VOOR DE
VAN BOEKEN EN
SCHRIJVERS
Muziekmeester Adriaan1)
door
P. J. Risseeuw
Van de jeugd zoo snel voorbij
Ga geen uur verloren.
Ik heb een mooi boek gelezen. Ik heb eenige uren
achtereen met menschen meegeleefd, en ik heb er
geen spijt van, want zij waren de moeite van het
niee-leven waard.
Het trok mij direct aan, dit boek, ook al, omdat
ik van Cor Bruyn als kinderschrijver zooveel goeds
gehoord heb.
Ik vermoed dat dit boek de eerste poging is van
dezen auteur, om iets voor volwassenen te geven.
Een poging, waarin hij m.i. goed geslaagd is, al
gaat zijn boek mank aan een euvel, waarover
zoo menig auteur struikelt: te groote uitvoe
righeid.
De entrée van het verhaal is alleraardigst Ik wil
direct wel bekennen, dat de eerste 50 bladzijden
mij direct hebben ingenomen om de leuke, frisch-
\lotte, ongekunstelde manier van vertellen. De
echte Hollandsche humor in dit talent is heerlijk.
Wat een genot, eens een boek te lezen, waarin
je je niet hoeft te ergeren aan allerlei literaire
mode-grillen!
Het boekt opent met een scènetje tusschen Klaver,
de rentenierende weduwnaar en zijn buurvrouw,
Guurtje Adriaan.
„Ja, ja, jai wete wel, weer de gouwe eiertjes te
vinde benne."
Guurtje, het snibbige oude vrouwtje, raapt haar
eitjes en wordt straits nog boos ook als buurman
haar leukweg herinnert aan haar jeugd vijftig
jaar geleden was ze zoo bits niet tegen hem!
Doch Guurtje heeft een vreeselijke hekel aan alles,
wat op het uiten van gevoeligheden lijkt. Zoo is
ze ook tegen haar zoo Arie en tegen Mietje, haar
get ouwde dochter.
Zij leeft meer naar binnen dan naar buiten en
al heel gauw moet Arie hooren: „Doe niet zoo
gek." Een overdreven gevoel voor betamelijkheid
en angst voor buren-gerucht.
Ziehier de hoofdpersonen uit dit boek: Moeder
Guurtje en haar zoon Adriaan, de zeven en twintig
jarige, die van zijn overleden vader, behalve het
handeltje in schoenen, (uitgeoefend op de honden
kar in de zaanstreek) ook diens muzikaliteit had
geërfd.
Het eenige, wat tusschen Guurtje en haar man
tijdens diens leven had gestaan, was de harmonika.
Ze was altijd naar binnen gegaan als de oude
Adriaan voor 't huis begon te spelen, half uit
schaamte en ook, omdat ze door 't lawaai niet
Een molen uit 't land van Muziekmeester Adriaan
eens kon hooren „of haar koffiewater haast
kookte"!
En nu de vonk is overgesprongen op den zoon,
want het schuurtje bij het huis heeft deze harde
zwoeger, voor zijn ideaal herschapen in een
muziektent, waarin zoowel een piano als menig
ander muziekinstrument worden beoefend. Niet
alleen door Arie, doch ook door zijn leerlingen.
Want hij zet door, deze jongen hij zal eens
komen waar hij zijn wil.
De muziekant in de familie. Jawel!
En Arie, de self-made man, probeert de vrede te
bewaren.
Hij heeft zijn moeder, straks ook zijn zuster en
zwager tégen.
Wordt stapelgek verklaard, met zijn fiedelarij.
Toch laat deze idealist, in wien het verlangen
naar muziek koortsig blijft branden, zijn moeder
niet lijden onder deze voor-liefde. Welgemoed
sjeest hij 's morgens vroeg met de hondenkar
het land in. Niemand weet, dat zijn viool meegaat,
dat hij zoo hier en daar een lesje geeft in au lere
dorpen.
Neen deze idealist is ook een practisch mensch.
Hij maakt van zichzelf geen slachtoffer. Hij wil
niet de rol van onbegrepen martelaar spelen.
Doch niettegenstaande dit alles, komt de muziek
als een muur tusschen moeder en zoon. En ze
mokt:
„Ze loopen over je heen, als je oud bent,"
Nou ook weer. De laatste weken. Dacht-ie zeker,
dat ze niks mork. Dat-ie Daatje van Ber Koomen
an de muziek hielp! Op zijn eigen viool liet ie
d'r spelen! Was het nou toch eigenlijk niet meer
dan bar? Een meidje vioolspelen te leeren! Most
ze zeker later ook op de kermissen de horlepiep
krassen en van „dan heb ik nog zoo'n geitebok,
daar rijdt mijn kleine jongen op"! En geen cent
kreeg-ie er natuurlijk voor! Ja, Ber van lange
Jaap Koomen zou zoo gok wezen om daar zijn
lieve centjes aan te spendeeren! En als het nou
nog maar bij Daatje bleef, maar je zou zien: In
een half jaar had-ie er nog een heele keet bij. Het
was zeker niet genoeg, dat om een uur of vier,
de meidjes van het halve dorp kwamen te zin
gen. Nou moesten ze zeker nog fiedelen ook! En
's Zaterdags Afijn, zij zou haar mond wel
houden, zij was de moeder maar.
Toen ze het tafellaken over de tafel spreidde,
was er dadelijk een gespeel van zonnevlekken op.
Ze streek er even met haar hand over, als om ze
weg te vegen. Maar toen zag ze naar buiten, en
de onvree legde zich wat in haar."
Al moet Arie voorloopig nog wel eens op de ker
mis musiceeren, hij hoopt het spoedig te kunnen
laten. Er komen al meer klantjes bij. Soms kan
hij een piano leveren. Er zijn leerlingen zooals
Marion Frank, die hem een diepe, diepe vreugde
schenken.
Heel de Zaansteek ondergaat zijn muzikale in
vloed.
Hoè gaat deze jongen met zijn moeder om. De
auteur heeft de twee zeer verschillende karakters
goed doorvoeld.
Toch loopt het langzaam aan op een gooter con
flict uit, als hij op een keer pijnlijk bekent, dat
hij langzamerhand de schoenenhandel er aan wil
geven.
Dat brengt een hevige scène met Mietje, zijn zus
ter, die Moeder bijvalt. De zwager is zelfs be
vreesd voor het erfenisje, dat door te niet "gaan
van de zaak zal teloor gaan
Eenzamer wordt het rond Arie, doch het naam
bordje: „Muziekmeester" komt er.
Het is aan Arie's mild optimisme te danken, dat
hij de tegenstand als noodzakelijk voor de bloei
van zijn kunst, aanvaardt. Hij, met zijn gevoel
'voor romantiek, heeft soms moeite, zich op de
werkelijkheid te bezinnen, dofch het lukt hem.
Hij peinst: Geen fantasterijen. Dat gaf teleur
stellingen. Mietje was nu eenmaal zoo en niet
anders. En moeder was ook niet anders. Ze ston
den allemaal buiten zijn leven, zijn diepste le
ven. Hij was alleen. Ieder mensch was alleen.
Dat was nu eenmaal niet anders. En het was laf,
als je dat niet dragen durfde."
Doch de moeder en de zoon groeien elkaar toch
wel toe. Ze wordt ook al een dagje ouder en om
dat ze ziet dat die muzikanten toch ook geld
opbrengen, verzoent ze zich soms.
„Den volgenden morgen om half zes is hij weer
present en brengt hij zijn moeder, een jarenlange
gewoonte, een kopje koffie op bed.
„Hoe is 't weer, me zeun?"
„Een prachtig zonnetje, Moeder", zegt hij opge
wekt. „De hemel is strakblauw en er is geen
asempie wind".
„Ik kom er uit", kwam ze resoluut. Maar hij
houdt haar tegen en zet haar ontbijt klaar bij
't bed."
Zoo is hij, deze zoon. Die practische idealist, die
voetje voor voetje vooruit komt op zijn moeilijk
gekozen weg. Gekozen?
Prachtig laat de schrijver ons het moeilijk en
toch schoonè leven van Arie Adriaan, de schoen-
venter-muziekmeester zien. Zijn dualistisch leven.
Zijn open eerlijke ziel. Zijn moeizaam vergaren
van kennis zijn Immer nijpend tekort aan
scholing, aan ondergrond.
Intens geniet hij op zijn handkar van het land,
rondom de Zaan. Hij drinkt de natuur en is er
één mee. De molens zijn z'n vrienden. Een man,
die God kan danken, voor zooveel schoons in het
leven.
Eens in de week komt hij in het café van de oude
Batting pn zijn jonge dochter Aagje. Het meisje
kan niet aarden in het caféleven. Haar vader is
stokdoof.
Arie kent haar van zijn vroegste jeugd. Het zal
een heel lange weg zijn, voor zij elkaar vinden.
Hij leeft voor zijn muziek en voor zijn mooder.
De schrijver had hier zijn verhaal kunnen be
korten. De middelmoot van het verhaal is m.i. niet
de beste. Enkele ruwe scènes maken het verhaal
zeker niet beter. Jammer is dat!
Muziekmeester Adriaan staat nog aan het begin.
Straks als de door hem opgeleide leerlingen in
Amsterdam hun diploma's halen en hij Jaap,
een van hen, als nieuwe kracht aan zijn school
toevoegt voor vioollessen, komt zijn tekort aan
scholing meer en meer uit.
In deze latere jaren vindt hij ook, vlak voor moe
der Guurtjes dood, zijn vrouw in Aagje. Hun ein
delijk elkaar vinden is goed beschreven, wij kun
nen het aanvaarden, al irriteert de lezer Arie's
talmen, al die jaren.
Een mooie figuur wel, die Aagje. Zooals zij zich
zuiver houdt in haar door dranklucht bezwanger
de omgeving, die zij, ten einide raad, moet ont
vluchten.
Goed zijn de bladzijden, waarin we lezen, hoe
Aagje van Arie een man maakt. Hem zijn zelfver
trouwen hergeeft. Van diep psychologisch inzicht
getuigt het nachtelijke gesprek tusschen deze
twee menschen, na de jaarlijksche „uitvoering"
der leerlingen, voor de eerste maal na de assis
tentie van den gediplomeerden Jaap.
Arie, die zich al meer dilletant gaat gevoelen;
die in de spiegel durft zien en de naakte waan
he id aanvaardt.
Maar prachtig ook zijn onverwoestbare werklust
als hij opnieuw in Amsterdam, en nu alleen vdor
piano gaat les nemen, om althans één instrument
geheel en al goed onder de knie te krijgen.
Blijft hij in 't begin staan?
De grootste slag moet nog vallen. Als er straks
nóg een gediplomeerd wordt, verlooft zich dat
meisje met Jaap, die nu, wreede levensgang, voor
zichzelf gaat beginnen en Adriaan's school de ge
nadeslag toebrengt op het punt, dat Aagjes eer
steling zal geboren worden.
Laat mij u niet alles vertellen, lezer.
„Muziekmeester Adriaan" is een boek, dat elk vol
wassene, die graag een prettig, merischeiijk boek
onder oogen krijgt, kan lezen. Het is andere lec
tuur dan Buna en von Maltzahn. Is dat een be
zwaar voor u, leest u dit boek dan niet.
Dat er in Noord-Holland nog andere menschen
wonen dan materialisten zouden we bijna ver
geten na de laatste novellen van Ds. Heynes.
Deze Noord Hollander, Arie Adriaan, is een idea
list. Hij wordt ons voorgesteld als een geloovig
mensch, die niet nalaat God te bidden om ver
zoening met zijn zuster.
Het christendom in dit boek gaat niet diep, doch
de geestelijk sfeer is mij heel wat sympathieker
dan van de doorsnee moderne roman, waarvan
een criticus als Henri Borel laatst moest toegeven
dat deze meer heidensch dan christelijk is.
Dit boek is een hartelijk boek, waarin ons veel
liefs en leed wordt verteld van een eenvoudige
sympathieke jonge man, die ondanks een ge
brekkige opleiding, woekert en nog eens woekert
met een van God ontvangen talent.
s) Cor Bruyn; Muziekmeester Adriaan. Uitgave;
C A. J. Diahoeck, N.V. Bussum. 1931,
34
JEUGD
Cor van den smid
door G. K. de Wilde
(Vervolg)
Vrouw de Jong keek even neer op het hoogroode
jongensgezicht, sporen van tranen er nog op. Ze
had alles van Cons vader gehoord. Dat Cor haar
zoo onvriendelijk behandeld had, was ze vergeten.
Ze dacht alleen maar aan het groote verdriet, dat
de jongen moest heoben gehad.
Voorzichtig streek ze met haar hand over Core
voorhoofd.
„Arme jongen!" fluisterde ze zacht, „Arme jongen."
Cor schokte even, diep ontroerd.
Vrouw de Jong haalde haar hand terug, bang
dat ze de jongen had wakker gemaakt. Ze liep
op haar teenen naar beneden, de deur zacht slui
tend, om hem niet wakker te maken.
Toen Cor de deur hoorde dicht doen, deed hij
zijn oogen wijd open, dan stopte hij zijn gezicht
diep in zijn kussen en snikte het uit. Voor de
tweede maal! Maar nu van schaamte!
„Hij slaapt" zei vrouw De Jong, beneden gekomen.
„Hij slaapt lekker! Dat zal hem goed doen!"
„Ja" antwoordde baas Van Hoeven, ,,'t was een
heele slag voor hem. Maar wie weet waar 't .goed
voor is. Maar nu zal ik toch eens trachten de zaak
tot klaarheid te brengen. De dominee zal mij nu
wel kunnen ontvangen."
Baas van Hoeven wilde zijn pet en zijn jas grijpen,
imaar hij had er den tijd niet toe. De grendel
van de buitendeur werd opgelicht, de dominee,
mevrouw en Frits stapten binnen
VI. Alles komt in orde
Toen Cor weggehold was, had mevrouw lang en
ernstig met den dominee gepraat. Deze had het
hoofd geschud en gezegd:
„Je hebt wel wat haastig gedaan, vrouw. Dat is
jammer. Wie weet welk een knak dit den jongen
zal geven, als 't niet waar is. Heb je wel goed
gezocht?"
„Overal" zuchtte mevrouw. Ook zij voelde, dat
zij de zaak niet verstandig had aangelegd.
„Maar laten we nu maar brood eten" berustte de
dominee „dan kunnen we er dan nog eens rustig
over praten. Dan kunnen we Frits ook eens vra
gen, of die wel eens iets van „stelen" als het
dat tenminste is geweest bij Cor heeft gemerkt"
Aan tafel werd druk gepraat. Frits had alles wat
hij zoo wel eens van zijn vriend bemerkt en ge
hoord had, aan vader en moeder verteld. Blij nu,
dat hij zijn wantrouwen van daarstraks weer kon
goedmaken, want toen Cor een oogenblikje weg
was, had hij ook begrepen, dat hij hem ten
onrechte moest verdacht hebben.
Hij had verteld van Core verlangen om onder
wijzer te worden. En van de onmogelijkheid, dat
die wensch ooit zou kunnen vervuld worden.
Domipee en zijn vrouw hadden aandachtig ge
luisterd, zonder veel te zeggen.
Klein Anneke had dat wel heerlijk gevonden. Ze
had haar boterham uitgehapt, lekker langs de
korstjes heen, zonder dat Moeder het haar had
verboden. Haar melk, die ze niet lustte, had ze
laten staan. Moeder had haar in 't geheel niet
gezegd, dat ze ze op móest drinken. En toen ze
zelf vond, dat ze klaar was, had ze fijn met de
korstjes zitten spelen, ze tot balletjes gerold en
verkruimeld.
Moeder had niets gezegd.Ze. had alleen met
ernstige oogen naar Frits gekeken en geluisterd.
Zoo ernstig keek Moeder, dat Anneke haar zelfs
niet had durven aanstooten óf iets durven vragen.
Maar toen Moeder maar bleef luisteren, en haar
geheel vergeten scheen, toen had ze eerst voor
zichtig, toen weer eens wat harder moeder met
haar handje stevig aangeduwd. „Moetje" had ze
gezegd. Nog gaf Moeder geen antwoord.
„Moetje, moetje" probeerde ze nog eens de aan
dacht te trekken.
„Stil kindje," gaf mevrouw afwerend ten antwoord.
„Stil nu, Moeder moet luisteren. Ja goed, hoor!
Ga maar eventjes met je poppen spelen. Vooruit
imaar!"
Toen was Anneke, blij dat ze uit al die ernst was,
van tafel opgestaan. Vlug was ze naar haar hoekje
geioopen.
,,'t Lijkt me 't beste, dat je er eens naar toe gaat
man," zuchtte mevrouw, „dan is de zaak misschien
nog voor den nacht in orde".
„Ja" antwoordde de dominee toestemmend. We
hebben gelezen en gedankt. Laat ik dan maar
Maar verder kwam hij niet. Plots keek 'hij nu naar
Anneke. Deze stond in haar hoekje, haar pop te
doedijnen. Aan het mooie dingetje, dat er verbor
gen zat, dacht ze niet meer. Dit gleed tusschen
het poppenschortje uit, tikte met een helderen
klank op het zeil.
Dit geluid was het, wat de dominee had doen
omzien. En toen hij zag, wat daar lag op het glim
mende zeil, sprong hij op, met een kreet van
blijde verrassing, die ook Frits en Mevrouw deden
opspringen.
„Het ringetje" lachte hij vroolijk „Het is terecht.
Gelukkig om Cor
Nu moeten we er zeker dadelijk op af".
„Nu weet ik het", juichte Frits „Anneke heeft van
middag bij de tafel gestaan. Toen heeft ze het
ringetje vast meegepakt naar haar hoekje. Stoute
meid!" bromde hij tegen Anneke.
Het kleine ding trok een lipje. „Kom maar gauw"
troostte Mevrouw. „Zal 'k je eens lekkertjes naar
ibed brengen?"
Anneke liet zich gewillig helpen, gauw getroost.
Vlug bracht Mevrouw Anneke in bed, stopte haar
lekker onder en liet haar onder de zorg van het
dienstmeisje achter.
Dan kleedden ze zich vlug aan
Zoo kwam het dat Dominee, Mevrouw en Frits
deze wilde ook met alle geweld mee bij baas
Van Hoeven binnenstapten, juist toen deze klaar
6tond om naar de pastorie te gaan.
„We hebben een leelijke fout begaan, Van Hoeven"
zei dominee, nadat hij den smid stevig de hand
had gedrukt. „We komen die goedmaken".
Baas Van Hoeven begreep het dadelijk.
,,'k Ben blij dat 'k 't hoor dominee. Maar
'k twijfelde zelf er geen oogenblik aan".
„Ik zou ook niet getwijfeld hebben" antwoordde
Mevrouw „maar ja, Van Hoeven, de schijn was
sterk tegen hem".
(Slot volgt)
Wat zijn dat?
Heel eenvoudig, niet?
En tochtooh zullen er onder de jongere lezers
nog wel zijn die het „zoo ineens" maar niet weten.
Niet voorzeggen, daar!
Laat ze maar eens goed dóór-denken.
En komen nog enkele van deze plaatjes en eerst
daarna alle oplossingen tegelijk.
De Heer en de Laarzen
Er was eens een heer, die een oude knecht had.
Deze knecht was heel eerlijk en betrouwbaar, maar
hij had één fout en dat was zijn groote luiheid.
„Jan", riep mijnheer op een goeden dag, „breng
me eens mijn laarzen 1 Ik wil uitgaan."
Jan bracht ze, maar mijnheer fronste zijn voor
hoofd, toen hij ze bekeek. Ze waren n.l. nog vuil
van den vorigen dag.
„Je hebt zeker vergeten, ze vanmorgen te poet
sen?" vroeg mijnheer.
„Neen mijnheer", antwoordde Jan, „ik heb 't niet
vergeten, maar ik dacht, dat het vandaag niet
noodig was. De straten zijn vandaag zóó verschrik
kelijk vuil, dat uw schoenen er binnen een half
uur weer net zoo vies uitzien als op 't oogenblik.
Mijnheer lachte eens, trok de laarzen aan en
ging weg, zonder iets te zeggen.
Zijn knecht liep hem echter hard achterna en
riep: „Mijnheer, mijnheer, de sleutels!"
„Welke sleutels?" vroeg mijnheer, die stilstond.
„De sleutels van de provisiekast", hijgde Jan.
„Maar Jan", antwoordde mijnheer lachend, „wat
is dat nu voor onzin. Waarom wil je ze hebben?
Om te eten en te drinken? Over een paar uur heb
je weer evenveel honger als op 't oogenblik".
Daarop ging hij weg, en liet Jan beteuterd aan zijn
lot over.
Rebus
turfZjeti f.v fc-t.
L inn §a lil
3<-