E i VAN O EKEN EN SCHRIJVERS Het werk van Frans Masereel met een Inleiding van Just Havelaar tv»«ede druk, uitgegeven door .Servire", Den Haag Allereerst een "oord van eerbiedige hulde aan de nagedachtenis van Just Havelaar, den grooten en goeden mensch, die aMijd het beste wat in ons Is wakker schele, zoowel door z'n beschouwin gen over het went v>,~- anderen als door z'n eigen geschriften. Het was wel niet toevallig dat le Uitgeverij „Servire" juist Just Havelaar koos om een inleiding tc schrijven bij het werk van Frans Masereel, hij toch wees ons reeds herhaaldelijk op het sociaal conflict in de Beeldende Kunst en een feller beeU^ir van conflicten onzer huidige samenleving dan Masereel is wel nauwelijks denk baar. „Het is niet bijkomstig, dat Masereel in de hout snede zijn uitdrukkingsmiddel zocht. Geen kunst vorm is zóó kenmerkend voor onzen tijd. De hout snede schept de mogelijkheid van een werkelijk populaire, een democratische, kunst. Zij is kern achtig en bondig en zelfs bij duizendvoudige repro ductie behoudt zij haar kracht. Zij stelt in staat met zoo weinig mogelijk middelen zooveel mogelijk uit te drukken. Zij dwingt tot vermijding van die picturale verfijningen, diu altijd slechts door wei nigen worden verslaan en gewaardeerd. Zij spreekt een directe een expressieve taal, die meer op waar heidszin is ingesteld dan op schoon hekl en stem ming. Haar stijl zelf, een stijl van .gespannen bezonnenheid, van bondig synthetische kracht, stemt overeen met onzen zaakrijken, ooncreten electrischen tijd, die het romantische en omslach tige afwijst." Het was Masereel's doel met zijn kunst allen te bereiken, niet alleen de kunstzinnigen, niet alleen de kunstverzamelaars maar wel in de eerste plaats het groote publiek, dus zij die niet aan kunst doen, hen allen had hij wat te zeggen. Masereel werd te Bankenbergbe geboren en hij groeide op te Gent in het hart van Vlaanderen. „Vlaamsch is hij, volksch en ruig. Zijn kunst staat in de groote traditie van Vlaanderen, in die van Breughel, en de Coster's Uilenspiegel, van Streuvels en de Vlaamsche Volksvertellers. Altijd heeft hij met het volk meegeleefd. Hij heeft zich aan het ruige volkshart gesterkt en verwarmd." Hoewel hij later te Parijs werkte bleef hij toch een echte Vlaming. Vijf en twintig jaar was hij toen de oorlog uit brak en dit is ook voor hem de groote moreele schok geweest, die hem deed ontwaken. „Maar ontwakend moest Masereel tegelijk zijn eenzaam heid beseffen. Overal capituleerde het intellect en werd het meegesleept in den maalstroom der poli tieke passies en der nationalistische wanen. Men geloofde niet meer in een universeelen God, maar in een God van volken en rassen. Men geloofde in het geheel in geen God meer, niet in metaphysi- sche waarheden en ideeën, niet in een universeels moraliteit. Men geloofde en men zeide dat men partijdig moest zijn met de partijdigen." Al spoedig sloot hij zich bij een kleine groep kun stenaars rond Romain Rolland aan om te protes teeren tegen der> oorlog, het is in dezen tijd dat hij zijn „De dooden spreken" maakte. Havelaar noemt deze prenten tereclrt „een aanklacht, een radelooze schreeuw om rechtvaardigheid, om menschelijkheid". Na de oorlog heeft hij in een vloed van prenten en illustraties de na-oorlogsche verworden maatschappij gehekeld. Havelaar zegt vnn deze scheppingen: „Bij Masereel heeft het leven een electrische spanning gekregen. De vaart der auto's en der ondergrondsche treinen davert door zijn prenten. Men voelt .zichzelf in een auto meerazenDe heiden zijner „Romans en ima ges" bewegen zich met filmieke snelheid door de massa'6. Alles is beweging; alles wordt acuut. De lijnen doorsnijden bliksemend het vlak. Een expressie krijgt iets onmiddellijks: in één seconde is zij gezien en vastgelegd". Het werk van .'.fascreel zal niet alleen blijvend worden gewaardeerd om z'n artistieke beteekenis, maar ook om de groote documenteele waarde die het heeft. Vanaf 1922 verinnerlijkt het werk zich meer en meer, na zijn groote zelfstandige houtsneden maakt hij veel aquarellen en daarna is hij tot nog groo- tere rust gekomen, hij die tot nu toe de beelder geweest was van de Wereldstad hij herinnert zich z'n jeugd en hij voelt zich aangetrokken tot het schilderen van duinen en zee en stoere visschers. „Hij heeft zijn waarheid gezeg<* over de stad. Die wreede koortsige stad heeft hem eindeloos geboeid, gemarteld, verruxtmaar een heimelijk ver langen naar ruimte, naar het land bij de zee, is in zijn hart niet gebiuscht. Dit verlangen staat op en wenkt". Het moet hem niet gemakkelijk zijn gevallen In 't begin dat schilderen. Zijn schilderijen verraden dan ook een vechten met de nieuwe materie. Maar juist dit geeft een prachtige kijk op het eerlijke trouwhartige in zijn karakter, dat hij zonder aar zelen besloot de houtsnijkunst vaarwel te zeggen, die hij technisch volkomen meester was, om naar penseel en verf te grijpen, waarmee hij denkt beter te kunnen weergeven wat nu in z'n ziel leeft. Het sarcasme dat dikwijls de prenten van Mase reel kenmerkt, verdiept zich in z'n beste momenten tot medelijden. Juist omdat hij zichzelf zoo volledig heeft gegeven is z'n werk zoo ontroerend schoon en behoort het tot het beste wat onze tijd heeft voortgebracht. Havelaar zegt: „Het werk overtuigt omdat de mcnsch overtuigt, omdat de mensch zoo levend, zoo eerlijk, zoo groot zich in dat werk openbaart." Dit fel bewogen werk heeft den Christen veel ie zeggen. Masereel zegt het u fel, hij zegt het u cru, het zegt het u sarcastisch al wat ge maar wilt, maar hij zegt het u eerlijk. COR ALONS. Marcelle Capy En menschen gingen voorbij Een kantoor in de groote stad. Vil „La VlUeFrans Masereel. 66 Vertaald door M. J. Premsela Uitgave H. Meulenhoff, Amsterdam Het was in 1921, toen ik met mijn vrouw van een reis door Zuid-Frankrijk terugkeerde, dat in den trein een vader me het portret van zijn zoon toonde in rouwlijst; afschuwelijk verminkt was hij opgedolven aan de Marne. „En die arme moeder, meneer!" trilde zijn stem. Hieraan dacht ik bij het lezen van Marcelle Capy's boek, als Bertrande haar zoon thuis ziet komen, blind, zijn gelaat onherkenbaar geworden door de litteekens. Ze snelt het huis uit en gaat achter het konijnenhok haar nameloos verdriet zitten uitsnikken, terwijl de stomme dieren zich verdringen achter de tralies in de meening, dat ze eten krijgen. Treffend juist schetst de schrijfster het leven der eenvoudige, min of meer kinderlijke vrouwen uit de Fransche pro vincie, die geen flauw vermoeden hebben, wat de oorlog eigenlijk is, als vader, man, verloofde of broer in den trein stappen om naar het front »e vertrekken. Maar de harde werkelijkheid opent haar de oogen. Zelf moeten ze den harden grond leeren bewerken. En als de oorlog aanhoudt ver somberen de gelaatstrekken der moeders, verwerkt de bloei der dochters. Eindelijk komen de mannen enkelen slechts terug. Maar hoe? Vergrijsd, verminkt, waanzinnig. Intusschen zijn in het laat ste oorlogsjaar de vrouwen bij den landbouw ge holpen door Duitsche en Fransche krijgsgevange nen, die het respect en medelijden dier armen hebben verworven. Immers ook zij lieten in hun eigen land hun betrekkingen achter en hebben daarom recht op vriendelijke behandeling. Zoo ontwikkelt zich in het dorp een goede verstand houding tusschen hen, die de bloedige krijg daar ginds in het Noorden steeds weer tegen elkaar opzweept. Het boek, dat allicht goed vertaald zal zijn, moet toch door de vertaling niet gewonnen hebben. Tal van trekjes, die in net F ranse h een zekere beko ring wekken, geven aan het Hollandsch een nuch terheid, die het schrijnende in de verhalen soms stoort Dr. N. VAN DER LAAN. Maurice Roelants •Het leven dat wij droomden" Rotterdam 1931Nijgh van Ditmar N.V. „Van het leven dat wij droomden, Is 't Leven de weerglans niet." Dit is het motto van dit boek. Maurice Roelants is een der jongere Vlaamsche schrijvers, die zich hebben afgekeerd van het ou-bollige genre en nu in een wonderlijk Neder- landsch-Vlaamsche taal zuiver-psychologische romans schrijven. Deze auteur schrijft buitengewoon goed, en heeft blijkbaar een voorliefde voor de analyse der erotiek. Er zit in dit analyseeren iets onaangenaams. Al lezende hoop je er, mét den schrijver, eindelijk bovenuit te komen. Hij laat ons er echter aan het eind van zijn verhaal midden in zitten. Het verhaal gaat over twee vrouwelijke (medische) studenten aan de Hoogeschool te Gent. Twee vrien dinnen, waarvan de een, Iréne, verloofd raakt met een der secretarissen van den burgemeester Dit brengt teleurstelling voor de niet verloofde vriendin, Maria. Toch is het Maria, die aan het eind van het ver haal, als de verloofde zich van Iréne losmaakt, met den minnaar van haar vriendin veréfenigd wordt Iloe dat alles verloopt, is de clou van het boek. Het is te hopen, dat Maurice Roelants, die onge twijfeld een zeer knap en indringend proza schrijft, zich niet zal blijven toeleggen op soortgelijke ge gevens als in zijn eerste boek „Komen en gaan" en dit. Voor een waarachtig schrijver, die niet schrijft „om de kunst", doch over wiens werk eeuwigheids- licht valt, kan de beschrijving van troebele ver houdingen nimmer literair-doelwit zijn. Als wij aan het beschrijven het psychologisch uiteenrafelen hie: van alleen literair succes kunnen behalen, hebben wij te laag gemikt en zijn wij er niet bovenuit gekomen. Zoo is ook dit boek een boek met tè sterke aarde banden. De jeugd moet haar vruchten dragen naar haren aard, niet naar den onzen. P. OOSTERLEE. Waarom grootmoeder zoo schrok door Gera Kraan van den Burg Het was een dag in Maart; zoo'n gure, natte dag, en er woei een scherpe wind, die de regendruppels •ls ijsballetjee tegen je gezicht blies. Jellie Laar veld moest er juist tegen op, toen ze om vier uur uit school kwam en ze verstopte haar gezichtje in de bontkraag van haar mantel en trok haar roode handen hoog op in de mouwen. Boos werd ze op zichzelf, omdat ze haar handsohoenen niet bij zich had, maar iie akelige dingen lagen altijd ook juist ergens anders dan waar zij ze zocht Jellie was niet bij school blijven spelen met de vriendinnetjes, zooals ze deed op zonnige dagen of wanneer er sneeuw lag en ze pret maakten met elkaar over alles en niets. Nu liep Jellie hard naar huis, al was 't nog heelemaal niet laat, en (haar gezichtje stond lang niet vroolijk: ze kneep het samen, vol rimpeltjes...... en dat deed ze niet tegen den regen alleen. Hè, ze liep bijna haar huis voorbij; waarom leken die huizen hier ook allemaal zoo op elkaar? Door de brievenbus hing na schooltijd altijd een touwtje; daar trok Jellie nu aan en de deur ging voor haar open. Gelukkig, daér was ze thuis; de warmte kwam haar al tegen. Jel rolde de huiskamer bin nen, gooide haar xhooltasch op den divan en viel zelf neer op een stoel. Hier was geen regen meer en geen wind, maar nog altijd was Jellie's gezicht boos en vol rimpeltjes, nét als op straat. „Dag Jel, gelukkig dat je d'r bent," groette moeder, „'k Was nog bang dat je bij school zou blijven spelen. Hang je mantel maar over de stoel in de bijkeuken, dan kan die vannacht drogen bij de haard." Jellie mompeldeiets, dat moeder niet verstond. Eigenlijk was ze heelemaal niet van plan geweest, haar mantel netjes weg te hangen, maar nu moe der er zoo gewoon en vriendelijk over praatte, begon ze toch de knoopen los te maken en deed wat moeder vroeg. Toen ze weer terugkwam in de kamer rolde ze in dezelfde stoel, stak haar beenen lang vooruit en keek naar een plekje in de verte, waar nieis te zien was. 't Werd stil in de kamer, moeder naaide, de klok tikte en Jellie zweeg. Na een paar minuten keek moeder eens op en zag Jellie aan. „Akelig weer," begon die te brommen. „M'n ge zicht doet pijn van de regen. Bah, 't wordt ook nooit eens zomer en ik verlang zoo naar m'n sportkousen en jurken zonder mouwen en naar het strand!" „Gelukkig dat je vandaag die lekkere wollen jum per nog hebt, lachte mevrouw Laarveld en keek haar dochtertje oplettend aan. Maar dat bleef mopperig in haar stoel hangen. „Wil je 'n kopje thee, Jel? Wat scheelt er aan? Slechte cijfers voor je repetities?" vroeg moeder en liep naar het buffet. „Ik vind het zulk vervelend weer buiten," zei Jellie nog eens. „Kom" vermaande mevrouw Laarveld, „een Hol landsch meisje is toch niet bang voor een drup peltje regent Ik zou ook liever zonneschijn heb ben, maar we mogen toch niet boos zijn om het weer. God geeft alles op z'n tijd, regen m zonne schijn, en Hij weet veel beter dan wij, wat noodig is voor het land en voor de menschen." Toen moeder zoo ernstig begon te praten, schaam de Jel zich toch. Ze ging recht op haar stoel zit ten, dronk langzaam haar thee leeg en het boozo rimpeltje tusschen haar oogen trok weg. „Het is ook niet om het weer alleen," bekende ze met een kleur en begon te hakkelen, „maar Aukje Veenstragaat uit logeerenmet Piasehen, heelemaal naar Friesland." „Dat is prettig voor Aukje," zei mevrouw Laarveld. „Voor jou is het jammer, dat je je vriendinnetje in de vacantie missen moet, maar ze schrijft je misschien wel eens een briefje en als ze terug komt heeft ze een heeleboel te vertellen." „Och nee," klaagde Jellie, „dat ze weggaat kan me niet schelen, maar andere kinderen gaan altijd uit, die hebben ooms en tantes buiten de stad, maar wij hebben nooit ndks." .Nooit niks?" herhaalde haar moeder verbaasd, „maar schat, in elke vacantie gaan we toch een paar middagen met jullie uit en in Augustus de heele maand naar de bosschen of het strand. Ik denk juist dat er maar weinig kinderen zijn, die zoo véél genieten als jullie." „Ja, maar bij familie is het juist zoo gezellig, dat er neefjes en nientjes zijn waar je mee spelen en praten kunt Als u hoort, hoe fijn Aukje het altijd heeft! Maar onze familie woont haast allemaal hier in de stad." Jellie's moeder begon te lachen. „Nou, dan kun je juist altijd van die neefjes en nichtjes genieten," zei ze. „Hè nee, nou moet u niet lachen! Nu zijn het nèt gewone vriendinnetjes, nou is d'r niks bizonders aan." Jellie's onderlip begon erg te trillen en telkens moest ze knippen met de oogen. Dat zag moeder wel: die pakte het koude, verdrietige gezichtje tussohen haar warme handen en zei: „Als ik jou was, ging ik maar vlug naar boven m'n huiswerk maken. Greet is al bezig en Bep zal wel dadelijk komen. Zorg maar dat je Paasch- rapport goed is en wees niet maar jaloers op het plezier van andere kinderen, dan zal ik eens pro- heeren of ik niet een aardig uitgaanspl an netje voor je bedenken kan." „Wat dan?" vroeg Jellie gretig en haar gezicht klaarde heelemaal op. „Vraagt u dan of ik bij de jongens van oom Karei mag logeeren?" „Neen, neen," weerde haar moeder af, „nu vraag je weer zoo vreeselijk veel. Groningen ligt zoo ver weg, je zou gebracht en gehaald moeten worden, en dat is te kostbaar. Zorg eerst maar voor een goed rapport, dan zorgen vader en ik voor de verrassing." (Wordt vervolgd) Onze groote prijsvraag Zullen we de 2000 halen? Met die 2000 beuoel Jk dat hebben jullie a" begrepen 2000 oplossingen. Op 't oogen blik, Woensdagavond, zijn er ruim 48C0 binnen. En nog steeds worden bij elke post op lossingen bezorgd. Niet allemaal goed* natuurlijk. Maar toch de kleine lezers en lezeressen van het Zondagsblad hebben zich kranig gehouden. Onze groote prijsvraag is een groot succes ge worden. Er gaan, zooals je begrijpen zult, heel wat avonden heen met het opemm en houren der brieven. Het is een heel karwei! Maar het wordt met vreugde gedaan omdat jullie allemaal zoo e..fciKnwast gewerkt hebben. Enkelen kunnen nu aivast een complimentje krij gen voor hun fraaie oplossing, waarmee natuur lijk niet gezegi wordt, dat de andere geen mooie oplossingen hebben ingestuurd. O ja! De meestee waren mooi geschreven. Keurig werk v^bj Jacob van der Kooy uit Maars- sen, van Jan Stoitennoker uit Rotterdam, van Izaak de Hullu uit Den Haag, van D. Helleman uit Den Haag on nog van W. E. van Oosten uit Rotterdam en Jan rv*>ervoort uit Naaldwijk. Dit compliment waarborgt natuurlijk geen prijs, jullie doet gevjon met de loting mee. Als het eenigszins mogelijk is zullen we probeeren de volgende week de uit 'ag reeds te vermelden. Wie de prijzen .-ftulen krijgen?? Afwachten. En die geen prijs hebben moeten dan maar denken zooals een vriendje schreef: ,,'t Zou leuk zijn als ik een prijs kreeg, maar als 't niet zoo is dan zal ik maar hopen op de volgende maal". Nu jongens en meisjes, denk er om: Maandagavond laatste post sluit de inzending. Wat Dinsdagmorgen binnenkomt, wordt terzijde gelegd. Wil je dus meedoen en heb je je oplossing nog niet ingestuurd, Joe het dan dadelijk. Hartelijk gegroet van DE JEUGDRËDACTEUR Rebus

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1932 | | pagina 12