenspringen.
„Kom, kleine guit," grapte Henk, „laat me eens
door, ik kan niet eens bij tante Niel komen."
Niel kwam hem al tegemoet. „Mijn vrouwke," tel
hij, en terwijl hij haar blik sterk vasthield, vulde
hij aan: „ik ben je zoo dankbaar, geloof je dat?
't Was Niel of het wonder geheimzinnig was bin
nen geslopen, 't Werd haar bijna te machtig.
Ze vonden elkaar in een sterkende handdruk.
„Ik geloof V zei ze eenvoudig.