kleu-ter- krantje
1
L
Tochtmolentjes, die door
opstijgende kachelwarmte draaien
door
Jan Veltman
We maken geen windmolens, niuar tochtmolens.
Van blik of van briefkaartpapicr, maar van blik
is veel beter. Dun blik bijv. van een leeg groen-
teblik kunnen we even makkelijk als bord
papier met een niet te kleine schaar knippen.
We nemen een stukje, fig. 1, bijv. van 10 centimeter
lang en 3 c.M. breed. Precies in 't midden maken
we een kuiltje. Geen gaatje. In 't papier boren
we dat voorzichtig met de punt van een stomp
potlood en leggen daartoe ons stukje papier op
een gevouwen krant. In 't blik dat we eerst op een
plankje leggen, maken we een kuiltje pas op,
geen gaatje! door de afgestompte punt van een
spijker op 't gemerkte middelpunt te zetten, en
dan met een hamer zachtjes op den spijker te tik
ken tot het kuiltje diep genoeg is.
Nu buigen we het blik of het papier langs den
vouwlijn a b om, zoover als in fig. 2
te zien is. Het kuiltje moet aan den onderkant
komen.
2^
fy'
N
X
Neem nu een breinaald of ijzerdraad en steek dit
bijv. in de kurk van het leege fleschjc, dat als
voetstuk zal dienen. Bevestig aan het boveneind
van de breinaald een naainaald met de punt
boven, of een speld, waar men eerst den kop heeft
afgeknipt Men kan dut doen met behulp van een
klein kurkje of de naainaald aan den breinaald
vastmaken door er een draad naaigaren om te
winden en vast te binden.
Is het voetstuk klaar, dan zetten we het op de
kachel of op den schoorsteenmantel zoover
mogelijk op den kant om in den warmtestroom te
komen leggen het blik of papier op de naald
punt de punt in 't kuiltje en ons molentje
gaat draaien. Zie fig. 2.
Een draaiend Klavertje Vier maken «ve van een
vierkant stukje, fig. 3. Do stippel lijntjes zijn hulp
lijntjes om 't middelpunt to bepalen. Do volle lij
nen (Klavcrviervorm) moeten doorgeknipt, en de
vouwlijntjes omgebogen worden. liet
kuiltje in 't middelpunt, aan den onderkant.
Let goea op, dat je elk der vier blaadjes aan den
zelfden kant naar beneden om wringt; anders kan
't niet draaien. liet molentje (ftg. 4) komt natuur
lijk weer op een voetstukje.
Wil je je jonger broertje en zusje een groot piel-
zUr doen? Plak dan op elk molentje een poppetje
van dun papier
Flip en Trui
door
P. J. Risseeuw
IV.
VI. Ver-ge-ving vra-gen
Zoo ging Wim naar het huis van den buur
man, om te zeg-gen dat het zijn schuld was,
dat Flip in den tuin ge-weest was.
Boemwat ging de bel hard o-ver.
Daar kwam de buur-man al.
Met z«n pijp in den mond en een pet op!
En een groo-te bril op. met zwar-te ran-den.
„Zoo, Wim!" zei buur-man.
„Ik komik kom U ver-ge-ving vra
gen 't Was m ij n schuld van Flip
zei Wim.
„Wie is Flip," vroeg buur-man.
„Ons ko-nijn
„O, zoo was dat jouw schuldzei de
buur-man.
Wat kéék hij
„Nou, Wim, om-dat je het zoo eer-lijk komt
zeg-gen zal ik 't je ver-ge-ven, jon-gen
En voor-taan op-pas-sen, hoor!"
Daar ging Wim al-weer.
Hij was blij, dat hij 't ge-zegd had.
VII. „Weet je nog wel?"
Za-ter-dag-mid-dag was het feest.
Va-der ging de hok-ken schoon-ma-ken.
Toen moch-ten Flip en Trui er toch uit.
Dat was nog eens fijn!
Hip! hip!
Flip en Trui wil-den de wij-de we-reld
wel in.
Flip liep gauw naar het gat in de schut-ting.
.Toer. keek juist de buur-man.
„Dat is mis, lang-ooi;!" lach-te hij.
Vlak voor het gat in de schut-ting lag nu
een groo-te steen.
Flip kon er niet meer door.
De buur-man keek nog eens naar Wim als of
hij zeg-gen wil-de:
„Weet je nog wel, weet je nog wel?"
Ja, Wim wist het nog heel goed. Maar ge-
luk-kig was de buur-man nu niet boos meer.
De buur-man lach-te met Wim en Jo-pie mee
om de dol-le spron gen van Flip en Trui.
O, wat was nu al-les weer pret-tig.
En Moe-der kwam ook nog e-ven k ij -ken.
„Dag buur-man," zei Moe-der. „Wat zegt U.
er wel van?"
„Het zijn mooi-e bees-ten, hoor," zei buur
man.
Wim liep hard naar Moe-der toe.
„Hoor eens Moe," fluis-ter-de hij.
„Wat is er, lie-ve jon-gen?"
„De buur-man is niet boos meer, ziet U wel?
En hij vindt Flip toch ook wel aar-dig
„Fijn, hè," zei Moe.
„Ge-luk-kig dat je toen nogje weet wel,
hè, Wim?"
Oud deun-tje
Miet-je ging eens wa-ter ha-len,
Miet-je ging eens pom-pen;
Zij liep op haar klom-pen,
Zon-der kous-jes aan haar been,
Dan-send door de plas-jes heen.
Dans maar ras, ras, ras,
Dans maar vroo-lijk door den plas;
Dans maar voort, voort, voort,
Dans maar vroo-lyk door de poort.
Dans maar ras, ras, ras,
Dans maar vroo-lijk door den plas
Van je één, twee, drie.
Kunstjes en spelletjes Oplossingen
De onwillige kurk
Leg een flesch plat op tafel, met de opening ove
den rand. In den bals (een centimeter of wat
in) leg je een kurk, die er gemakkelijk in en ui
kan. Vraag nu aan iemand, of hij de kurk verde
in de flesch kan »luzen. Dat lijkt o zoo ccnvoudi;
maar 't lukt niet. De kurk gaat niet alleen ni<
verder de flesch in, maar als hij flink blaast, krijgl
de blazer bovendien do kurk nog in 't gezicht!
De cent onder het glas
Dat kan niet iedereen: een cent onder een gewoon
drinkglas vandaan halen, zonder het glas op to
lichten.
Toch is 't makkelijk, als jo maar weet, hoe je 't
doen moet. Zóó: De tafel waarop 't glas komt te
staan, moet bedekt zijn met een servet. Het glas
wordt, met de cent er onder, omgekeerd op tafel
gezet, doch schuin, met twee schijfjes bout of kurk
cr onder. Door nu met den nagel met korte rukjes
aan 't servet te trekken, wandelt de cent langzaam
met kleine spronget.es door de opening tusschen
de houtjes naar buiten!
van de Rebus in het vorige nummer
Want waar de liefde ontwaakt daar sterft het Ik,
de sombere despoot.
van de Raadsels in het vorige nummer
Letterraadsel
Het geheel bestaat uit 9 lettere en is de naam van
oen wereld-bekend Italiaanse!» minister.
X t
X 2
X 3
X 4
X 5
X 0
X 7
X 8
X 9
1 duizend; 2 60 minuten; 3 kleine strik;
4 roodachtige; 5 de te zoeken naam; 6 land
in het hoogo Noorden, bewoond door een eenvou
dig volk; 7 wie niet kan zien; 8 etc.; 9 ver
kort voor Israël.
40
ZATERDAG 30 JANUARI No. 5 JAARGANG 1932
ONDAGSBLAD
behoorende bij
NIEUWE LEIDSCHE COURANT
VALSCHE PROFETEN
Hoe lang? Is cr dun een dr
der profeten, die do leugei
Ja. liet *Un profeten van li
drlegerU- J
Do profeet Jeremia heeft in zijn toch reeds moei
lijken arbeid bij het naderen van Israels onder
gang buitengewoon veel tegenwerking ondervon
den van de valsche profeten.
Hun uitspinkon stonden lijnrecht tegenover wat
hij profeteerde. Sprak hij van oordeelen die komen
zoodon, zij verzekerden het volk vrede. En zo
deden dat niet aanroeping van den naam des Hee-
ren; zij verstoutten zich te zeggen: alzoo heeft do
Hcere gesproken. Wicn moest het volk van die
beiden nu gelooven?
Was het nu alleen maar de vraag geweest, wie
van die beiden gelijk had, dan had men kunnen
zeggen: de toekomst zal het leeren. Maar zoo lag
het niet. Het stond hier tusschen behoud of onder
gang van het volk. Wie kon daarbij een afwach
tende houding aannemen?
En dit klemde nog te meer, omdat de profeet
Jeremia behoudenis toezegde aan wie zich tot den
Hecre zouden bekecren. Wie naar het Woord des
Hoeren uit zijn mond zou hooren, die zou be
houden worden. Wie naar zijn tegenstanders hoor
de, dien zou bet kwalijk gaan.
Even stellig verzekerden die tegenstanders van
hun kant het tegenovergestelde. Die Jeremia zocht
het goede niet voor het volk, maar het kwade.
Vooral toer Jeruzalem door de Chaldeën belegerd
werd en Jeremia levensbehoud toezeide aan wie
de stad uitging cn zich aan de belegeraars over
gaf, werd die beschuldiging met verdubbelde
kracht tegen hem uitgebracht.
En van hun zijde deden zij alles om hun geruststel
lende verzekeringen bij het volk ingang tc doen
vinden. Ze gebruiken zinnebeeldige teekons. Als
Jeremia jukken niaakt ten teoken, dat al de volken
onder bet juk van den koning van Babel zullen
komen, (hfdst. 27) dan wordt die profetie door
den valschen profeet Ilananja niet alleen tegen
gesproken, maar neemt ueze ook het juk van
Jeremia af cn verbreekt het zeggende: Zoo zegt
de Ilcerc: alzoo zal ik vertreden het juk van Nebu-
kadnezar (hoofdst. 28 11).
Zelfs droomen zij droomen en vertellen die aan
elkander en aan het volk om voor hun vrede-
profetieën vertrouwen te wekken.
Meen nu niet, dat die valsche profeten mannen
waren, die zoo maar oen voorzegging deden alleen
omdat dit het volk aangenaam was. Zulke naar
den mond praters var. de publieke opinie zonder
eigen overtuiging mogen er onder hen geweest
zijn, deze waren toch niet de toonaangevende
mennen.
Neon, do leidende persoonlijkheden bij Jercinia's
togenpurtij waren wel terdege mannen met een
eigen overtuiging. Ge hebt dit profetisch boek er
maar aandachtig op na tc lezen. Ze zagen de toe
standen ecninaul zoo in. Dat inzicht zette zich
al moer vast, totdat zij zich door niets meer or van
af lieten brengen.
Dat dit inzicht verkeerd was, heeft de uitkomst
maar al to zeer bewezen. Maar eenmaal de zaalc
zoo ziende konden zij toch moeilijk in anderen zin
zich uiten.
Dat alleen grenzeloos oppervlakkig optimisme ben
tot dit inzicht gebracht had cn daarbij deed vol
harden spreekt van zelf. Lichtzinnig was hat dan
ook in hoogo mate zich door Jeremia'^ ernstige
woorden niet tot inkeer tc laten brengen.
Toch was dit alles nog het ergste niet.
Het orgste was, dat ze hun opinie, hun inzicht
uitgaven voor het woord des Heercn. En dat zij,
om dit bij het volk aannemelijk te maken, hun
voorzeggingen gingen inkleeden in woorden aan
het spraakgebruik der echte profeten ontleend.
Daarom noemt de Heere hen „profeten van huns
harten bedriegerij". Huns harten bedriegerij. Dit
is nog iets anders dan bedrog der lippen. Huns
harten bedriegerij, dat is hun verdwaald inzicht,
hun zelfbedrog.
Opzettelijk leugenachtig werd het eerst doordat zij
„het gezicht huns harten" deden voorkomen als
een woord „uit des Heeren mond" (vs. 16). Want
dit wisten zij wel: de Heere had tot hen niet ge
sproken. En het was misleidend, als "de6 Ileeren
woord uan te dienen wat toch niet meer was dan
hun eigen gevoelen, hoe vast zij er dan ook op
meenden te moeten staan, dat het aldus juist door
hen was gezien.
Bij dit eerste bedrog on het intusschen niet blij
ven. Op dit pad der leugen moesten zij met nood-
lakelijkhoid verder voort. Ze moesten de gevolg-
rekkingen cr van aanvaarden.
Toen zij eenmaal hun inzichten, die noch op het
toen reeds geschreven noch op het nog slechts
gesproken Woord Gods berustten, ja die zoowel
niet liet oen als met het ander rechtstreeks in
tegenspraak waren, toen zij die inzichten eens
voor Gods Woord hadden uitgegeven, moesten zij
verder. Erkennen, dat zo hiermee te ver waren
gegaan, zou alle crediet in hun persoon en woor
den gebroken hebben.
Er bleef hun alleen over de misleiding cn het
zeirbcdrog door te voeren tot de uiterste conse
quentie. Ze waren zoo vol van den waan dat alleen
zij de zaken juist inzagen, dat ze hun inzicht
metterdaad niet Gods Woord meenden gelijk tc
mogen stellen.
Ten slotte achtervolgde het hen in hun slaap. Ze
droomden ervan. En ze meenden in dien droom
do Goddelijke bevestiging te zien van de juistheid
hunner inzichten. Vandaar, dat ze elkaar met een
juichkreet vertellen:'Ik heb .gedroomd, ik heb
gedroomd!
Zoo drijft de tegenspraak togen Gods Woord tot
altijd verder gaundc consequenties en is de eerste
afwijking het begin van altijd verdere afwijking
van dat Woord. Totdat er op het laatst geen weder-
koeren meer mogelijk is.
Tenzij de eerste leugen worde erkend en daarmede»
wellicwust een streep gehaald worde door al wat
daarna en daaruit is gevolgd. Maar dat is dan oolc
de onvoorwaardelijke bekeering van den dwaalweg.
Wie zoo zijn geheele houding wijzigt, die ontkomt
aan den strik der leugen en wordt door de waar
heid vrijgemaakt.
Maar daartoe ontbrak dezen valschen profeten do
moed. Zoo zeilden zij voort in de eenmaal ingesla
gen koers, altijd maar weer bevestigend wat zo
eens verkeerd hadden gedaan en gezegd.
Hoeveel beter was ditn de profeet Jeremia er aan
toe zelfs bij allen tegenstand, dien hij had (o
verduren. Hij, die alleen had te spreken het woord
uit des Heeren mond, maar die dan ook niet uit
eigen overtuiging kracht behoefde te putten, maaC
door den Geest des Heeren werd ondersteund.
Staat het zoo ten slotte niet nog steeds in de wor
steling der geesten? Overtuiging tegen overtuiging.
De eene gewonnen uit het Woord des Heeren en
daarom op dat Woord steunend en voor dat Woord
pleitend. Do andere vrucht van eigen inzicht en
bovestiging van dit inzicht zoekend en voor dat
eigen inzicht strijdend.
Wie het Woord des Heeren niet gelooft, wie geen
oog ervoor heeft dat God zich daarin heeft geopen
baard, die kent ook geen dieper grond voor zijn
overtuiging dan eigen inzicht.
Wie daarentegen van dat Woord uitgaat, die laat
zijn oordeel door dat Woord vormen en beheor-
schcn cn controleeren. En die staat daarbij sterk
tegenover do soms waardevolle, maar tegenover.
Gods Woord toch minderwaardige, zelfs waardc-
looze meeningen van mcnschen.
Maar het allerfataalst is, dat er ook nu, in den
hangen strijd der meeningen onzer dagen zijn,
die eigen inzichten gelijk 6tellen met het Woord
van God, het houdende voor een bijzondere verlich
ting des Geestes.
Zij ontkennen niet, dat God zich openbaart, zooals
degenen doen die er voor uitkomen, dat zij niets
hoogere erkennen dan 's menschen eigen inzicht.
Neen ze spreken van een openbaring Gods.
Alleen maar, ze geven voor Gods openbaring uit
wat niet meer is cian eigen, soms zeer ondeug
delijk gefundeerde mecning.
Maar het volk nat geleeid heeft hij het Woord
van God te leven, laat zich er niet door van do
wijs brengen.
Van de Ruste der
Vromen
Jan Luyken
Laat krijgen en schanden, en rooven en branden, 7
Verwoesten, verwoesten de landen,
Laat komen de donder, de winden en stroomen.
Wat schaadt het, wat schaadt het de vromen?
Als zware geruchten een ander doen zuchten,
En woelen, en woelen, en vluchten,
Dan zit hij in vrede, in ruste, in vreugd en
Omsingeld, omsingeld met deugden.
Zijn schat is onzichtbaar, en grooter in waarde,
Dan Hemel, dan Hemel en arde.
Zijn krachten en heersching gaat alles te boven,
Wat zou men, wat zou men hem rooven?
Verliest hü zijn have en leven te gader.
Zoo komt hij, zoo komt hij te nader
Zijn Ileere, zyn oorspronk, zijn rijkdom, zijn leven,
Waarom dan, waarom dan gebleven?
33
l